HËLDËRSCHE
NIEUWEDIEPER COURANT.
- ei Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N°77.
Woensdag 29 Juni.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEICENDMAKING.
EEN ARM MEISJE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De Burgemeester der gemeente Helder brengt, tengevolge eener
ontvangen aanschrijving, ter voorkoming van ongelukken, ter
algemeene kennis, dat tot bet nemen van proeven, door de
bemanning van Zr. Ms. instructieschip „h e t L o o," dezen
zomer ook des nachts op de Hors geschoten zal worden
met projectielen van 3.7 cM. Tot waarschuwing zullen, alvorens
met scherp te schieten, i uur te voren, kort achter elkander,
twee losse schoten gedaan worden.
Helder, 27 Juni 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
Onder den titel: //Dienende liefde* behelst „de
Hervorming'' de volgende lezenswaardige regelen van E.
Snellen, te Arnhem:
Het Christendom is geen voorraad water op eens der
menschheid verstrekt, maar een altijd springende bronwel.
Niet met ééne enkele verkwikkende teug is het levend
water uitgeput. Mathew Arnold.
z/Ja, dat is zuster Theopliania, en die wij daar straks
tegenkwamen zuster Christophora, en dan zijn er nog zuster
Agathopila, zuster Aristodema en anderen, wier namen mij
ontschoten zijn. Altemaal echter veellettergrepigen.
„Met dien langen naam, met dat lange kleed, met dien
vooruitstekenden kap heeft ieder harer een hoogen scheids
muur opgetrokken tusschen zich en haar verleden. Wie
Varen haar ouders? Ze gelijken Melchizedek, zonder vader,
zonder moeder, zonder geslachtsrekening. Uit welk land
zijn zij afkomstig? Zij zijn vreemdelingen hier op aarde.
Wat zouden we gaarne iets van haar vroeger leven weten
Niemand beproeft het ooit een tip van dien sluier op te
lichten. Een enkele maal blijkt de oude levenslust nog
niet gedoofd. Waart gij heden morgen niet op de tentoon
stelling? Ik zou er zoo gaarne eens iets van hooren, daar
gaan wij niet heen; wij zien er geen kwaad in, maar kun
14)
Door W1LHELM1NA HEIMBURG.
Ongeveer veertien dagen waren er verloopen, toen tante
Lotte op zekeren morgen de trap afkwam en naar Moritz vroeg.
Hij was bij de oude mevrouw, zeide de knecht; de oude dame
ging door Frieda's blauwe zaal en vroeg, terwijl zij bij de por-
ticre staan bleef:
/,Stoor ik u niet, kinderen?"
//Kom maar binnen, tante," riep Moritz.
Frieda zat bij haar schrijftafel. ,/Een oogenblik tante," ver
zocht zy, en las nog even een met een wapen versierd briefje
over.
Mijn liefste Lili!
In groote haast slechts een paar woorden, opdat gy au fait
zijt van mijn baltoilet voor Berlijn, daar wy immers veel samen
zullen zijn. Ik heb mij bij Gerson een costuum besteld van wit
atlas met zilver borduursel, het corsage van drap d'argent en ik
denk in plaats van bloemen mijn brillanten daarbij te dragen
mij dunkt dat zal gedistingeerd staan. Mama en Moritz staan
er op, dat Elze, die sedert kort meer dan vervelend geworden is,
(k cause do Monsieur Bernardi) meegaat. Mama wil haar vol
strekt in een roze-zijden kleedje steken; ik word langzamerhand
deze Elizabeth-vereering moede en zal Moritz zijn meening
ronduit zeggen. Ik bid u, Lili, neem nooit een jong meisje, dat
quasi familierechten heeft; het is meer dan ergcrlyk, vooral als
de heer des huizes zich zoo recht verplicht gevoelt devaderlyke
voorzienigheid en soms den redder te spelen, gelijk Moritzlang
duurt mijn geduld niet meer.
