HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AdverteDtifiblad yoor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 61.
Zondag 22 Mei.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
Brieven uit de hoofdstad.
SINT-MICHAËL.
„Wij huldigen
hei goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 00 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Ilelder brengen ter
kennis, dnt, indien buitengewone omstandigheden zulks niet ver
hinderen, de Kermis of Jaarmarkt in deze gemeente dit
jaar aanvangt den vierden Juli aanstaande, en eindigt op
Maandag den elfden Juli.
BDe aanwijzing der plaatsen voor tenten van groote afmetingen
geschiedt op Maandag den 20 Juni a. s., des namiddags ten
drie ure.
De loting voor de kramen, stalletjes enz. heeft plaats op
Donderdag den 30 Juni a. s., des voormiddags ten 10 ure.
Het marktgeld moet vóór de aanwijzing der plaatsen en loting
worden betaald.
Ieder, die een plaats verlangt, moet zich, in persoon of bij
gemachtigde, op den hiervoor bepaalden tijd, vervoegen aan het
politie-bureau N°. 2 aan het Molenplein.
Beerenleiders, doedelzakspelers, kreupele of verminkte liedjes
zangers en bedelaars worden niet toegelaten.
Helder, den 20 Mei 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
19 Mei.
Wat men den mannen en vrouwen van het Reddings-
leger ook moge nageven, men kan niet loochenen dat zij
in hooge mate den moed hunner overtuiging bezitten. Van
die voor wereldhervormers zoo onmisbare eigenschap hebben
zij doorslaande bewijzen gegeven, sedert zij den 8sten dezer
in de Gerard-Doustraat hunne samenkomsten aanvingen.
Want er behoort inderdaad moed toe, om op die wijze te
blijven optreden voor het brooddronken, uitgelaten en spot
zieke publiek, dat avond aan avond de f Volkszaal* in
bovengenoemde straat vult. Van het standpunt des Legers
52)
Door E. WERNER.
Het was twee dagen later, in het hoofdkwartier van generaal
Steinruck. In de voorkamer waren de olficicrcn bijeen, om de
bevelen van hun chef betreffende het voorwaarts rukken te ont
vangen, maar ieders gelaat stond ernstig en ze spraken onderling
slechts op hallluiden toon. Zy hadden reeds vernomen, welk een
zware slag hun aanvoerder had getroffen. Zijn kleinzoon, die
schoonc, ridderlijke, levenslustige graaf liaoul, was verongelukt,
was, door de duisternis misleid, in het water geraakt en ver
dronken.
Wel was hot een bezoeking voor den grijsaard, nog aan den
avond van zijn leven den laatstcn afstammeling van zyn geslacht
in den bloei zijner jaren te zien heengaan, en hij kon hem niet
eens mede gralwaarts geleiden en bij zijne voorvaderen te rusten
leggen. De plicht dwong hem aan het hoofd van zijn corps te
blijven, en inderdaad had hij sedert eergisteren, toen die tyding
bekend werd, niets verzuimd, wat die plicht van hem eischte.
Zoo ontving hij ook thans weer kapitein Rodenberg, die met
gewichtige depêches was aangekomen. Geen van de officieren
vermoedde, welk familiedrama daar achter die gesloten deur werd
afgespeeld. Naast den generaal stond Michaël, zeggende:
„Bij het aanbreken van den dag heeft men hem gevonden,
vlak bij het huis, waar wij den nacht doorbrachten. Ik had nog
even tijd de eerste en noodzakelijkste maatregelen te nemen,
maar toen moest ik weg. Al het overige heb ik aan mijn ouden
leermeester overgelaten, die ook de moeilijke taak op zich heeft
genomen, zijne moeder de doodtijding te brengen en het lijk naar
Steinruck te vergezellen."
De generaal had zwijgend toegeluisterd. Nu zeide hij op doffen
toon:
En weet niemand
„Niemand, behalve wij beidenClcrmont en zyne zuster zullen
zwijgen, en moeten dat wel doen in hun eigen belang. Zoodra
er iets van bet voorgevalleno ruchtbaar wordt, kunnen zij zich
nergens meer vertoonen. Hier zijn de papieren. Ik overhandig
ze weer aan mijn generaal en de eer van den naam Steinruck
is gered."
Steinruck nam de papieren in ontvangst. Daarop stak hij zijn
kleinzoon de hand toe.
„Michaël dank!"
De jonge officier zag hem bezorgd aandie strakke, akelige
kalmte kon hem niet misleiden. Hij wist wat zich daarachter
verborg.
