HELDERSCHE EK N1EUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Ifoorderkwartier. 1887. N°59. Woensdag 18 Mei. Jaargang45. Uitgever A. A. BAKKER Oz. POSTKANTOOR HELDER. SINT-MICHAËL. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De vertrekdagen der mails naar Oost-Indië gedurende de maand Mei zijn als volgt 21 Mei Hollandschc mail (uit Amsterdam). 21 Mei Hollandsche mail (over Marseille). 21 Mei Franache mail (over Napels). 27 Mei Engelsche mail (over Brindisi). 31 Mei Hollandsche mail (over Marseille). Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam: Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken den vorigen avond 8.45. Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk werken 2 u. 'u avonds. Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avondsdrukwerken 2 u. 's av. Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk 10 u. 's morgens. Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 'a morg. Om van de aansluiting te Brindisi zeker te zijn, is het raad- saam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver zending gebruik te maken. Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de tweede helft der maand April 1887. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. Mej. A. C. MulderAmsterdam. F. Smit Mej. M. Bordes Vos Van Heekeren F. W. MullerDelfshaven. J. KiezelingHaarlemmermeer. Mej. A. J. Van der Vrede Nieuwediep. Mevr. C. A. H. Dröhe-Struick Nieuw Hellevoet. Smit Rotterdam. Mej. H. Van Loenen 50) Door E. WERNER. Aan het station van de zuid-Duitsche spoorbaan te C. heerschte thans een ongelooflijke drukte; want de kleine, op zich zelf vry onbeduidende stad was het aansluitingspunt van drie spoorlijnen, waarvan de eene rechtstreeks naar den Rijn voerde. Dag en nacht rommelden de treinen met de soldaten, die naar de westelijke grenzen getransporteerd werden, en ook de stad zelve was vol militairen. Een paar honderd schreden van het station lag een logement van den tweeden of derden rang, dat anders gewoonlijk alleen door de buitenlieden werd bezocht en in elk geval niet geschikt was voor de vreemdelingen, die omstreeks een uur geleden hier aangekomen wareneen jonge, blijkbaar zeer deftige dame, in gezelschap van een ouden pastoor en een knecht. De kleine, lage kamer, die men hen had afgestaan, was armoedig en zelfs smerig, en toch was dit het eenig onderkomen, dat zij hadden kunnen vinden. De dame, die met het hoofd in de hand geleund bij de tafel zat, was in rouwgewaad en zag er bleek en ernstig uit, maar dit deed geen afbreuk aan de schoonheid van het gelaat, dat onder den zwarten, krippen sluier te voorschijn kwam. De geestelijke had tegenover haar plaats genomen en zeide juist //Ik vrees, dat we vooreerst hier moeten blijven. De knecht heeft de geheele stad doorgeloopen, maar al de hotels zijn over vol en al de kamers bij particulieren bezet. Voor dezen nacht zult ge u misschien hier kunnen behelpen; maar langer kunt ge onmogelijk in deze omgeving blijven, freule Hertha." „Waarom niet?" vroeg Hertha bedaard. „Ook morgen zullen we wel geen keus hebben, en in een tijd als dezen moet men zich in het onvermijdelijke schikken." Haar geleider, de pastoor van Sint-Michael, zag min of meer verbaasd de verwende jonge gravin aan, die onder andere om standigheden zeer ongeduldig en verontwaardigd zou zijn geweest, als men van haar gevergd had, ware 't maar één nacht in zulk een omgeving door te brengen en nu liet zij zich dit welge vallen zonder ontevreden woord! „Maar 't was eigenlijk volstrekt niet noodig geweest," merkte hij aan. „Michaël (schreef u immers uitdrukkelijk, dat hij eerst overmorgen de stad met zijn regiment passeeren en u in elk geval vooraf een telegram sturen zou. Zoolang hadden wy ten minste nog rustig op Berkheim kunnen blijven." Hertha schndde