Groet onze onders. Tot weerziens.
Uw zuster Frieda.
NB. De Bennewitzer komt tegenwoordig bijzonder vaak hier
ik vertrouw mijn schoonmoeder niet op dit punt; zij zegt om
Elzes vader. Er is een oud spreekwoord, maar dat wil ik hier
niet neerschryven.
z/Zie zoo, tante. Wat is er?" vroeg zy, nadat zij den brief
dichtgemaakt en het adres geschreven had. Zij ging naar een
sierlijk, klein kastje, trok de laadjes alle open en maakte zich
gereed een revue te houden over haar kleinoodiën. Zij droeg
een lichtblauwe morgenjapon en op het weelderige zwarte haar
zat een kanten rozet met een blauwen strik.
z/Och hemel," begon tante Lotte tot Moritz, die onbeweeglijk
by den haard zat in zijn duffclsche jas en kaplaarzen, zooals hij
van het veld was gekomen. «Ach Moritz, het gaat mij zoo aan
't hart. Elze, zij klaagt niet, zy zegt niets, maar zij slaapt
geen enkelen nacht, zij gebruikt niets en zij wordt zoo mager;
wilt gij den dokter niet eens boven zenden, als hij komt? Ik
vrees dat zij wegkwijnt om dien Bernardi."
«Is die komedie dan nog niet ten einde?" vroeg de jonge vrouw.
„Wat wilt gij toch? Elze schijnt zeer vergenoegd te zijn. Dat
zij er een weinig tegen opziet uit te gaan, is natuurlijk; zy was
acht dagen lang het onderwerp van alle stadspraatjes."
„Ja, zij betoont veel geestkracht, Frieda," zeide de oude dame
en knikte ernstig met het hoofd, „maar
„Nu, gy doet ook al het mogelijke om haar te troosten," ging
Frieda knorrig voort en legde een kostbare gemme onzacht in
de lade. „Of mij dit of dat voegt, daarnaar vraagt geen mensch
meer; het is altijd Elze. Zoo doet mama, zoo doen de kinderen
en zoo doet Moritz; ik mag niet eens meer spreken zooals ik
wil en wat ik wil; binnenkort zeg ik ook aan tafel niets meer."
Tante Lotte lotte zag Moritz ontsteld aan, die onverschillig in
zyn stoel zat te leunen.
nen het met onze betrekking niet vereenigen," zoo klinkt
liet tot een der huisgenooten van den zieke. Een enkele
maal bevestigt zich, wat gij reeds hadt vermoed, dat die
eene zeer uitnemende, eene vrouw van beschaving is. Zij
staat voor uw boekenkastje, en met het oog op Schiller
zegt zij: „Ja, daar las ik vroeger ook veel in; zijn „Lied
von der Glocke" kende ik van buiten." Maar meer of
min beschaafd, in één ding munten ze allen uit. Wat
wordt het leger van den lijder zacht gespreid! Wat zijn
ze ervaren in alles wat de verpleging der zieken betreft!
Zóó groot kan haar liefde voor de kerk niet zijn, of de
Protestant wordt even hartelijk verzorgd als de geloofsgenoot.
Zóó zacht kan de beweging van den kranke niet wezen,
waardoor hij zijn behoefte aan hulp te kennen geeft, of de
rozenkrans wordt onmiddellijk ter zijde gelegd. Arme
vreemdelingen overal, door uw liefde wordt ge huisgenoot,
in welken kring ge u ook bevindt.
Treedt met mij dit aanzienlijk gebouw binnen. „Jehova
Nissi" staat hier aan den ingang neergeschreven. „De
Heer is mijn Banier," maar in het oorspronkelijk, om het
woord nog inniger tot het hart te doen spreken. Men
komt er hier rond voor uit, dat de genezing der ziel min
stens evenzeer doel der stichting is als het herstel des
lichaams. Intusschen, al wat het lichamelijk herstel bevor
dert, wordt er op voortreffelijke wijze behartigd; de mystiek
doet aan de eischen der praktijk geen afbreuk. Voor
geestverwanten is het hier een hemel op aarde; maar
indien ook een niet-geestverwant hier bij ongeluk verdwaalt,
zijn uitwendige verpleging laat niets te wenschen over.