„Grootvader," zeide hij zacht, „nu zoudt ge hem toch kunnen
betreuren
De generaal schudde driftig en ontkennend het hoofd. „Ik heb
nu geen tijd om te treuren, en tranen heelt men alleen voor een
geliefden doode. Dat bij my dut heeft aangedaan, heelt kunnen
aandoen Laten wij er verder over zwijgen 1"
Hij ging vooruit naar de zykamer, waar de officieren zich
bevonden en waar hij met dien zwygenden eerbied werd ont
vangen, dien het ongeluk ons afperst. Een hunner trad vooruit
en betuigde mede uit naam van de anderen den grijzen aan
voerder hunne deelneming in het zware verlies, dat hem had
getroffen. Steinruck hoorde dit bedaard en schijnbaar kalm aan;
hij boog slechts dankend het hoofd.
„Ik dank u, mijne heercnl De slag, die eerlang duizenden
zal treffen, heeft mij het eerst getroffen, maar de hemel heeft
my al een troost daarvoor geschonken, want hier" thans week
die gedwongen kalmte en brak de oude kracht zich weêr baan,
terwijl de forsche gestalte van den grysaard zich hoog oprichtte,
hier aan myne zijde staat de zoon van mijne vroeg gestorven
gesproken, zijn „de velden inderdaad wit om te oogsten."
Het tooneel dat ik op een van de avonden der vorige week
in die Volkszaal bijwoonde, was eenvoudig beneden kritiek
Een schandelijk tooneel van verwarring en beestachtigheid
noemt het volk hier in zijn platte taal „een fijne pan."
Welnu, het was er een „pan." Ik schaamde mij eigenlijk
voor die Engelsclien de oogen uit het hoofd, dat hun zulke
dingen in Amsterdam moeten weervaren. Maar zij zijn
voor geen klein geruchtje vervaard. Misschien slaan zij
zelfs zulk een tumult wel met een knikje van zelfvoldoening
gade, bij zich zelf zeggende: „Het werd tijd dat wij hier
aan 't werk gingen 1* Ik heb ergens de vergelijking gelezen,
dat het Leger als een kolossale baggermachine werkt, die
de modder en het slijk der groote steden naar boven haalt,
als de vergelijking juist is, moet ik betuigen dat het
Amsterdamsche „slijk" mij niet is meegevallen. Ook wist
ik niet, dat er zooveel fatsoenlijk gekleede juffers en heer
schappen toe behoorden, als ik in de Volkszaal aan de
„pan" zag meedoen.
De Gerard-Doustraat ligt aan een van de verste uithoeken
der stad; het is een lange, rechte straat, een der laatsten
van het zoogenaamde „schilderskwartier." Behalve Gerard
Dou, zijn ook Ruysdaal, v. d. Helst, Ferdinand Bol, Govert
Flinck en andere oude meesters hier behoorlijk vereeuwigd
op bordjes aan de hoeken van straten en dwarsstraten. De
„Volkszaal" heette vroeger „Emanuël" en diende tot vergader
lokaal van een der vele afgescheiden gemeenten, die Amsterdam
rijk ismaar nu is het gebouw herdoopt en door de leiders van
het Reddingsleger gekocht of gehuurd. Zij hebben de zaal
opzettelijk voor hun doel laten inrichten, de muren met
rood vlaggedoek behangend, waarop korte en kernachtige
teksten en spreuken te lezen staan. Het publiek bestond
dien avond uit allerlei elementen, maar de schreeuwers en
spotters hadden het rijkste contingent [geleverd. Opge
schoten jongens en jonge mannen, zoo pas van hun werk
teruggekeerd en „voor de pret1? eens naar de Volkszaal
dochter, mijn kleinzoon, Michaël Rodenberg!"
Een jaar was voorbijgegaan, een jaar vol hachelyke gevechten
en grootsche gevolgen, vol zegekreten en lijkklachten, en toen
de zomer weêr de aarde begroette, begroette hij daar een nieuw
verrezen Rijk.
Op den heuvelachtigen weg van Tanberg naar het kasteel
Steinruck reed een open wagen, waarin zich twee olficieren
bevonden. In den kapitein rechts had men, ook zonder zijn
uniform, den militair herkend; de ander daarentegen, die de
onderscheidingstcckcns droeg van luitenant bij het reservecorps,
had in zijn uiterlijk meer van een kunstenaar dan van een sol
daat, hoewel ook zijn aangezicht door luchten zon was verbrand.
„Gij moogt van geluk spreken, Michaël!" zeide hy op zijn
ouden overmoedigen toon. „Als gevierd oorlogsheld keert ge in
de armen van je aanstaande terug. Mijne ontvangst zal anders
wezen: ik heb nog een heet gevecht door te staan, 't Is waar,
mijn betooverd prinsesje heeft zich dapper genoeg gehouden,
maar die doornhaag uit de tiende eeuw staat nog altijd tusschen
ons in. Eigenlijk vind ik die uniform op reis al heel lastig,
maar ik hoop hem daarmee te imponeeren, mijn aanstaanden
schoonvader, wel te verstaanMisschien maakt het cenigen
indruk op hem, als de negentiende eeuw in volle wapenrusting
voor hem verschijnt."
