HELDERSCKE
NIEUWEDIEPER COURANT.
- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N°73.
Jaargang 45,
Zondag 19 Juni.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
EEN ARM MEISJE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Adrertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
16 Juni.
't Is toch een „misselijk geval," zooals Huijgens en Hooft
in hun eigenaardig, zeventiende-eeuwsch Hollandsch plachten
te zeggen. (De lust tot aanhalingen uit de antieke doos
is zeer bij mij verlevendigt sedert gisterenmiddag het oud-
Hollandsche marktplein op de Tentoonstelling voor het
publiek is opengesteld en ik er een paar allerprettigste
uurtjes heb gesleten). En wat is dat „misselijk geval?"
Wel, ternauwernood mogen wij ons in de zoo vurig
verlangde zomerwarmte verheugen, of daar begint de oude
ellende weêr: watergebrek in Amsterdam, de bovenhuizen
vooral op het midden van den dag verstoken van
duinwater! En het heilmiddel, dat een einde zou maken
aan die jaarlijksche bezoeking, is nog op geen voeten of
vamen na klaarer zal nog een vrij geruimen tijd verloopen
moeten, eer de Vechtwaterleiding, met welker aanleg men
thans druk bezig is, dienst kan doen. Dan behoeft er
voor de besproeiing van grachten en pleinen, voor den
arbeid in fabrieken en werkplaatsen, voor wasscherijen enz.
geen gebruik meer gemaakt te worden van het duin- of
Leidsche Vechtwater, maar kan daarvoor het Vechtwater
gebezigd worden. Doch voor het oogenblik zyn wij nog
zoo ver niet. Wil nu de bewoner van een bovenhuis zijn
dorst met een glas frisch water lesschen „versch uit
de kraan" dan mag hij zich wel met een stoel bij die
kraan nederzetten, want zijn geduld wordt op een zeer
zware proef gesteld. Mozes mocht het beloofde land niet
in, omdat hij te hard of te veel sloeg op de steenrots,
waaruit water voor de kinderen Israëls zou te voorschijn
komen, en toch wordt Mozes geroemd als „zeer zacht
moedig." Hoe groot moet dan de wrevel niet zijn van een
minder zachtmoedig Amsterdammer, die zijn duinwaterkraan
opent en er geen droppel water, geen bloedzuiger, geen
aaltje zelfs uit te voorschijn ziet komen. En toch laat de
Duinwater-Maatschappij 2ich voor dat niet geleverde water
even goed betalen, alsof zij geen seconde in gebreke was
10)
Door WILHELMINA HELMBURG.
De winter was gekomen, de sneeuw lag tegen Kerstmis wit
en glinsterend over het stille veld en op de daken der huizen,
en tot nieuwjaar Bneeuwde het nog altyd door. De wegen en
straten waren hard en glad als de fraaiste parquetvloerMoritz
liet de paarden op scherp zetten men wilde een sledevaart maken,
een zeer groote partij. De jonge mevrouw Van Ratenow, in een
donkerblauw, met bont omzet zijden costuum, trok juist baar
handschoenen van dezelfde kleur voor den grooten spiegel in haar
slaapkamer aan. Zij zag er uit om te kassen, beweerde Moritz
en hij zou zich van ganscher harte verheugen, als maar niet die
ongelukkige Bernardi met Elze zou rijden
De jonge vrouw haalde nauw merkbaar de schouders op.
Altijd die bezorgdheid voor Elze 1 Mama spreekt over niets
anders meer, evenals gyis zij dan zoo veel beter dan andere
meisjes?"
„.fa," antwoordde Moritz warm. „Zy heeft een innig gemoed,
cn als zij eens iets gevoelt of aangrijpt, doet zij het ten volle,
met alle kracht. Oppervlakkige plagerijen of zelfs coquetterieën
zijn haar geheel vreemd."
„Gij schijnt het gemoed van dit meisje wel nauwkeurig bestu
deerd te hebben," was het antwoord, schijnbaar kalm, maar
Moritz kende den toon dezer buigzame stem al te goed, om niet
te weten dat de spreekster zeer boos was.
„Frieda, ik bid u ik ken haar sedert haar geboorte, evenals
ik onze kinderen ken!"
Zyn eerlijke oogen zagen haar met verschrikte uitdrukking in
het gelaat, dat zoo bloeiend onder de struisvederen van den hoed
te voorschijn kwam. Maar zy maakte bedaard den laatsten knoop
van haar handschoen vast en greep naar haar sierlijke mof.
„Ik geloof, dat de heeren reeds in het salon zyn." Toen zweefde
zij hem voorbij, zonder er op te letten dat een mannenhand zich
verzoenend naar haar uitstrekte.