Wij gevoelen het intusschen, wij behooren hier niet thuis.
Hier, waar in vroeger dagen althans de verzuchting werd
uitgesproken: „Dit hoop ik toch, dat nooit een modern
onzen drempel zal overschrijden." Wij verwijderen ons,
maar niet eer wij nog met eene der diaconessen een ge
sprek hebben aangeknoopt. Het is iemand van een hoog
adellijke familie, en als gij haar vraagt: „Gij hebt er wel
nooit spijt van gehad, dat gij hier kwaamt?* „„Geen
seconde!'" antwoordt zij. Het is zoo volkomen uit het
hart gesproken. Het is bij allen zoo oprecht gemeerd.
„Dit deed ik voor u; wat hebt gij voor mij gedaan?" Het
woord, dat de vrome Zinzendorf uit den mond van den
Gekruiste meende te hooren, het is hier aller leus.
Beminnelijk was zij boven velenwuftheid kon niemand
haar verwijten. Maar er kwam een tijd, dat haar toenmalig
leven: veel muziek en wat lectuur, bezoeken ontvangen,
bezoeken afleggen, een diner nu en dan, de dagelijksche
wandeling en de bijna dagelijksche boodschappen in de
steeds weelderiger winkels van de aanzienlijke stad harer
inwoning, het leven van ontelbaar velen, haar niet meer
bevredigen kon. Daar is zooveel ellende; wat had zij
gedaan, om die te lenigen? Daar zijn zoovele kranken;
had zij met haar krachtig gestel, met haar sterke gezond
heid ooit iets beproefd, om hen te helpen? Vrienden en
verwanten trachtten het haar uit het hoofd te pratenzelve
somde zij alle bezwaren eerlijk op; de drang werd slechts
te sterker. Mocht zij er geen roeping Gods in erkennen?
Het sierlijk gewaad werd met het eenvoudig kleed der
pleegzuster verwisseld. Een plechtige installatie had niet
plaats. De opwekkende toespraak en de warme handdruk
van het hoofd der inrichting is haar inzegening geweeBt.
En menigmaal later nog was een hartelijk woord van deze
voortreffelijke vrouw haar een woord des levens. Toewij
ding is het eerste, en het tweede toewijding en het derde
toewijding aan de schoone taak. Hoe menigmaal drukte
het gevoel van verantwoordelijkheid haar in den aanvang!
Wacht maar, allengs gaat alles beter. Waar een wil is,
daar is ook een weg. En wat verminderen moge, haar
ingenomenheid met liet vak, dat zij koos, allerminst. Zij
is der wereld niet afgestorven, gelukkig niet. De schepping
heeft zij lief als te voren; maar ook de scheppingen der
groote toonkunstenaars een enkele maal op aangrijpende
wijs te hooren vertolken is haar een ware verkwikking.
En van de uren, bij verwanten en vrienden doorgebracht,
moet een uurtje af voor het vroeger zoo geliefd pianospel.
Zij is haar blijden levenslust niet afgestorven; gelukkig
niet. Den lijder, die het recht kwaad heeft, weet zij hartelijk
„Zie, tante; Frieda weet, dat het haar zoo goed staat, als zij
een weinig pruilt. Maar gy moogt mij niet het verdriet aandoen
kind, deze hatelijke luim mede naar Berlijn te nemen, want
„Als gij er by volhardt, dat Elze meê gaat, dan blijf ik met
myn hatelijke luim hier," viel zij hem in de rede.
„Dat moet gij met moeder uitmaken," antwoordde hij kalm;
„zy heeft verlangd dat Elze ons zou vergezellen."
