HELDERSCHE
E\ \IEIIWED1EPER COURANT.
Nieuws- en AdvertentieMad voor Hellanis Noorderkwartier.
1887. N° 67.
Zondag 5 Juni
Jaargang 45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
EEN ARM MEISJE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elkef"
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
2 Juni.
Met de Pinksterdagen liebben lente en zomer tegelijk
bier hun intocht gehouden. Wij en onze bezoekers uit de
provinciën bleven natuurlijk niet in gebreke om eens ter
dege van dit buitenkansje te profiteeren. Wat is het toch
een wijze, heerlijke instelling, zoo twee vrije dagen achter
een! Men moest dat een paar maal in den zomer nog
eens „dunnetjes overdoen." Vooral wanneer het weer dan
zoo wou meewerken als dezen Zondag en Maandag om de
menschen opgeruimd, gezellig en gelukkig te maken. In
en om Amsterdam was alles als door een too verslag plot
seling ,/Ontslagen van den winterboei," en naar alle kanten
ging men te voet, per as of te water zijne longen eens te
goed doen aan de heerlijke, zoele voorjaarslucht. Dat deden
althans de Amsterdammers. Daarentegen maakten duizen
den bij duizenden niet-Amsterdaramers gretig van deze
gelegenheid gebruik, om eens een kijkje te gaan nemen
van de bezienswaardigheden der hoofdstad en hunne daar
wonende familieleden en vrienden te bezoeken. Zoo gaat
het ieder jaar. Spoortreinen, stoombooten, trams en rijtuig
verhuurders varen natuurlijk wèl bij die wederkeerige ver
plaatsing. Dezen keer was het aan de stations en. andere
plaatsbureaux dan al buitengewoon druk, en de hier en
daar medegedeelde cijfers van de met verschillende gelegen
heden vervoerde raenschenmassa's kunnen ook den thuis
blijvers eenig begrip van die pleizierige, feestelijke Pink-
sterdrukte geven. Overal in de stad een ontzaglijke
menschenmenigte, overal gescherts en gelach, en zoowel
Artis als de andere plaatsen waar muziek gemaakt werd,
hadden den in zulke omstandigheden gebruikelijken toe
loop.
Óver muziek denkende, word ik onwillekeurig aan het
verlies van onzen populairen kapelmeester Sonnemann her
innerd. Helaas! ja: de bij oud en jong bekende en ge
waardeerde Sónnemann, de onvermoeide directeur der mu
ziekkapel van het 7dc regiment infanterie, is niet meer.
Er wordt reeds, naar ik in de couranten zie, een opvolger
voor zijne functiën gevraagdmaar de nieuwe kapelmeester
zal vele dienstjaren achter den rug moeten hebben, eer
hij zoo populair is als zijn voorganger. Zonder Sonnemann
4)
Door WILHELMINA HEIMBURG.
Toen de zon zich den volgenden morgen met moeite door de
wolken heengeworsteld had, vielen haar stralen op het bleeke
gelaat van een kind, dat met groote, vragende oogen door het
raampje van een rijtuig naar buiten zag, hetwelk schielijk over
den straatweg voortrolde. Achterin zat een blozende, gezette
vrouw, in een zwart zijden mantel, en een zwaarlijvige, kleine
heer, en tusschen hen beiden hadden zij hun strooblond, stomp-
neuzig dochtertje zij brachten het naar het van ouds beroemde
instituut te D., voor een paar jaren. Elk der ouders hield een
der kleine handen en aan de oogen der moeder kon men nog
zien, dat zij bitter geschreid had. Elze zat alleen op de achter
bank naast de bagages en voor den geest van het kind lag in
zwaarmoedigen nevel, met duistere omtrekken het verre, onbekende
leven, waarin de kleine voetjes heden de eerste schreden gedaan
hadden.
Acht jaren waren voorbijgegaan sinds dien tijd, en niet zonder
sporen natelaten by de menschen in het kleine stadje.