„Gij neemt die zaak evenals altijd luchtigjes op," antwoordde
Michaël. „Maar vergeet niet, dat niet alleen de oude baron,
doch ook je vader zijn toestemming weigert."
„Ja, men heeft wat te stellen met die vaders! Ze zijn niet
meer te regeeren," stemde Johan toe. „Ik heb den mijnen nu
eindelijk door Gerlinde's brieven, die ik hem liet lezen, tot de
overtuiging gebracht, dat ze goed bij haar verstand is, maar hij
houdt hardnekkig vol, dat de aanleg tot krankzinnigheid in de
familie Eberstein erfelijk is, en staat er op, dat ik mijzelf ter
wille van mijn nageslacht zal opofferen. De baron beweert daar
entegen, dat onze goddeloosheid erfelijk is. Overigens schijnt hij
een voorgevoel te hebben gehad, dat ik, nu de troepen werden
afgedankt, my onmiddellijk hier zou vertoonen, daar hij Gerlinde
zelfs verboden heeft per rijtuig naar Steinruck te gaan. Alsof
dit ons zou weerhoudenIk ren den Eberaburg in alle vormen als
ridder van den Vorschenstein op, maar eerst klim ik nog eens
over den muur en vind op het terras mijn prinsesje, dat mij daar
geregeld staat te wachten."
Michaël luisterde min of meer verstrooid. Zijne aandacht was
op het kasteel Steinruck gevestigd, dat reeds een geruimen poos
zichtbaar was geweest en nu dicht voor hen lag. Als terloops
zeide hij:
„Ge schijnt dikwyls iets van elkaar gehoord te hebben. De
correspondentie zal je toch zeker verboden zyn?"
„Natuurlyk, door beide vaders. Daarom hebben we elkander
tydens den oorlog zoo dikwijls geschreven. We moeten in onze
toekomstige woning aanstonds een archief aanleggen voor al de
brieven, die we elkaar per veldpost toestuurden en die onze
geheele liefdes- en lijdensgeschiedenis bevatten. Maar nu is ze
lang genoeg, en als de oude heer voor geen rede vatbaar is,
zetten we hem in den onderaardschen kerker, evenals wylen
Baldewinus van Ortenau, nu omstreeks zeshonderd jaren geleden,
die daarin ook zoolang moest zitten, totdat hij in het huwelyk
van Koenraad van Eberstein met Hillegonda van Ortenau toe
stemde. O, ik ben al volkomen thuis in de geschiedenis van
mijn aangetrouwde familie. Ik vergis mij niet eens meer in de
namen."
Michaël antwoordde niet. Thans, nu het rytuig den berg
opreed, trachtte hij ongeduldig de vensters van het kasteel in
het oog te krijgen. Johan volgde de richting van zijn blik.
«En dus is je grootvader daar ook?"
getogen, vormden de groote meerderheid. De verlichting
was zeer voldoende. Vóór den aanvang der meeting werden
er blaadjes rondgedeeld, met den tekst der te zingen liederen.
De wijze waarop met die papiertjes door de talrijke menigte
werd te werk gegaan, getuigde ook al niet van veel eerbied.
Op een soort van estrade of platform bevonden zich een
groep personen, die tot den staf en de medewerkers van
het Leger behoorden. De mannen waren in de bekende,
herhaaldelijk beschreven uniformen gedost, de vrouwen
gekleed in eenvoudig gewaad: lange mantels en groote
tuithoeden, met ver vooruitstekende luifels en met roode
linten onder de kin vastgemaakt.
Ondanks het gelach en gejoel, in de zaal heerschend,
knielde eensklaps een der officieren van het Leger op het
platform neder, om een stil gebed te doen. Doch dit deed
de rumoerigheid van het publiek slechts stijgen. Daarop
zou er een lied gezongen worden, begeleid door de tonen
van een cornet-a-piston. De melodie van dit lied kwam
wonderwel overeen met zekere Amsterdamsche straatdeun,
en gemakshalve nam de groote meerderheid van het publiek
nu eenvoudig den deun met woorden en "al, en liet den
tekst van het Leger varen. Hoog boven het gezang uit
klonken echter nu en dan de kreten van: „klare met
suiker!" of „aannemen!" en andere termen van dien aard.