Het was niet de eerste maal, dat de jonge vronw aldus sprak
het was immers naar haar meening ook erg, zoo bezorgd als men
zich over dat meisje maakte, dat het toch zeer goed had in de
wereld. Wie zou zich in liet minst om haar bekommerd hebben,
als zij tehuis was bij haar knorrigen vader? En mama Ratenow
beweerde altijd, dat zij een ongeluk wilde voorkomen en Moritz,
als een getrouwe echo, zei het haar na. Dat werd ten laatste
vervelend wat beteekende het ook eigenlijk, dat een officier
haar het hof maakte Zij amuseerde zichdat mocht men haar
immers gunnen gevaar was er in geen geval bij, want hij
was immers veel te verstandig Bernardi en ElzeBe
spottelijk
De blos van onwil lag nog op haar wangen, toen de jonge
vrouw in de zaal trad, om den ritmeester Franken en den luite
nant Bernardi te begroeten, de beide heeren, die om de eer
gevraagd hadden de dames te mogen ryden.
„De ritmeester, een knappe, slanke man, een groot vereerder
der jonge vrouw, viel schertsend op een knie en overreikte
zijne dame een bouquet van lichtgele rozon. Elze hield met een
gelukkig gelaat een bouquet viooltjes in de hand. „O Frieda,
zie eens, sneeuw en ijs, en deze heerlijke bloemen, het is als een
droom
Als een droom, een zoete droom was immers het levende
zon scheen zoo fonkelend en schitterend op het besneeuwde
landschap, de lucht was helder en koud, heerlijk zuiver, de
klokjes luidden en de sleden vlogen zoo statig over de baan
wat is de wereld toch schoon als het geluk in 't harte woont!
Het meisje had slechts een oogenblik bedroefd gekeken, toen
gebleven. Het is hard, zeer hard, een misselijk geval. En
nu is de zomer nog pas begonnen; hoe zullen we het dus
in Juli en Augustus maken? Had de Maatschappij niet
veel meer contracten aangegaan dan zij kan vervullen, tot
zelfs ver in Nieuwer-Amstel, dan zouden wij nu niet in
deze misère verkeeren.
Elders daarentegen heeft ons goede landje weêr te veel
water: een doode plas, die in levend, vruchtbaar land kan
worden herschapen. Wanneer zal de droogmaking der
Zuiderzee toch eindelijk eens ter hand genomen worden?
Met groot genoegen zullen de voorstanders dezer zaak het
artikel „Gulden Vlies" van den ingenieur Huet in Eigen
Haard gelezen hebben, waarin hij het denkbeeld aan de
hand doet om door successievelijke inpoldering de droog
making met betrekkelijk weinig kosten en geleidelijk te
bewerkstelligen. De „Heldersche en Nieuwedieper Cou
rant" vestigde terecht reeds de aandacht op dat stuk. Er
worden zoo velerlei middelen aan de hand gedaan om het
kapitaal rentegevend te maken en werklooze arbeiders
aan den gang te krijgen, en midden in ons land liggen
werk en renten in overvloed, die door, zal ik zeggen ge
brek aan moed en ondernemingsgeest?ongebruikt blijven
liggen. Doch laten we het op de rechte wijze ondernemen,
niet roekeloos en in den blinde. Het is zoo waar wat
Huet o. a. zegt: „Ook voor ons, Nederlanders, is een
schoone onderneming in het verschiet, als wij ons aangor
den om het gulden vlies te veroveren, dat daar op den
bodem der onstuimige zee ligt en als wij de toovermacht
in het werk stellen, die de stoom ons in onbeperkte mate
leveren kan. Dan brengen wij wetenschap en kunst onder
het juk, om de grenzen van den plas door duidelijke voren
vast te stellen; dan zaaien wij er, als drakentanden, de
palen en steenblokken in, en wanneer dan wind en water
als geharnaste ridders elkander bekampen, dan werpen wij
den steen des aanstoots tusschen die machten, en de hitte
van de steenkool met den stoom uit den stoomketel maken
water tot land. Doch laat ons toezien dat wij de rechte
Medea inroepen, want reeds menigeen heeft den tol betaald,
zij bij het passecren der Rozenstraat naar haar vaders huis had
opgezien. Hy had voor het raam gestaan, maar liet vriendelijke
knikken van het blonde meisjeskopje daar beneden niet beant
woord.
Papa was altijd zoo in gedachtenpapa wist bepaald tusschen-
beide niet, dat hij een dochtertje had.
Toen was de muziek begonnen te spelen en zij spraken samen
over niets en toch over zooveel. „Ik heet Bernhard, mijn voor
naam," had hij gezegd, en de warme deken zorgvuldig om de
slanke meisjesgestalte geslagen.
„Bernhard Bernardi, dat klinkt schoon," dacht Elze.