In zijn ongezellige woonkamer in de Rozenstraat zat nog altijd
rookende en lezende majoor Van Hegebach, en vrouw Siethman
kookte nog altijd zyn afschuwelijke koffiemaar de majoor ging
niet meer zoo geregeld naar de club, als vroegerhet gaan viel
hem moeieljjkdie ellendige jicht had hem de eenige afwisseling
bedorven en zijn humeur was er niet beter op geworden. De
oude vrouw Siethman had het nog moeielijker dan vroeger, maar
zij gevoelde het niet zoo, want zij was versuft geworden, en
buiten haar koffiekan bestond er nauwelijks meer iets op de
wereld, dat haar belangstelling vermocht te wekken, uitgenomen
misschien Elze.
Geregeld alle vier weken had er op de schryftafel van den
ouden man een briefje gelegen, en het schrift was uit een onbe
holpen kinderhand langzamerhand in een fijne, elegante en niet
onvaste vrouwenhand overgegaan. Ilij had slechts eens geantwoord,
en wel toen Elze bevestigd was. De brief had zelfs in een
cartonnen doos gelegen naast een eenvoudig halssieraad van
gloed-roode granaten, het eenige wat haar moeder ooit had bezeten.
In antwoord daarop was een hartelyke, dankbare brief'gekomen met
de kinderlijke belofte, steeds voor haar lieve papa een gehoorzame
dochter te zullen zijn. En nu, heden, lag weder een briefje
vóór hem.
Lieve, beste papa!
Gy zijt de eerste, die het weten zal, dat ik no. 1 op mijn
examen heb gekregen.
De directrice liet mij roepen, om het mij te zeggen. Ik ben
zoo gelukkig en zoo bly alle vermoeienis en zorg is vergeten.
Ik kom nu reeds binnen eenige dagen thuis en in ons weerzien,
lieve papa, verheugt zich van harte
Uwe U liefhebbende dochter Elze.
Hij had den brief gelezen en herlezen, en zijn gelaat was nog
ernstiger geworden. En terwijl hy nog peinsde, waren op het
slot twee oude vrouwenhanden ijverig bezig, de kamer voor de
naar huis terngkeerende lievelinge te versieren. Tante Lotte en
tante Ratenow hadden hetzelfde blijde bericht met den tweeden
post ontvangen en eerstgenoemde was dadelijk begonnen met de
vroogere kinderkamer in orde te brengen; het sprak immers van
self, dat deze haar kamer zou worden.
cn zijn keurbende was in Amsterdam geen feestelijkheid
volmaakt; geen pretje was er denkbaar, waarop de directeur
van „het zevende" en zijn corps zich niet lieten hooren.
Bij alle amusementen te land, te water of in de lucht
weerklonken de tonen van Sonnemanns kapel. Ja, ook bij
amusementen in de lucht: want nooit stegen Lhoste of
zijne vakgenooten van hier in hooger sferen, of Sonnemann
deed hem een muzikaal uitgeleide. Bij optochten, tentoon
stellingen, volksfeesten, wedstrijden, ijspretjes, watertochten,
jubilé's, harddraverijen, enz. enz. kon men er zeker van
zijn, het gebruikelijke „mopje muziek" onder Sonnemanns
leiding te zullen hooren. En dan nog de periodieke uit
voeringen in Artis, in het Vondelpark en op andere
plaatsen! Men zou oppervlakkig niet zeggen, dat een
„musicus" zulk een werkzaam leven kon hebben. Maar
Sonnemann was werkzaam, onvermoeid werkzaam, zoo lang
als hij kon, tot een ongeneeslijke ziekte voor altijd zijn
krachten sloopte. Met hein is weer een der onvergete
lijke, typische figuren van het tooneel der hoofdstad ver
dwenen.
