en HELDERSGHE NIEUWEÜIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N°85. Jaargang 45. Zondag 17 Juli. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. EEN ARM MEISJE. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 14 Juli. Met Je tegenwoordige tropische hitte en de warme zomer avonden is het de gouden tijd voor de verschillende ont- spanningsplaatsen rondom onze goede stad Amsterdam. De diverse vervoermiddelen hebben geen ruimte genoeg om de aemachtige stadgenooten te transporteeren, die zich hijgend en blazend naar buiten spoeden, om daar wat «ducht te gaan happen." Natuurlijk moet die lucht geac compagneerd worden door de noodige potjes bier en als het kan ook door een vroolijk mopje muziek. En heeft men dan bovendien op zoo'n uitspanningsplaats een mooi vergezicht op den koop toe, dan kan men er oogen, ooren, neus en mond, kortom alle zintuigen tegelijk laten streelen. De onderscheidene eigenaars, door scherpe concurrentie gedreven, laten het in al die opzichten niet ontbreken aan middelen om het publiek te lokken en reclame voor hunne etablissementen te maken. Dientengevolge heeft men over vloed van keus. Concurrentie is altijd in 't voordeel van het publiek. Ook het zeventiende-eeuwsche Marktplein onzer Voedings tentoonstelling -ft grooten toeloop met de heerlijke zomeravonden e. O'&rt er wel bij. Het aantal lange pijpen uit den „toebai krinkel" van Petit, dat er 's avonds ge rookt wordt, is i$jha niet meer te tellen. Het publiek schijnt er zich uitstekend te amuseeren met de mooie muziek, de goede consumptie en het aangename zitje in deze schilderachtige omgeving. Toch kan men er zich geen antiek paradijs van voorstellen, want ook hier schuilen ontevredenen en mopperaars, minder onder het publiek dan onder de winkeliers. Deze gevoelen zich reeds vol komen thuis in hunne antieke verblijven, maar zien met leede oogen de concurrentie van meer moderne naburen. Niet van de negentiende-eeuwsche gaslantaarns, die hier fungeert als symbolen van orde en veiligheid. Ook niet van het ultra-moderne electrisch licht, dat een allerzon derlingst schijnsel werpt op de voorvaderlijke luifels en trapgeveltjes. Maar de eigenaars van winkels en koffie huizen hebben bij het tentoonstellings-bestuur hun beklag 22) Door WILHELMINA HEIMBURG. De brief van den Bennewitzer luidde«Mijn voornemen, om heden bij u te dineeren, werd mij helaas onmogelijk gemaakt. Ik moet oogenblikkelijk naar Bennewitz terug, wyl de commissie voor den M'schen spoorweg straks een stuk land van mij komt bezichtigen, waarover de spoorweg zal loopen. Vergeef my mijn haast, ik hoop morgen met u en mijn verloofde in uw gezellig huis een paar uren te kunnen doorbrengen. Uw toegenegen Herman Van Hegebach." z/God dankdat is tijd gewonnen Mevrouw Van Ratenow schepte weder nieuwen moed zy kon nog om elf uur vertrekken, zy kon stellig ook wel op de vriendelijke hulp van zuster Beate in D. rekenen. Het meisje mocht haar geluk niet zoo met voeten treden. Zij begon haastig haar toebereidselen te maken. Wat moest men al niet doen om zoo'n stijfhoold. En zij haatte het reizen met den spoortrein zoozeer; daarenboven moest zij in Halle nog een ander biljet nemen. Ach, en die vreeselijke drukte in HalleOpeens schoot haar iets anders te binnen zy had het getrappel van een paard gehoord en ging naar het raam. Waarlijk, hij was het z/Moritz!" riep zy met luider stem. Hy groette en knikte. //Aanstonds, moeder 1" Toen kwam hij dood op zyn gemak naar boven; zij hoorde hem nog in het voorhuis met den tuinman spreken. Eindelijk trad hy binnen. //Jongen, wat zyt gij langzaam!" zeide zij knorrig. wHad gij haast? Vergeef mij dan, moederlief." z/Het is kwartier