M
HELDERStHE
VIEIJWEUIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N°46.
Jaargang45.
Zondag 17 April.
Uitgever A. A. BAKKER
Cz.
BEKENDMAKING.
Herziening van de belastbare opbrengst
der Ongebouwde Eigendommen.
Brieven uit de hoofdstad.
SINT'MICHAEL.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De Burgemeester der gemeente Helder brengt, ter voldoening
aan het bepaalde bij art. 22 der wet van den 25 April 1879
(Staatsblad N°. 89), ter algemeene kennis, dat van af heden, totdat
de herziening is voltooid, door hem ter Secretarie der gemeente,
voor een ieder ter inzage is nedergelegd, een afschrift van den
staat, bevattende de vastgestelde schaal van schatting en eene
opgaaf van de als typen geschatte eigendommen in deze gemeente.
Helder, den 12 April 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
14 April.
Nooit heb ik zoo goed begrepen, ja zod goed gevoeld,
wat de Franschman meent wanneer hij van l'embarras du
clioix spreekt, als op dit oogenblik, nu ik mij neerzet om
mijn gewonen wekelijkschen epistel voor de „Heldersche
en Nieuwedieper" te schrijven. Waar te beginnen?waar
notitie van te nemen?en vooral: waar te eindigen? Terwijl
ik dit schrijf, zijn we pas op de helft van den feesttijd,
en toch is er reeds zooveel gebeurd, toch is er al zooveel
te vertellen, alsof iedere dag minstens een week geduurd had
Maar het zijn dan ook dagen die iets te beteekenen
hebbenAls het feest reeds weken en maanden achter den
rug is, zal men eerst goed tot het besef komen van al de
emoties, in deze dagen doorleefd, evenals men, na een fraai
landschap doorwandelt te hebben, van een heuvel of bergtop
zich nog eens verlustigt in een overzicht van het geheel.
Voor het oogenblik kunnen wij ons nog slechts bezighouden
met de details van het Koningsfeest, dat op waardige wijze
werd ingeleid door een paar verrukkelijk schoone, ik mag
wel zeggen zeldzaam schoone Paaschdagen. „Ik ben toch
ook niet van vandaag of gisteren/' zooals de jongens zeggen;
maar hoe diep ik ook in de zee mijner herinneringen het
peillood laat zakken, zulk een goddelijke Paaschperiode
37)
Door E. WERNER.
Daar was een pauze in het gesprek gekomen. Hertha was de
eerste, die haar verbrak, maar hare stem had iets onzekers, iets
beschroomds, toen zij het woord opnam.
„Kapitein Rodenberg ik heb een verzoek aan u."
Hij zag schielijk op. „Wat blieft u?"
„Ik zou zoo gaarne ten opzichte van een zeker voorval de
waarheid, de voUe waarheid willen weten. Wilt ge mij die mee-
deelen?"
„Als ik dat kan
„O ja! Als gy maar wilt," viel zij in. „Oom Steinruck heeft
my verteld," ging zij aarzelend voort, „dat de zaak, waarvoor
ik zijne tusschenkomst inriep, voor goed bijgelegd is, en ik
geloot dat natuurlijk nu wel, maar toch vrees ik Hier
zweeg zij.
„Wat vreest ge?" vroeg hij.
„Dat die verzoening maar tydelijk, maar schynbaar is geweest.
Gij kondt misschien niet weigeren daarin te bewiUigen, als uw
chef dit van u eischte, evenmin als Raoul dat verlangen van zijn
grootvader kon afslaan; maar nu zal de twist zeker hernieuwd
worden, zoodra ge elkander weer ontmoet."
„Van myn kant niet," zeide Michaël koel. Daar graaf Stein
ruck in het byzyn van den generaal zyn beleediging heeft inge
trokken, heb ik genoegdoening gekregen."
„Raoul? Heeft hij dat wezenlyk gedaan?" riep Hertha, half
verontwaardigd.
„In geen ander geval zou de verzoening mogelijk zijn geweest.
De graaf onderwierp zich wel is waar aan de autoriteit van zijn
grootvader, daar deze die intrekking uitdrukkelijk van hem
eischte."
„En zou Raoul zich naar zulk een bevel gevoegd en geschikt
hebben Onmogelijk
„Twyfelt ge aan de waarheid van mijn woorden? vroeg
Michaël streng.
„Neen, mijnheer Rodenberg, neen; maar ik kom meer en
meer tot de overtuiging, dat hier iets byzonders achter schuilt,
al wil men mij dat niet toegeven. Reeds dien avond bij de
Revals hoorde ik wonderiijke uitdrukkingen, waarvan ik de
beteekenis niet begreep. Onze familie is u toch geheel vreemd,
niet waar?"