Op het Bloemenfeest, Vrijdag 24 dezer in het Vondel
park te geven, zal de muziek dus niet meer door Sonne
mann geleid worden. Maar wie er ook als kapelmeester
optreedt, aan muziek zal het er niet ontbreken. Dat behoort
trouwens zoo bij dit spiksplinternieuwe pretje, dat men
hier eens beproeven wil van vreemden bodem over te
planten. Die poging gaat uit van het Amsterdamsch
Studentencorps en zal strekken ter opluistering van de
reunie-feesten ter gelegenheid van het 255jarig bestaan der
Instelling van Hooger Onderwijs of Academie (thans Uni
versiteit geheeten). Deze nieuwigheid is van zuiver Itali-
aanschen oorsprong en heet dan ook eigenlijk „bloemen
corso." De deelnemenden versieren hunne rijtuigen van
onder tot boven met bloemen, en terwijl zij bij de opwek
kende tonen van marschen en galoppen in vluggen ren
voortvliegen, bombardeeren zij elkander met losse bloemen
en bouquetten, wat dan „bataille dè fleurs" genoemd wordt.
Des namiddags te twee uren zal de feestelijkheid met een
matinee musicale een aanvang nemen. De Senaat van het
corps heeft thans een uitnoodiging tot de burgerij gericht
om aan het feest deel te nemen en het door algemeene
samenwerking zoo goed mogelijk te doen slagen, 't Is nu
Beneden in het woonvertrek der oude mevrouw Van Ratenow
was in den loop der jaren niets veranderd; alleen was zij zelf
iets corpulenter geworden, en misschien vertoonde haar gelaat
nog een weinig scherper de uitdrukking van een onbuigzamen
wil en vastberadenheid. En toch was er hier iets nieuws dat
het gezellige vertrek met het zachte tapijt, de zware blauwe
gordijnen en de oude bronzen ornamenten, een ontzettend ver
trouwelijk aanzien gaf. Voor den haard, waarin een herfstvuur
flikkerde, zaten spelend drie kinderen, een jongen en twee meisjes:
twee blonde meisjes met blauwe oogen en frissche kleur, sprekend
gelijkend op haar vader, en een bruine schalk van een jongen,
de jongste. Het was een gejuich en gelach, dat alle andere
menschen, behalve juist een grootmoeder, de ooren zeer zou hebben
gedaan. Mevrouw van Ratenow scheen intus3chen niets te hooren
zij las juist een brief, liet hem in den schoot vallen en las toen
weder verder.
„Locloe!" riep zij, „roep eens vlug uw papa!"
De oudste, een slank meisje van vijf jaar, 3prong overeind en
liep schielijk weg. Een poosje daarna trad, alsof zij zweefde, een
kleine, onuitsprekelijk bekoorlijke, in een elegant zwart costuum
gekleede vrouwengestalte door de blauwe portiére te voorschijn,
die door de kinderen met den luiden uitroep: „Mama! Mama!"
begroet werd.
„Mijn lieve schatjes," zeide zij, de kinderen kussend, en daarop
zeer nieuwsgierig» tot mevrouw Van Ratenow:
„Moritz komt aanstonds, mama wat is er te doen?"
„Heet gij Moritz, kleine wijsneus?" vroeg deze, wel niet
onvriendelijk, maar ook juist niet zeer gesticht.
Maar het teere schepseltje liet zich niet afschrikken, zij sloeg
lachend haar armen om den hals der oude dame.
„O, mamaatje, gij weet wel, dat ik vreeselijk nieuwsgierig
ben, maar er worden hier toch geen staatsgeheimen verhandeld.
Ik bid u, laat mij hier blijven!"
„Mocht gij toch eindelijk eens verstandig worden, Frieda.
"Wilt gij dan altyd een kind blijvenDat komt ervan, dat Moritz
u zoo erg verwent!"
Maar zij was ook geschapen om verwend te worden, het
bekoorlijke kleine ding, met haar ovaal, fijn gelaat en blauwzwart
glanzend haar, hetwelk, eenvoudig opgemaakt, den schoonen vorm
deed uitkomen van het hoofd, met die groote, donkerblauwe
oogen onder de zwarte lange wimpers. Geen wonder, dat „de
jongen," zooals zijn moeder hem noemde, nu nog even verliefd
was, als op den eersten dag van zijn huwelyk.