voor elf, Moritz, enWilt gy mij een dienst doen, Moritz? Ziet gij, het reizen valt mij zwaar; ga gij naar D., spreek met Elze; zy heeft altijd het meest naar u geluisterd. Weet gij volstrekt van niets? Niet, dat het meisje ontvlucht is? Of wel? Moritz, wist gy iets?" Zij zag hem uitvorschend aan. Hij bleef zeer kalm bij haar driftige woorden. z/Ja, moeder, ik zag baar heengaan." z/Moritz! En gy hebt haar niet teruggehouden, niet met alle geweld pogen te verhinderen, dat zy haar domme, sentimenteele ideeën volgde?" Daar stond hij in zijn volle lengte. z/Ncen, moeder!" Hy nam zijn ryzweep weder van de tafelen boog haar in zijn handen heen en weer, zoo fier, gelijk hy het als jongen deed, wanneer iets niet naar zyn zin ging. Vol over tuiging zeide hij: z/Neen, moeder, daartoe had ik geen recht!" z/Wat zegt gy, Moritz!" De oude dame was rood van kwaad heid geworden. «Geen recht," herhaalde hy. ;/Gij niet, en ik niet, moeder; niemand geven onze wetten, goddank, het recht, een meisje tot een huwelijk tegen haar zin te dwingen." wHet is om zyn verstand er bij te verliezen! Wat een mooie redeneeringWie dwong haar dan in het beslissend oogenblik?" «Alles! do menschen, de omstandigheden, het leven en de dood, moeder. Haar eigen hart riep //NeenMaar niemand wilde het hooren." „Maar waarom, Moritz Begrypt gy de reden Is het in haar positie niet waanzinnig?" ingebracht over het cafc-chantant, dat op het Marktplein zijn tent heeft opgeslagen en nu al het publiek tot zich lokt. Daarbij komt, dat het aantal //dames" van dubbel zinnig gehalte op ons Marktplein in bedenkelijke mate vermeerdert, welke dames natuurlijk zeer bevorderlijk zijn aan het café-chantantbezoek. Nu beweert menigeen dat èn die dames èn dat café niet op het Marktplein thuis behooren en er van geweerd moesten worden. In beginsel is dat niet tegen te spreken, aangezien noch het een noch het ander eigenlijk in een fatsoenlijke omgeving „tehuis behoort;" maar wanneer men het argument bezigt, dat dit alles strijdt met het zedelijk karakter der zeventiende eeuw, dan moet ik daar toch tegen opkomen. Onze vaderen van tweehonderd jaren geleden waren wat men ook moge zeggen van den goeden ouden tijd waarlijk lang geen heilige boontjesDe immoraliteit gaat tegenwoordig verder, maar is verfijnder; in de zeventiende eeuw ging alles meer in het ruwe. Men moet er de werken van Wagenaar, Commelin, Schotel, Ter Gouw en anderen maar eens op nalezen! Vooral schijnen de zwelgpartijen en nog erger tooneelen op de Zondagen menigen weldenkende grootelijks geërgerd te hebben. Men klaagt tegenwoordig, dat de Zondag ge schonden wordt door spoortreinen, stoombooten, trams en pleiziervaartuigen, maar in de zeventiende eeuw was het waarlijk niet beter gesteld. De marktpleinen uit dien tijd gaven des Zondags ook niet veel liefelijks te aanschouwen, al kende men ook nog geen café's-chantant. „Ik verdubbel mijn klacht sprak een Evangeliedienaar van die dagen over de grouwelijke ontheiliging des Christelijken rust- dags, ja ik mag zeggen duiveldienst op dezelve. Siet eens uit de vensters van uw huijs, en merkt eens op den gang van den meesten hoop. Eijlaas! ik kan er niet als met ontzetting van mijn taal van spreken. Wat is er al menigen een, die liever in 't laphuijs als in de kerek sit! Och, hij kent dat geestelijk wijnhuijs niet, die drank is hem te schraal; hij is liever daar men de beste wijn en 't versste bier verkoopt; hij hoort liever de fidel in de her- bergh als de harpe Davids, de vuijle h-liederen als de lofzangen Israëls; het gesnater van die spotachtige tafel- „De reden? Vraag daarnaar niet, moedor; wie heeft ooit het geheim doorgrond, dat den eenen mensch tot den anderen