„Ja!" antwoordde Michaël koel en kortaf.
En toch was er sprake van een betrekking, waarop gy even
min als Raoul gesteld scheent te zijn. Wat is dat dan voor een
betrekking?"
„Zou de generaal of graaf Raoul Steinruck u daarop niet
beter kunnen antwoorden dan ik
Hertha schudde ontkennend het hoofd.
„Ze kunnen of willen my niets zeggen. Ik heb het al ge
probeerd. Nu hoop ik, dat gij mij eindelijk eens de waarheid
zult zeggen."
„En ook ik moet u verzoeken mij daarvan te verschoonen.
Zulke inlichtingen zouden u maar pijnlijk aandoeD, en waartoe
zij lijden kunnen daarvan zijt ge al getuige geweest."
„Ik heb alleen het begin van het gesprek gehoord," zeide de
jonge freule, begrijpende dat het hier een teêr punt gold, dat
liever blauwblauw moest gelaten worden. „Maar het was in elk geval
vind ik nergens terug, „'t Was of natuur ons hielp, den
toeleg door te drijven," zou men met een variant op vader
Tollens kunnen zeggen, zoo mooi liet ze haar mooiste zon
schijnen en zoo vriendelijk welfde de blauwe hemel zich
boven het feestelijk getooide Amsterdam. Gelijk te ver
wachten was, werd er van de Paaschdagen overal gretig
gebruik gemaakt om de laatste hand te leggen aan de eere
poorten en straatversieringen, waarbij men in dit geval deze
laatste hand gevoegelijk in zeer ruimen zin kon nemen.
Paaschmaandag vooral werd er nog braaf geklopt en ge
spijkerd, ook omdat menigeen, beducht voor de grillige
kuren van het onbetrouwbare Aprilzonnetje, zijn versiering
tot het laatste oogenblik had uitgesteld. Maar dien Maandag
viel er dan ook zoo iets te zien en te bewonderen en
aan toeschouwers was er waarlijk geen gebrek. Als ik zeg
dat er zich honderdduizenden menschen op straat bewogen,
geef ik slechts een flauwen weerschijn van de woelige
werkelijkheid. Gelukkig ging alles volkomen ordelijk toe,
wel druk en levendig, maar zonder het minste of geringste
spoor van een minder goeden geest, en dit geldt tot
dusver van de geheele feestviering.
Zoo wachtte Amsterdam haren Koning getooid als
een bruid die zich zoo pas den bloemkrans om de slapen
heeft gevlochten. Welk een heerlijk, onvergetelijk oogen
blik, die Dinsdagmiddag aan het Centraal-station. Er
waren enkele zwaarhoofden, die tot op het allerlaatst nog
bleven twijfelen „of de Koning wel meê zou komen,"
maar eer ze den tijd hadden om hunne zware hoofden nog
eens bedenkelijk te schudden.... Daar stond hij al voor
ons, onze beminde Koning Willem III, kaarsrecht, met
opgeheven hoofd en in fiere houding, met zichtbare tevre
denheid de vriendelijk lachenden blik latende weiden over
de golvende, deinende, bruisende menschenzee, aan wier
ruischen en jubelen geen einde scheen te komen. Alsof
Z. M. op de meest afdoende wijze de jobstijdingen wilde
logenstraffen, in den laatsten tijd omtrent zijn gezondheid
en lichaamskrachten uitgebazuind, vertoonde hij zich daar
aan de juichende Amsterdammers nog flink van postuur
en veerkrachtig van tred, alleen misschien nog iets gezetter
geworden dan vroeger. En die geruststellende aanblik deed
de geestdrift van het volk nog klimmen en zijn hart nog
blijder kloppen. Dat oogenblik aan het station dat
genoeg, om my over den afloop ongerust te maken; verder heb
ik wezenlyk
„Doe geen moeite mij te sparen!" viel Rodenberg hier op
bitteren toon in. „Ik weet dat gij ons gesprek van het begin
tot bet einde mede aangehoord hebt, cn dan zal u ook wel dat
ééne woord niet ontgaan zijn, waarmede graaf Steinruck de nage
dachtenis van mijn vader hoonde."
Hertha zweeg eenige seconden. Daarop zeide zij zacht:
„Ja, dat heb ik gehoord; maar ik begreep aanstonds dat dit
een vergissing moest zijn. Ook Raoul is nu zeker daarvan
overtuigd en heeft dat woord dus ingetrokken, niet waar?"