„Ja, natuurlyk!" zeide hij binnentredend, verdrietig, maar toch
met schitterende oogen, „daar is zij alweder om te hooren, wat
er gaande is."
„Ik weet nog niets, Moritz."
„Dat is zeker heel treurig, vrouwtje! Houdt u stil, gij deug
nieten," riep hy, terwijl hij zich de ooren toestopte. „Wie kan
hier een woord spreken? Gaat schielijk naar Caroline."
Zyn moeder had hem intusschen den brief gegeven.
„Elze heeft haar examen gedaan cn komt Dinsdag," zeide zij.
„Zoo waarlijk!" riep hij verheugd. „Nu, goddank, zij zal ook
blij zijn, het schoolvertrek den rug te kunnen toekeeren."
„Ik wilde u vragen, wat wij nu met haar moeten aanvangen
Zijn goede, trouwe oogen namen een verbaasde uitdrukking aan.
„Voorloopig volstrekt niets, mamaatje; mij dunkt dat het arme
ding eerst eens fatsoenlijk moet uitrustenzij zal aan eenige ver-
poozing wel behoefte hebben."
maar de vraag, of de poging om hier dit op en top uit-
heemsch vermaak te importeeren, werkelijk gelukken zal. Al
heeft men het Italiaansche amusement, men heeft het Itali—
aansche volk nog niet. Wat het bloemencorso te Napels en
Rome zoo aantrekkelijk maakt, is de gratie waarmeê het
gespeeld wordt, de geestige bevalligheid die alles kenmerkt,
de eigenaardige zuidelijke tint die over het geheel verspreid
ligt. Ik wil wie zijn neus schendt, schendt zijn aan
gezicht van mijn landgenooten (hier meer bepaald van
mijn stadgenooten) geen kwaad spreken, maar ik geloof
niet dat het volk der Nederlanden zich nog ooit door
bijzondere gracieusheid en geestigheid op zijn feesten heeft
onderscheiden. Onze gemaskerde 'bals ten minste, hoe
dikwijls ook beproefd, zijn altijd een caricatuur geweest
van de Fransche en Spaansche, en wilden hier evenmin
aarden als een ijsfeest te Madrid of Venetië. Doch
misschien valt het Bloemencorso beter uithet is met zulke
nieuwigheden altijd een „tref." En op het gebied van
vermakelijkheden is het tégenwoordig zoo hoogst moeilijk,
eens iets verrassends, iets nieuws te bedenken.
Op ander terrein daarentegen begint weêr het oude den
scepter te voeren. In de Amsterdamsche modewinkels
staan thans parasols, tafelkleeden en overgordijnen te koop
van oud-Delftsch patroon, precies de kleur en de teekening
van de Japansche kopjes en schoteltjes, die bij mijn groot
moeder op den schoorsteenrand stonden. Hoe „vreeselijk
antiek," niet waar? zooals de dames zeggen. Maar nog
vreeselijker antiek lijkt het, dat niemand minder dan de
beroemde Amsterdamsche architect Cuypers verleden week
in de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst een
warme pleitrede heeft gehouden om aan te dringen op de
wederinvoering der.... gilden, of althans van daarmee over
eenkomende instellingen. De uitkomsten van het onderwijs
op de Ambachtsscholen bevredigen hem niet en nu wenscht
hij de inrichting en de werkzaamheid der gilden op onzen
tijd te zien toegepast. Hij betreurde het dat de Fransche
Revolutie, hoeveel goeds zij ook tot stand bracht en hoeveel
misbruiken zij ook deed verdwijnen, de „heerlijke instel
ling" der gilden heeft afgeschaft. Uit de afschaffing der
gilden, betoogde de heer Cuypers, is het socialisme ontstaan,
dat zich door geen Arbeidsbeurzen, geen politiereglementen
of dergelijke laat bedwingen. Bovendien beriep hij zich
Mevrouw Van Ratenow knikte. „Best! Maar dan maakt gij
haar den terugkeer in haar vaderlijk huis slechts te zwaarder."