„Dan kan ik niet mede om de kinderen," hield de jonge
vrouw vol. „Ik zie ook volstrekt niet in, waartoe ik een
gouvernante zou hebben, als ik niet eens gerust van huis zou
kunnen gaan."
„Tot hiertoe wa9 u het toezicht der oude kindermeid voldoende.
Maar zooals gij wilt, Frieda; ik heb nog nooit met u getwist,
als het u beliefde uw stijf hoofdje te toonen, gij weet het. Van
daag is het de laatste dag, dat Elze als gouvernante werkzaam
is; ik zal aanstonds moeite doen, om een andere dame te enga-
geeren."
Frieda zweeg en sloot vreeselijk langzaam de eene lade na de
andere.
„Ik vraag slechts ée'a ding, Frieda," begon hij nogmaals, „laat
het meisje niet vermoeden, waarom deze schikking wordt gemaakt.
Het overige zal zich wel vinden."
Hij was opgestaan, had muts en rijzweep van den stoel genomen
en ging heen. In hetzelfde oogenblik sloeg de jonge vrouw de
handen voor het gelaat en barstte uit in tranen.
„O, tante Lotte, ik ben zoo diep ongelukkig!"
De goede oude dame stond verlegen bij dit tooneel.
„Om Godswil, Frieda, wat scheelt u?"
„Hij heeft my niet meer lief!" snikte het schoone vrouwtje
en wierp zich in fauteuil; „ik weet het maar al te goed; hij
bemint mij niet meer."
„Wat, gij zyt toch niet jaHet geheele woord wilde
niet over de lippen der verschrikte oude juffer.
„En nu gaat hij naar Mama naar Mama, die mij altijd
als een onverstandig kind beschouwt!"
Zy rees haastig op, de blauwe gordynen werden opengeschoven
en mevrouw Van Ratenow trad in al haar statigheid binnen.
„Wel, Frieda? Ik hoor juist van Moritz, dat gy niet recht
wel zijt," begon zy en ging naast de schreiende zitten.
Frieda stamelde iets van hoofdpijn. „NatuurlijkDe oude
mevrouw vatte haar hand. Het is te vermoeiend voor u, den
gehcelen dag met die kinderdrukte, ik weet dat wel, tegenwoordig
zijn de zenuwen in de mode. Ik wil u echter een voorstel doen
gy zendt de kleine meisjes naar school, dan is er een weldadige
rust in huis, mijn dochtertje, en gy behoeft u niet meer over de
gouvernante te ergeren. Wat zegt gij er van?"
De jonge vrouw richtte zich snel uit haar liggende houding
op, maar zij had geen tyd te antwoorden.
„Elze Hegebacht blijft mijn gezelschaps-juffrouw hier in huis,
mijn lieve kind;" vervolgde de oude dame met luider stem, „en
als zoodanig zal ik haar tegen iedere beleediging weten te be
schermen, Frieda!"
Frieda was bleek geworden. „Zoo heb ik het niet gemeend,"
zeide zij schreiend.
„Waar is Elze?" vroeg haar schoonmoeder.
„In de kinderkamer; zy geeft rekenles," was het op zachten
toon gegeven antwoord.
„Ik hoop u heden avond op de thee boven te zien," ging
mevrouw Van Ratenow voort. „Tante Lotte, ik verzoek u, op
tijd te komen. De Bennewitzer heeft belet gevraagd."
„Dat is de derde maal in veertien dagen," zeide Frieda en
stond op. „Vroeger kwam hij nooit of zeer zelden."
„NatuurlykHij had jaren lang een ziekelijke vrouw, en was
tot nu nog in zwaren rouw. Zal ik het genoegen hebben, u
heden avond te zien?" vroeg zij nog eens.
„Het spyt mij, mama, wij zyn op de thee gevraagd bij mevrouw
Van Z.«
„Elze ook?"
„Zij was verzocht, maar bedankte."