ontkennend het hoofd. „Berkheim ligt ruim vier uur van hierdat plan kon veranderd of het telegram opgehouden worden, en dan zou ik licht te laat zijn gekomen. Alleen hier kan ik met zekerheid vernemen, wanneer het regiment aankomt. Beknor mij maar niet, eerwaarde heer Ik moet Michaël vaarwel zeggen, met de gedachte, dat hij mis schien den dood tegemoet gaat het denkbeeld alleen, dat ik hem zou kunnen misloopen, is al erg genoeg!" Valentijn zag er niet naar uit, alsof hij haar wilde beknorren, maar in stilte bewonderde hij toch de macht, die Michaël over dat trotsche, eigenzinnige meisje had verkregen. „Ik dank den Hemel, dat het mij ten minste vergund is u te vergezellen," hernam hij. „De pastoor van Tanberg was op mijn verzoek aanstonds bereid, mij zijn kapelaan te zenden om mijne plaats te vervullen, en ik breng u dus ook weer naar Berkhoim terug." De jonge gravin stak hem met innige dankbaarheid de hand toe. „Ik heb toch ook niemand dan u alleenMijn voogd is na- tuurlyk boos op my, zooals ik wel heb voorzien. Hij heeft myn H. Penning dezelfde dezelfde dezelfde Briefkaarten: P. De GrootAmsterdam. P. Westendorp Mej. A. Van der Burg. Verzonden geweest naar Engeland: K. TurkLonden. Verzonden geweest naar Frankrijk, van het Hulpkantoor te Wieringen: A. ThierzDuinkerken. Verzonden geweest naar Indië: B. H. ThomasBatavia. A. C. VerbeekOleh-leh. Verzonden geweest naar Italië, enz.: Gustava Lindras Slatsgatan (Denemarken). Be Directeur van het Postkantoor te Helder, P O L V L I E T. Binnenland. In een hoofdartikel, naar aanleiding der nota van den Minister van Koloniën en het Adres der Honderd, voor komende in de N. Rott. Crt., lezen wij o. a. het volgende En wat blijkt nu uit de uitvoerige gegevens, in de nota van den Minister en de bijlagen verzameld? Dat zij, die het Adres der Honderd hebben opgesteld, en den steun van zoovele mannen van naam hebben weten te verkrijgen, zonder kennis van zaken hebben gehandeld; om niet te zeggen dat zij, met welke bedoelingen dan ook, opzettelijk de feiten in een volslagen valsch licht hebben geplaatst. De gegevens van den Minister van Koloniën laten daaromtrent geen oogenblik twijfel over. Boterhandel en landbodw-vakonderwijs. Bij schrijven van 23 April 11. heeft de bij koninklijk besluit van 18 December 1886 ingestelde landbouw-commissie aan brief niet eens beantwoord, en tante Hortense wa3 zoo vreeselijk kwaad, toen zij de geheele waarheid en mijne verloving met Michaël vernam, dat ik na dat tooneel voor geen geld van de wereld langer op Steinruck had willen blijven, hoezeer het mij ook innig leed deed, al zoo schielijk van mama's graf te moeten scheiden. Het spijt mij maar, dat ik ook van u, eerwaarde heer, zooveel last en moeite moet vergen. Ik vrees, dat gij nog slechter gelogeerd zult zijn dan ik." „Voor het oogenblik heb ik een kamertje beneden aan de straat, dat wel iets te wenschen overlaat," zeide Valentyn glim lachend. „Maar de hospes heeft mij voor van nacht een zolder kamertje beloofd, daar de vreemdelingen, die het nu in gebruik hebben, met den avondtrein vertrekken. Daarvoor zal het nu wel tijd zyn en ik zal dus eens gaan informeeren." Hiermede stond hij op en ging heen, terwijl Hertha op het venster toestapte en dit opende, 't Was een gloeiend heete dag geweest en ook de avond bracht geen koelte aan. Er heerschte een drukkende atmosfeer, alsof er een onweêr in aantocht was. Geen enkele ster schitterde aan den met wolken bedekten hemel, maar aan den horizon flikkerde van tijd tot tijd een bliksemstraal, die donkere bergketens ver in het verschiet onthulde. Aan de overzijde van den weg straalden de lichten van het station en niet ver van het huis stroomde de rivier, die uit de duisternis te komen en zich weer in den nacht tc verliezen scheen. Alleen het geruisch en