„Ja Moritz, gij verwent er haar slechts door!" riep zijn jong
vrouwtje toestemmend.
„Het arme kind! Wat zal zij bij dien ouden zeebecr doen?"
klonk het medelijdend van zijn lippen.
„Het is haar plicht, haar vader, die ouder wordt, te verplegen
de man komt immers letterlijk om, Moritz; vrouw Siethman
wordt alle dagen ouder en morsiger
„Ja, gy hebt gelijk, moeder," viel hy haar in de rede; „maar
niet geheel; wij hebben tijd genoeg gehad om dat te overleggen.
De woning daarginds moet dan tenminste zoo ingericht zijn dat
het een fatsoenlijk verblijf voor menschen is; had ik dat geweten,
er zou reeds lang iets voor gedaan zijn; zooals het nu is, breng
ik het meisje er niet heen. De eerste veertien dagen blyft zy
hier, praat daar nu niet tegen."
„Daar zijn wij weder op het oude punt!"
„En geheel op het rechte, moeder!"
Er ontstond eene kleine pauze, waarin men de breinaalden
aanhoudend hoorde klapperen.
„Het ia van daag twee jaar, dat den Bennewitzer het ongeluk
trof met zijn twee zoons," begon de jonge man eindelijk„het is
toch vreeselijk, twee kinderen te gelijk te verliezen."
„Mijn God, ja, het is ontzettend!" verzekerde de jonge vrouw.
„Ik begrijp nog niet, hoe het gebeuren kon."
„Heel eenvoudig, Frieda. De beide knapen waren alleen op
de Elbe gaan zeilen; toen moet zeker een plotselinge windvlaag
de boot hebben omgeworpenmen vond de lijken eerst den
volgenden dag!"
„Ja, dat is hard," merkte mevrouw Yan Ratenow op en
droogde onwillekeurig haar voorhoofd met haar zakdoek. „Het
is ook juist vier jaar, dat zijn vrouw stierf!
Zij liet plotseling de handen in den schoot zinken, en zag
peinzend voor zich heeneindelijk zeide zij blozend
„Zou het niet iets voor Elze zijn de man is rijk en staat
geheel alleen
„Inderdaad, die gedachte is ook by ray opgekomen," antwoordde
Moritz. „Intusschen, daar dochters onvoorwaardelijk van de
erfenis zijn uitgesloten, volgens testament van den overleden oom,
en de Bennewitzer volstrekt nog geen oud man is, kan men
nauwelijks twijfelen, of hij zal een tweede huwelijk aangaan,
en"
„Den bedelaar valt het brood altijd weder uit den zakhet is
een oude geschiedenis, myn jongen," viel mevrouw Yan Ratenow,
die zich weder geheel hersteld had, hem in de rede„maar ik
moet hem toch eens uitnoodigen, Moritzzyn kaartje vond ik
onlangs hier."
„Kent gij den Bennewitzer Hegebach van nabij, mama?" vroeg
de jonge vrouw. „Ik zelf heb mij nooit om hem bekommerd,
maar mijn zuster Lilli dweept met hem," babbelde zy verder;
„hy is een knap man en gelijkt volstrekt niet op zijn neef; meer
weet ik er niet van."
Maar mevrouw Van Ratenow antwoordde daar niet op.
„Moritz," vroeg zij, „hoe is de weg buiten?"
„Goed en vast, moeder, de regen is nauwelijks twee duim door
gedrongen."
„Dan verzoek ik u, mij te verontschuldigen ik moet nog uit."
Zy was opgestaan en ging, terwijl zij de jongelieden vriendelijk
toeknikte, in haar slaapkamer»