De rumoerigste kermistent was hierbij vergeleken een lieflijk
stille zomeravond. Daarbij was en bleef de schare toehoorders
zeer vlottend: onophoudelijk gingen er troepjes heen, die onmid
dellijk door anderen, buiten wachtende, werden ver vangen. Ook
de vrouwelijke officieren van het Leger deden herhaaldelijk
gebeden, hielden korte toespraken of zongen solo's, bege
leid door de cornet of de viool. Voor zoover er in het
Engelsch gesproken werd, trad een der dames als vertaal
ster op, en ik moet hulde brengen aan de juistheid en
volledigheid, waarmee zij zich van die waarlijk niet gemak
kelijke taak kweet. Maar ook zelfs voor het optreden der
dames hadden de luidruchtige gasten niet het minst res-
Sinds acht dagen. Hij heeft verlof moeten nemen, daar
de vermoeienissen van den oorlog hem geweldig hebben aan
gegrepen. Al mijn hoop is op de versterkende berglucht ge
vestigd."
De jonge schilder schudde bezorgd het hoofd en zeide, eens
klaps ernstig geworden:
„De generaal is zeer veranderd. Ik schrikte wezenlijk, toen
ik hem terugzag, 't Is waar, zoo'n afmattende veldtocht op
zijn leeftijd en dan die onverwachte dood van zijn kleinzoon
het laat zich begrijpenMaar ik geloof, dat gij hem, on
danks alles, nader aan het hart ligt, dan graaf Raoul ooit heeft
gedaan."
„Misschien wel! Maar als men zoo oud is, komt men zulke
slagen moeilijk te boven," zeide Michaël ontwijkend. Hij wist,
wat zijn grootvader niet te boven kon komen; maar dit bleef
een geheim tusschen hen beiden.
Johan praatte door, maar kreeg steeds korter en verstrooider
antwoordenzijn vriend scheen eigenlijk in het geheel niet meer
naar hem te luisteren. Hij keek altijd maar naar het kasteel
en eensklaps sprong hij op en haalde zijn zakdoek te voorschijn,
waarmede hij heen en weder wuifde.
„Wat doet ge?" vroeg Johan. „O zoo, daar boven wappert
ook een zakdoek, en zoo waar, daar staat ook freule Hertha op
het balkonJa, mooi is ze, dat's waar, je blondgelokte fee, daar
boven in dien helderen zonneschijn! Mijn lief schoon Slaapstertje
in het Bosch kan zich met haar niet meten, en myne aanstaando
bezit ook geene millioenen niets dan een weerbarstigen papa.
Maar daarvoor is haar geslacht ruim tweehonderd jaar ouder
dan dat van de Steinrucks. Vergeet dat niet, Michaël! In de
middeleeuwen heeft mijne aanstaande vrouw stellig den voorrang
boven de uwe."
Het rijtuig reed eindelijk het plein van het kasteel op, veel
te langzaam voor het ongeduld van den jongen officier, die nu
het portier openrukte, er uitsprong en de stoep opsnelde. Hertha
kwam hem op de bovenste trap tegemoet en in het bijzyn van
den bediende kuste Michaël zyne verloofde. Het was de eerste
maal, dat hy haar in het openbaar op deze wijs begroette.
„En dat moet men nu mede aanzien en kan men niet nadoen,
alleen omdat men zoo'n onverstandigen vader en dito aanstaanden
schoonvader heeft!" knorde Johan, terwijl hij wat langzamer het
rijtuig verliet. Maar, wacht maar, gij vaders! Ik zal u zulk
een poets spelen, dat ge u op genade en ongenade moet over
geven."
In het vertrek met dc donkere lambrizeeringen en het breede
balkonvenster, met de familieportretten aan de muren en het
wapen van de Steinrucks boven den schoorsteen, bevond zich
graaf Michaël met zyn kleinzoon, dien hy op deze zelfde plaats
voor den eersten keer gezien, maar toen tegelijkertijd de vreese-
lijke beschuldiging van diefstal voor de voeten geworpen had.
Het noodlot had de straf daarvoor op zich genomen, en men
kon zien, hoe zwaar de generaal daaronder gebukt ging.
Hij was inderdaad veranderd en scheen in die twaalf maanden
even zooveel jaren verouderd te zijn. Zoolang de veldtocht
duurde, hield zijn plicht als soldaat, als aanvoerder, op wien
zulk een groote verantwoordelijkheid rustte, hem nog staande en
wist hij geest en lichaam met zijn vroegere wilskracht te dwingen.
Maar toen hij van dien plicht was ontheven, ontzonk hem ook
die kracht. Het vroeger zoo schoon en edel gevormd gelaat
van den grijsaard was nu ingevallen, zijne oogen stonden dof,
zelfs zyne houding scheen vermoeid en gebogen. Op dit oogen-
blik evenwel zag hy innig gelukkig en tevreden zijn kleinzoon
aan, wiens hand hij nog in de zijne hield.
„Ge kunt tevreden zyn met je succes, dunkt mij!" zeide
hij. „Het gebeurt maar zelden, dat een jong officier zóóveel
ridderorden krijgt, ala u ten deel zijn gevallen, maar ik moet