geklater van hare golven getuigden van haar bestaan. Het jonge meisje drukte het gloeiend voorhoofd tegen den muur; ze wilde krachtig zijn. Michaël zou geen wanhoop zien, die het afscheid nog voor hem verzwaarde; maar nu was ze alleen en mocht ze immers nog weenen. De dood van hare moeder, de oneenigheid met hare familie, dit alles trad op den achtergrond bij de gedachte aan den dierbaren man, dien zij misschien had gewonnen, om hem wcêr te verliezen. Daar klonken stemmen dicht onder het venster. Vóór de huisdeur stond de waard met een vreemdeling, en Hertha hoorde dat zij over de beloofde zolderkamer spraken. De waard vroeg beleefd, wanneer mijnheer en mevrouw plan hadden om te ver trekken, daar alweer een ander op hunne kamer wachtte, en de vreemdeling antwoordde, dat hij juist aan het station had ver nomen, dat de avondtrein twee uren later vertrok en dat hij en de dame, die bij hem was, dus nog zoolang zouden blijven. Zijn stem trof de jonge freule. Ze had dat tamelijk vloeiend, maar met een vreemd accent uitgesproken Duitsch méér gehoord, en nu herkende zij ook bij het schijnsel van de lantaarn aan den ingang den spreker, Öenri de Clermont, die zeker met zijne zuster op de terugreis naar Frankrijk was, daar hij van een dame had gesproken. Pijnlyk getroffen, trad Hertha van het venster terng. Tot voor korten tijd waren beiden slechts oppervlakkige bekenden voor haar geweest, die zij hier en daar vluchtig ontmoette. Eerst in den laatsten tijd had zij iets vernomen van de betrekking tus3chen mevrouw de Nerac en haar vroegcren verloofde. Een toevallige ontmoeting kon nu althans vermeden worden, en de jonge freule nam zich voor, de eerstvolgende twee uren hare kamer niet te verlaten. Aan de overzijde bij het station bleef het intusschen druk en woelig, hoe laat het ook mocht wezen. Treinen kwamen en gingen, signalen werden gegeven, en het perron was vol reizigers en leegloopers, die vroegen, wachtten of tot een onvrijwillig oponthoud veroordeeld waren. Dit laatstgenoemde lot had ook de passagiers van den personen trein getroffen, die voor een half uur was aangekomen, ook al verscheidene uren over den bepaalden tijd. Men had hen mede gedeeld, dat hy voorloopig niet verder ging, daar behalve de den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid hare adviezen doen toekomen betreffende het nemen van maat regelen tegen knoeierijen in den boterhandel en de regeling van het landbouw-vakonderwijs. Op grond van haar onder zoek is zij tot het besluit gekomen, dat het belang van den Nederlandschen boterhandel dringend het tot stand komen vordert van eene wet, welke op de volgende grondslagen zou moeten berusten: 1. Onder het woord boter wordt verstaan d&t vet- artikel, welks bestanddeelen uitsluitend uit melk verkregen zijn. 2. Surrogaten van boter worden niet als boter, noch onder een gelijkluidenden naam, b.v. butter of butterine, noch onder een samengesteld woord, waarin het woord boter voorkomt, in den handel gebracht. 3. De vaten of verpakkingen, waarin voornoemde sur rogaten verkocht of verzonden worden, moeten voorzien zijn van den voor het surrogaat verkozen naam, in dui delijk zichtbare letters, terwijl diezelfde naam ook vermeld moet zijn op de facturen, de vrachtbrieven en cognosse menten die de verzendingen der surrogaten moeten verge zellen. 4. Verder zal moeten worden voorgeschreven, dat alle handelaren in surrogaten van boter zorg moeten dragen, dat de door hen voor hun artikel gekozen naam duidelijk leesbaar voor bet publiek geplaatst is voor hunne verkoop huizen of winkels. 5. Op openbare marktplaatsen, voor den verkoop van boter bestemd, zal het verboden moeten zijn, surrogaten te verkoopen, ten verkoop aan te bieden of voorhanden te hebben. 