Michaëls lippen trilden, 't Was duidelijk: de jonge gravin
had niet het minste vermoeden van de betrekking, waarin hij
tot hare familie stond, noch van het drama, dat daarin eens was
voorgevallen, en hij zou wel oppassen haar in te lichten; maar
hy wilde ook niet langer den bezorgden, deelnemenden toon
hooren, dien zij aansloeg en die hem gevaarlijker omstrikte, dan
de oude verleidelijke sirenenzang. Hij wist, wel is waar, dat
zijn eerstvolgend gezegde een kloof tusschen hem en haar zon
doen ontstaan, die nooit weer kon worden gedempt, maar des te
beter! 't Was niet langer te vermijden, als hij zijn laatste greintje
zelfbeheersching niet wilde verliezen, en hy antwoordde dus zoo
barsch mogelyk:
„Neen!"
„Neen?" herhaalde Hertha, ontsteld achteruitwijkend.
„Daar schrikt ge van, niet waar, freule Steinruck? Maar
het kon toch niet altijd verzwegen worden. Ik kan mijn eigen
eer ophouden en verdedigen tegen ieder, die haar durft aantasten.
Tegenover aanvaUen op mijn vader ben ik weerloos. Ik kan
den beleediger ter aarde werpen hem zeggen dat hij liegt kan
ik niet."
Zyn stem was kalm, hoewel dof en heesch; maar Hertha zag
en gevoelde, hoe die anders zoo onwrikbare man inwendig ont
roerde, terwijl hij zijn eigen wond onverbiddelyk voor bare oogen
onthulde. Zoo iemand, dan kende zij zijn trotsch karakter, dat
zich niet eens wilde buigen als hij liefhad, en kon zij nagaan,
wat die bekentenis hem kostte; en al het andere vergetende
en slechts haar oogenblikkelijke aandrift volgende, barstte zij
uit:
„Goede God, hoe vreeselijk zult gy daaronder geleden
hebben!"
Michaël sidderde van het hoofd tot de voeten en zag haar
strak en vragend aan. Het was de eerste maal dat hy dien toon
hoorde, die haar zoo rechtstreeks uit het hart kwam, die zulk
een innige deelneming uitdrukte, alsof zij zijne foltering mede
gevoelde. Het trof hem plotseling als de eerste straal van een
geluk, waarvan hy soms gedroomd, en waaraan hij niettemin
weerstand geboden had met al den trots van den man, die voor
geen geld van de wereld de speelbal van een luim wil worden.
Maar datgene, wat hy nu zag en hoörde, was geen spel; dat
was een uiting van oprechte belangstelling, van ware sympathie.
„Kunt gij werkelijk die gevoelens deelen?" vroeg hij met
haperende stem. „Gy, die in zulk een hooge sfeer geboren en
getogen zijt en nooit een blik in de donkere diepten van mensclie-
lijke ellende hebt geslagen Ja, ik heb onuitsprekelijk veel geleden
en doe dat nog, als ik bij een herinnering, die mij het dierbaarst
moest zyn, bij het woord „vader" de oogen moet neerslaan."
Hertha was hem ter zijde gekomen, en nu klonk hare stem
dicht by zijn oor, even zacht en teêr alsof ze oen zware wond
wederzien van Koning en stad was een „blijde in-
comste" bij uitnemendheid. Goddank, wij hebben onzen
Koning nog! klonk er uit het gejubel der schare. Een
zwierig gekleede jongejuffer bood een bouquet aan, en een
ander juffertje zei een vers op, dat men 's avonds in de
couranten lezen kon, maar niemand had oog of oor
voor dit alles: dit oogenblik was geheel aan de feestelijke
begroeting van liet koninklijk gezin gewijd.
De verschijning van Koning, Koningin en Prinsesje op
het balkon van het paleis op den Dam sloot zich hierbij
op waardige wijze aan. In vergelijking met dit moment
der feestelijke ontvangst, was de begroeting aan het station
slechts kinderspel! Van den laagsten stoepsteen tot de
hoogste gevelspits of schoorsteenkap was alles in den
geheelen omtrek van den Dam een en al menschen. Overal
menschenwaarheen men het oog ook wendde. De menschen
waren aan en tegen en op de huizen bevestigd als de
bladeren aan de takken van een boom. En in het midden
van dat alles het prachtig versierde Damplein, waar de
fonteinen klaterden, de vlaggen wapperden en een gloed
van tintelende zonnestralen het bruinig dennenloof ver
guldde! Stel u voor, welk een tooneel! Maar wat ge u
niet kunt voorstellen, waar ge u zelfs geen zwak begrip
van kunt vormen als ge het niet gehoord en gezien hebt,
dat is het overweldigend gejuich van die aan alle kanten
opeengepakte menschenmassa, dat is het hartstochtelijk,
onbedaarlijk wuiven en groeten en zwaaien met hoeden en
mutsen en doeken, waardoor men zijn geestdrift lucht
wilde geven. De metalen-kruisers stonden voor het paleis
geschaard, met hun vaandel te salueeren; de muziekkorpsen
bliezen fanfares en volksliederen, en met vorstelijke min
zaamheid beantwoordden Koning en Koningin en Prinsesje
al die betuigingen van liefde en gehechtheid. Het was de
letterlijke vervulling van Ten Kate's dichterlijken feestwensch
Hoog wappre nu uit ieders woning
De Oranjevaan, de Driekleursvlag,
Nu de Aemstelstad haar dierbren Koning
Eerbiedig welkom heeten mag!