„Mevrouw uwe tante zorgt toch uitstekend voor ons genoegen,"
ging hij voort. „Waar denkt gij, dat wij hedenavond zouden
dansen, zoo niet in de voorzaal op den burcht? 't Zijn waarlijk
lieve menschen
„Waar is Annic Cramm eigenlyk? wie rydt haar?" vroeg
Elze.
Hij lachte, dat de witte tanden onder den zwarten knevel
blonken.
„Vaandig Herbart is daartoe aangewezen."
„Hoe afschuwelijkAnnie is zoo goed."
„Goed Is dat alles Dat is weinig."
„Dat is veel, mijnheer" zeide het meisje, met een hoogst ern
stige uitdrukking in de bruine kinderoogen.
Hy moest haar steeds aanzienhij kende iederen trek van dit
rein, frisch gelaatwat was het toch heerlijk, zoo te rijden naast
het liefelijke schepsel, dat zoo anders was dan de anderen, zoo
zoo hij wist zelf het rechte woord niet zoo vertrouwend,
zoo echt vrouwelijk in haar geheele wezen. En terwijl zyn
blikken onafgewend aan haar hingen, dacht hij aan zijn ouderlijk
huis, aan zijn moederplotseling waande hy zich verplaatst in de
ouderwetsche woonkamer te huis en naast hem stond zij
Daar ryden honger en dorst naast elkander," zeide in de vol
gende slede de dikke referendaris Golling tot den luitenant Rost
en blies welbehagelijk den rook van zyn sigaar in de koude
winterlucht. Zij hadden geen dames in de slede; beiden hadden
wellicht ook geene gewenscht. Luitenant Rost bekleedde bier de
plaats van het eeuwig vrouwelijke, hy had een zakdoek om den
arm gebonden en gebruikte met zeer veel handigheid een reus-
achtigen donkerrooden waaier.
„Nu, bij een sledevaart gaat het noggelukkig dat de goede
buffetten in den burcht een vertroostende achtergrond zyn," zeide
de luitenant geeuwende.
„Lieve hemel, de goede man zal toch niet zoo gek zijn en ernstige
voornemens vroeg de referendaris.
„Wat weet ik er van zeide de officier weder geeuwend,
„dat is zijne zaak. Dat de oude niets heeft, weet hij even goed
als wy allen."
„Hij maakt het wat te erg, Rost, en daarbij hy is een
gemoedelyke vent."
„Wel, wie is dat nietMaar hierbij houdt juist de gemoedelyk-
heid op," beweerde de luitenant en liet, terwyl hij zijn gezicht
vertrok, het lorgnet vallen, waarmede hij het voor hem rydende
paar had gadegeslagen.
Moritz reed achteraan met een jeugdige dame. Hij was ver
drietig en zocht aanhoudend met zijn oogen Frieda en Elze.
„Freule Van Hegebach is tamelijk ver vooruit, mijnheer Van
Ratenow; Bernardi rijdt haar. Niet waar, hy komt veel bij u
aan huis? Een zyner zusters is mijn vriendin. Hun vader was
hier vroeger immers gemeente-dokter. Hij moet in B. een groote
praktijk hebben, maar bezit overigens geloof ik niets.
Veel kinderen, dit weet gij zeker, mynheer Van Ratenow?"
„Ik keu zyn familie-omstandigheden zeer nauwkeurig," ant-
die onvermijdelijk gevraagd wordt wanneer wij machten
te hulp roepen, die wij niet vertrouwen kunnen. Daar
zijn ook in den nieuweren tijd velen gevallen omdat zij
ondernamen, wat zij niet behoorlijk berekend hadden." En dan
legt de heer Huet streng en onverbiddelijk den vinger op de
wonde plek: „de geldspeculatie, het werken met kapitalen
die niet aanwezig zijn, het gebruiken van hulpbronnen,
die in de werkelijkheid niet bestaan en het steunen op een
hulp, die alleen in de verbeelding bestaat. Schatten heeft het
valsche vertrouwen op zulke grondslagen verslonden en bittere
tranen doen weenen aan hen, die daarop gebouwd hebben.
Deze Medea voert niet tot geluk, maar tot naberouw."