6. Op de nakoming van al deze voorschriften zal eene behoorlijk preventieve controle moeten worden geoefend. De slotsom waartoe de overwegingen der commissie hebben geleid op het gebied van het landbouwonderwijs is, dat oprichting van vakscholen noodig moet worden geacht. Aan de Regeering zal worden aanbevolen het daarheen te transporttrein, die juist kwam aanstoomen, nog andere troepen verwacht werden, en dat zij geduld moesten hebben, totdat de baan weêr vrij was. Zij hadden zich dan ook lijdzaam in de omstandigheden geschikt, met uitzondering van één passagier, wien dat uitstel blijkbaar zeer ongelegen kwam, daar hij groote haast scheen te hebben. Hij had een eenzame, half duistere plek bij het station opgezocht en liep hier nu met alle kenteekenen van brandend ongeduld op en neêr, terwijl hij om de vyf minuten zijn horloge te voorschijn haalde. Plotseling bleef hij staan en trok zich nog verder in de schaduw terug, daar een officier, die met den transporttrein was gekomen, in gesprek met den stations chef juist op die plek toestapte. „Dus is de sneltrein zonder bijzonder oponthoud gepasseerd?" vroeg hij. „Maar de personentrein, die van middag vertrok, moest onderweg blyven? Zijn al de passagiers nog hier?" „Ja, kapitein," antwoordde de beambte. „Ze wachten om verder te gaan, maar dat zal nog wel een poos duren." De eenzame reiziger scheen die stem te kennen en een ont moeting te willen vermijden, want haastig wendde hy zyn schreden in een andere richting. Maar juist deze beweging verried zijne tegenwoordigheid aan den officier, wiens scherpe blik ook in die schemering doordrong. Hij betuigde den beambte vluchtig zijn dank en haalde met weinig stappen den vreemde ling in, dien hij juist den weg versperde. „Graaf Raoul Steinruck!" Deze ontmoeting was den jongen graaf zeer ongewenscht, zooals men kon zienmaar hy beschouwde haar enkel als toeval de kapitein was met zijn regiment natuurlijk op weg naar het tooneel van den oorlog. Zoo bleef hij dus staan en vroeg kortaf „Wat verlangt ge, kapitein Rodenberg?" „In de eerste plaats verlang ik u onder vier oogen te spreken." „Dat spijt mij. Ik heb haast." „Ik ook! Maar ik hoop dat wij de bewuste zaak in korto woorden kunnen afdoen." Raoul aarzelde nog een oogenblik; maar daarop riep hij den stationschef, die nog in de nabijheid stond, toe: „Hoelang zal dat oponthoud van den personentrein duren?" „Op zyn minst nog een uur," antwoordde de beambte met een schouderophalen, terwijl hij verder ging. Raoul wendde zich tot Rodenberg: „Goed, dan ben ik tot uw dienst, maar hier aan het station, waar elk woord gehoord wordt, kunnen wij toch niet „Neen, maar aan de overzijde van den weg ligt een klein logement. Laten we daarheen gaan! 't Is vlak bij." „Als die zaak geen uitstel kan lijden enfin! Maar ik ver zoek u het kort tc maken, daar ik, zooals ge ziet, plan heb om verder te gaan," zeide de jonge graaf trotsch, terwijl hij zyn schreden in de aangewezen richting wendde. Michaël volgde hem op den voet, zonder hem één moment uit het oog te ver liezen hij scheen echter min of meer verrast door die inschikkelyk- lieid. Zij traden het huis en de holle, half duistere gelagkamer binnen, waar zich niemand meer bevond. De kastelein ging hen voor naar een aangrenzend kleiner vertrek, dat voor aanzienlijker gasten bestemd scheen te zijn. Hij bracht licht, vroeg wat de heeren verlangden, en verwijderde zich vervolgens. Beiden waren alleen. Raoul stond in het midden van de kamer. Hij was doodsbleek, een koortsige gloed straalde hem uit de oogen, en hoe hij zich ook mocht inspannen om zijne geweldige ontroering te beheerachen deze openbaarde zich maar al te zeer in zijn geheele voor komen. „Tijd en plaats zijn slecht gekozen voor een gesprek onder vier oogen, dunkt my," zeido hy. «Maar om het evenl We

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1