trekt; maar ook, dat de een van den ander afstoot?" „Gij spreekt als een poëet, Moritz; zie toch eens rond in de wereld, daar is het dag, heldere daghet menschenlevcn is proza, geen idyllehet is een stryden en jagen, en ieder ziet toe, waar hij blyft." En betgeen deze raderen dry ft, is de liefde, moeder, en zy laat zich niet wegredeneeren, hoeveel moeite de realisten zich ook geven. Liefde en trouw dat ligt nu eenmaal zoo in ons," en hij knikte ernstig met het hoofd. „Ik kan u dat zoo niet zeggen; daartoe zijn fraaier woorden noodig dan waarover ik beschik." „Liefde?" de oude dame stond op; „liefdeherhaalde zij. „Gij bedoelt den kleinen luitenant? Wat is hij, by den Bennewitzer vergeleken? Een nul, een niets saloncomplimenten maken en een beetje vioolspelen, dat kan hij v o i 1 k t o u t. „Ik ken hem slechts als een zeer beminnelijk mensch," hield Moritz vol; „maar om het even, moeder, ook dat is een mysterie. De liefde vraagt niet naar uiterlyke dingen, naar betrekking, naar beminnelijkheid; en dan een nul, moeder? Beken het maar, als Bernardi bij voorbeeld eens de zoon was van den Bennewitzer, hoe dan?" „Dan was het geheel iets anders, mijn jongenhoud op met uw sentimenteele nonsens. Wilt gy op reis gaan?" vroeg zij op den man af, „wilt gy Elze nog eenmaal alles, alles goed op het hart drukken? Want papperlapap haar Bernardi kan zij toch niet trouwen. Hij heeft zich zeker ook al lang getroost." „Wat dat cene betreft, geef ik u gelyk, moeder, trouwen kan hy haar niet, daar is geen uitzicht op. Of hij haar reeds vergeten heeft, weet ik niet, maar ik geloof het niet, want heden morgen bracht de knecht van Rost uit naam van Bernardi een prachtigen krans voor het graf. Naar Elze reizen neen, moeder; ik heb u zoo pas mijn gevoelen gezegd, ik wil het kind er niet over spreken." „Goed, dan zal ik zelf gaan." „Doe het niet, beste moeder; het is niet goed." „Zoo, moet zij mij dan later verwijtingen doen, als zy een oude, zenuwachtige gouvernante is geworden vroeg zy. „Ik doe myn plicht en daarmeê basta 1" „Het is te vergeefs, moeder, vooral nu, in haar opgewonden toestand." „Help u zelf, zoo helpt u Godzeide zy, „gij zijt nog altyd de oude idealist." Met deze woorden ging zij naar haar slaap kamer. Het was dezelfde weg, langs welken zy gekomen was, en dien zij nu weder terug maakte, met de duizelingwekkende vaart van den sneltrein. Maar toen was het herfst, en zy reed bij avond, het hart vol zalige verwachting; heden was het een lentemorgen de zon scheen onbarmhartig iel op de kussens van den wagen en deed eiken scheur en ieder afgeschaafd plekje zichtbaar worden terwyl de kleine spiegel in vergulden lijst haar een bleek ge zicht liet zien met een trek van vermoeidheid om den mond, en dat was zij, Elze van Hegebach. Afgemat leunde zij tegen de kussens, de oogen onafgewend op het voorbyvliegende landschap gericht. Dat daar buiten de wereld in volle lentepracht prykte, zag zij niet; het was zoo vreeselyk somber en ledig in baar gemoed. Zij had de brug achter zich afgebroken; zy had nu niemand meer, geen enkel hart dat haar begreep, niets, niets! Zelfs tante broers als de stem van den predikant. Wanneer vindt men doelen, herbergen en andere scholen des duivels voller als op den Zondag? Dan krielen ze als een kooi vol gevogelte, alsof 't een lichte saek wareZoo vindt men 't in steden en dorpen. O, mijn vaderplaats! (geboorte plaats) mij staan nog te voren uw straten vol gewoels, de herbergen zoo opgepropt, de jeugd zoo lichtveerdigh, de bierbanken zoo omset, en daerdoor de sabbatten zoo schande- lick ontbeyligt. 