't Aêloud „Wilhelmus van Nassouwen,"
Een duizendstemmig Jubelkoor,
Klinke als het Bondslied der Getrouwen
Ook de allerverste wijken door!"
aanraakte.
„Als ge uw vader al niet kondt liefhebben ge hebt toch
ook een moeder gehad en hare herinnering is toch zeker onbesmet
gebleven?"
„Hare herinnering, ja! Maar ze was een ongelukkige, die
vaderland en familie had verlaten, om den man te volgen, dien
zij liefhad en van wien zij meende dat hij haar wederkeerig
beminde. Ze heeft dien waan met een diep rampzalig leven
betaald en is ook daaraan gestorven."
„En wist hare familie dit en liet ze haar toch in eUende
sterven?"
„Wel, waarom niet? 't Was immers haar vrije keus geweest,
ze boette slechts haar eigen schuld! Begrijpt ge dat niet, freule
Steinruck
Deze woorden klonken weer zoo hard en bitter als ooit. Hertba
sloeg langzaam de oogen naar hem op, maar deze glinsterden
thans niet zoo zonderling en onbestemd als zoo menigmaal vroeger
ze waren nu door tranen beneveld.
„Neen, maar ik begrijp wel, dat ze den man, dien ze liefhad,
volgde en aan hem geloofde, ten trots van de geheele wereld,
dat ze hem volgde, al voerde die weg haar tot armoede en ver
nedering en eindelijk zelfs in het verderf dat had ik ook
kunnen doen
„Hertha, zegt gij dat tot mij? Hoor ik dat uit uw mond?"
barstte Michaël hartstochtelijk uit, en eer zij het verhinderen
kon, had hij hare hand gegrepen en onstuimig aan zijne lippen
gedrukt. Dit bracht de jonge gravin echter tot bezinning.
„In '8 hemelsnaam! Kapitein Rodenberg! Ge vergeet
„Wat?" vroeg hij, hare hand nog des te vaster omklemmende.
„Dat ik de verloofde van Raoul ben!"
„Zijn verloofde, ja, maar niet zyn vrouw. Die verbintenis
kan nog verbroken worden. Geef mij het recht daartoe, en ik
maak een eind
„Neen, Michaël, dat nooit! Het is te laat ik ben niet vry
meer
„Gy zijt vrij, zoodra ge wilt, maar ge wilt niet!"
„Ik kan niet!"
„Hertha is dat uw laatste woord?"
„Mijn laatste."
Michaël liet hare hand los en trad achteruit.
„Dan vraag ik vergiffenis voor mijne vermetelheid."
Hertha zag hem aan, dat hij diep beleedigd was. Zij boette
thans voor het spel, dat ze eens in haar overmoed had gedreven.
Hij geloofde niet meer aan haar. De oude booze geest, het
vroegere wantrouwen, ontwaakte weêr in hem en fluisterde hem
toe, dat de moed haar ontbrak om krachtig handelend op te
treden en dat ze het ten slotte toch veiliger vond, de grafelijke
kroon te blijven dragen dan den zoon van den avonturier te
volgen. Eén woord uit haar mond had hem uit die dwaling
kunnen helpen, maar de jonge freule zag op dit oogenblik in
hare verbeelding het streng en somber gelaat van den generaal
vóór zich, zij voelde zijn ijzeren handdruk, ze hoorde zijn drei
gende woorden: „Ik hoop toch dat de verloofde van graaf
Steinruck weet, wat zij jegens zichzelve en hem is verplicht."
Deze herinnering strekte haar tevens tot waarschuwing, dat het
eens gegeven woord haar heilig moest zijn. Men verbrak een
vrijwillig gesloten engagement maar niet op eens, weinige weken
voor het huwelijk, omdat men tot andere gedachten was ge
komen. Hertha boog het hoofd en zweeg. (Wordt vervolgd.)