Laat ons echter bij alle Zuiderzee-plannen goed in 't oog
houden, wat de hoogleeraar Vissering reeds in 1849 schreef:
„Naar onze wijze van zien moet de onderneming een zaak
de8 volks zijn. De droogmaking der Zuiderzee moet a
national cry wordenNationale overtuiging moet haar tot
een nationale behoefte maken. En de natie kan geen andere
agenten tot voorziening in die behoefte gebruiken dan de
Regeering. Nimmer zal particuliere ondernemingszucht, al
ware zij zoo levendig hier te lande als zij flauw is, al
sloeg zij tot dolzinnige opgewondenheid over, zich aan dit
werk wagen. Er kan hier geen andere ondernemer zijn
dan de Staat. En de omvang van den arbeid, èn de
materiëele behoeften, èn de tijd dien hij kosten moet, gaan
de krachten van iedere bijzondere Vereeniging verre te
boven. Daarvoor is slechts céne maatschappij berekend:
de groote, de algemeene maatschappij van alle burgers, de
Staat. En bovendien, buiten alle materiëele bezwaren is er
nog een, dat zwaarder weegt dan al de anderen te zamen
het is de strijd der particuliere belangen tegen het algemeen
belang. Ja, men kan door een goede onteigeningswet den
begeerlijken of kwelzieken grondeigenaar dwingen, om zijn
stukje grond ten algemeenen nutte tegen billijke schade
vergoeding af te staan; maar wat is de tegenstand van
dezulken naast dien van corporatiën, gemeenten, steden,
provinciën, van al die duizende verschillende belangen, die
vreezen door zulk een omwenteling op de een of andere
woorddc Moritz ontstemd. Hij voelde zeer goed wat men wilde
„O zoo! Vergeef mij, beste mijnheer Van Ratenow," zeide
de jonge vrouw en zag hem verbaasd aan. Nu, dan wist gij
immers op den burcht, dat hy volstrekt geen goede partij is."
Intusachen heerschte er op het slot een helsch leven, zooals
de oude mevrouw van Ratenow knorrig tegen tante Lotte zeide.
In de eetzaal werden de tafels gedekt en de tuinman sleepte de
halve oranjerie in dc zaal, waar men dansen zou. Frieda had
den rouw stipt op den eersten Januari afgelegd; heden zou het
eerste groote feest gehouden worden, en wel een geïmproviseerd
feest. Zy was gisteravond met dit idéé van een gezelschap ge
komen, en had beden reeds in de vroegte alle handen en voeten
in huis in beweging gebracht.
„Als ge mij malar met rust laat," zei mevrouw van Ratenow
tot haar schoondochter; „de kinderen kunt ge mij zenden, opdat
zij u niet in den weg zijn, doch dat is alles."
In Frieda's slaapkamer lag de elegante, lichtblauwe zijden
japon gereed voor heden avond, met ieder strikje, dat de jonge
vrouw voor haar toilet noodig had.
Boven in Elzes kamertje hadden twee oude vrouwenhanden
het eenvoudig wit neteldoekskleedje gereed gelegd, dat zij met
Kerstmis ten geschenke gekregen hadde twee goudleeren
schoentjes, smal als van een kind, stonden op de tafel voor de
oude dame. Met welgevallen had zy hier en daar een rosestrikje
opgenaaidhet was ook geen kleinigheid baar pleegkind voor het
eerst ten dans te leiden. Zij had daarna zelf haar grijszijden japon
aangetrokken en een roman van Hacklander gehaald. Nu wachtte
zij op Elze, om haar te helpen, want het werd tijd dat het toilet
in orde moest worden gebracht.
Langzamerhand werd het stiller benedenmen was gereed met
de toebereidselende stilte voor den storm was gekomen. Buiten
vernam men de belletjes der sleden daar waren ze: Moritz,
Frieda en Elze met het gansche gezelschap. Het duurde slechts
een paar minuten en de lichte voetstappen van het jonge meisje
kwamen de trap op, de deur werd geopend daar stond zy op
den drempel, blozend en bijna buiten adem.
„Goeden avond, lieve tante!" riep zij en sloeg beide armen
om den hals der oude dame. Met haar kwam een heele stroom
van frissche, koele lucht in het vertrek.
„Was het schoon, mijn schatje; hebt gij u goed vermaakt?
Kom, drink uw thee."
Maar het jonge meisje dankte haastigzij liep schielijk naar
haar slaapkamer, stond daar een poosje in 't donker en vergat
hoed en mantel af te leggen.
„Wat scheelt u toch, Elze, schreit gij?"
Zij zweeg en begon zich te kleeden, maar het wilde heden
niet vlotten met haar kapselde trillende banden maakten wel
driemaal de zware vlechten weer op en de roos kon geen ge
schikte plek vinden.
„Het is immers goed, het zit bestverzekerde tante Lotte.
„Gy zijt toch anders niet zoo ydel."
„Ja, goede tante." Zy vermoedde volstrekt niet voor tcien het
kind zich kleedde.
Eindelyk was zij gereed.
„Tante Lotte, ik ben heden zoo angstig."
Zij trilde werkelijk zenuwachtig.
„Ja, wat scheelt u, kind? Gij zijt koud geworden in dc
slee."
„Neen, neen; kom maar, tante!"
„Wilt gij niet eerst een paar druppels Eau de Cologne nemen,
Elze?"
Zy antwoordde niet, zij stond reeds weder onbeweeglijk en
haar oogen staarden wonderbaar helder iu de ledige ruimte. Zy