„Nu, ik hoop niet bij mij!" En de oude dame knikte haar
schoondochter zeer vriendelijk toe. „Adieu, kindlief, zend my de
kleinen een poosje, als gij het goed vindt."
„Ziet gij, tante, zoo is mama altijd," klaagde de jonge vrouw.
„Ieder zal mij hierin toch wel gelijk geven dat, wanneer Elze
het eenmaal op zich genomen heeft, de kinderen te onderwijzen,
zij het dan ook geheel moet doen; ik ben de laatste die te veel
van haar zou eischen. Het is geen wonder als het geduld een
maal ten einde loopt. Stel u eens voor, dat de meisjes bezig zijn
te leeren; daar komt Moritz en zegt: „Elsje, wij gaan naar het
groote bal te Berlijn en moeder wil u een balkleed schenken I"
Waar blyft dan de ernst en attentie?"
„Ik denk, dat Elze van uw vriendelijkheid volstrekt geen ge
bruik zal willen maken, Frieda," sprak de angstige oude dame
tot verdediging van haar beschermeling. Zij moest echter nog
een lang klaaglied hooren; Frieda was zoo in al haar rechten
gekrenktzy hield zelfs haar woord om aan tafel niets te zeggen.
Zoo was onverwachts het onweêr opgekomen, dat zoo lang
Moritz' huwelijkshemel had bedreigder heerschte een zwoele
lucht in huis, niettegenstaande het heldere, koude weder buiten.
Elze bemerkte het volstrekt niet; zij had rechts en links een der
kleine meisjes en zy had werk genoeg om de vragen der kinderen
te beantwoorden. Moritz had aanvankelijk niet gewild, dat de
kinderen mede aan tafel aten, maar Elze had gemeend dat het
zoo behoorde, en zoo geschiedde het dan ook, tot groote blydschap
der kleinen.
Ja, het was waar, zij zag er ellendig uit en zij was ook stil;
dat kwam door den strijd met een trotsch, gekrenkt gemoed, door
de altoos zich weêr opdringende vraag: „Waarom ik?" Dat deden
de slapelooze nachten en het smartelijk verlangen naar de ver
vlogen gouden dagen; zy kwam zich zelve voor als een paria
onder de anderen, zonder troost, buitengestooten, en alleen, omdat
zy arm was! Zy kon niet eens schreien, zooals het heette in
het lied van het „arme maagdelijn." Ach ja, er was nog veel
in de wereld, wat het leven begeerlijk maakthonderden deelden
haar lot en waren ten slotte kalm en tevreden bij hard werken
zonder geluk. Maar zij hadden allen een pad betreden tusschen
dorens en distelen, om zoo ver te komen. Een jong, ziek hart,
dat behoefte gevoelt aan geluk, laat zich niet in een paar dagen
in den slaap der vergetelheid wiegen, daartoe zyn jaren, lange
jaren noodig
's Avonds was de kamer der oude mevrouw Van Ratenow de
gezelligste in het geheele huisde kachel bromde en knetterde
met allerlei geluiden; de zware gordynen hingen dichtgetrokken
voor de ramen, sloten ieder tochtje buiten cn lagen nog in diepe
plooien op het zachte tapyt; het licht der lamp weêrkaatste in
zilver en kristal op een sneeuwwit tafellakentante Lotte en de
bewoonster zaten op de sofa, de laatste met een witte breikous
in de handen. Elze, met een fijn handwerk bezig, zat naast de
„stomme knecht," waarop de zilveren ketel dampte; zy was in
een donkere huisjapon en droeg een keurig geborduurd voorschoot.
De Bennewitzer werd verwacht.
Voor Elze waren de uren, met den ouden heer doorgebracht,
verschrikkelykzij was daarby te veel met strijdige gevoelens
bezield. Sedert haar vader onlangs de eerste vriendelyke woorden
tot haar gesproken had, sloeg haar kinderhart warm voor hem.
Zy wist, dat hij niet goed handelde tegenover zijn neef, maar hij