't Heeft God uit den Hemel verdroten, zijn dagh tot een buyck- en drinckdagh misbruykt te sien. Hoort eens, dronckaerts, seght my, soo gy, gaende naar de herbergh, dat u wedervaren zou (na wel gedroncken te hebben, niet water of melck alleen, maar bier en wyn, na uw lust) 't geen de overste van het heyrleger des konincks Jabins (Rigteren IX) gebeurde van Jaël, dat de duyvel u een doodelicke nagel door het hooft soude boren, soudt gy niet van zoo een gelach schouw zijn, daar gij zulk een dreygend onheil voorsaeght? Soo gy wist, dat de dood in de pot was, soudt gy se meth sulcken smaek, als leckende nae den laetsten druppel, kunnen uytdrincken Ik weet niet of dominee's hartige toespraak het ge- wenschte gevolg gehad en de 17de eeuwsche „Zondag- houders" wat ingetogener gemaakt heeft. Maar wel weet ik, dat men ons van zekere zijde niet langer op smalenden toon aan boord moet komen met „een Zondags viering waarover onze vrome vaderen blozen zouden." Waarlijk, deze brave lieden wisten zich zoowel op den dag des Heeren als op andere dagen behoorlijk aan „wijntje en trijntje" te goed te doen. „Zij timmeren huysen (sprak destijds een ander predikant) als pallysen, stellen se toe en stoffeeren se naer de wyse van de grooten deser werelt: men doet voorraedt van quantiteit van sware bieren, ende dat voor vele jaeren, men houdt kostelijke maeltyden, zelfs de doodmalen worden gehouden als vreugdemaeltijden en dat dagen langh, en dan maeken zy zich vroeg op in den morgenstondt en suigen stereken dranck en vertoeven tot in de schemering, totdat het bier en de wijn hen verhitten en sij niet meer laden kunnen. Hier siet men de helden om sware bieren en wijn te suypen, en krijgers om volle pinten uyt te Lotte had op een zonderlingen, half sentimenteclen, half jube lenden toon geschreven: het was wel een groot geluk, dat haar aan den rand des grafs ten deel gevallen was, een benijdens waardig geluk, zulk een lot getrokken te hebbenGeluk Noemden de menschen dat gelukDen naam van een man, zijn have en goed te deelen, geen zorgen te hebben voor de duizend voudige stoffelijke behoeften in het leven dat was geluk! En daarvoor moest zij dan alles prijs gevenhaar vrijheid, haar denken en hopen, zichzelf met lichaam en ziel? Een zenuw achtige huivering beving haarzij sloot haar oogen. „Nimmer I" zeide zy zoo luid, dat zy van baar eigen stem schrikte en de oude dame tegenover haar verwonderd opzag. Zij hield de oogen neergeslagen, zij bespeurde het nietzij zag slechts een donkerrood schijnsel door hare oogleden endaar- in het beeld van een man met donkere lokken en zwaarmoedige oogen, die haar naderde, maar weer terugweek, toen zij hem grijpen wilde; het rollen en suizen der raderen klonk als de schelletjes eener slede en een geur van viooltjes drong tot haar door. En toch had hij zich van haar afgekeerd, haar verlaten omdat zy een arm meisje was? Zij stond plotseling op. „Kindlief, zyt gij ziek?" vroeg een deelnemende stem en het gelaat eener oude vrouw boog zich over haar heen. „Neen! neen!" verzekerde zy haastig, blozend. „Maar ik sliep niet, van nacht, en „Vergeef mij, gy kreundet zoo angstig, lieve freule." De dame ging weder op haar plaats zitten. Zij greep naar een doo3, waarin een aantal ruikertjes van viooltjes lagen. „Myn kleinkinderen hebben ze voor mij geplukt. Mag ik u er een aanbieden Zy hield het meisje de lieve blauwe bloemen voor. De kleine hand greep er naar, maar er kwam geen dankbe tuiging. De geefster zag slechts, dat zij den zwarten sluier weder haastig voor het gelaat trok en daaronder de bloemen aan haar oogen drukte; na een poos meende zij snikken te hooreu, maar zoo vreemd, als wanneer men geen tranen meer heeft. „Ook reeds verdriet, en nog zoo jong," fluisterde zij en keek het raam nit. Aan de stations was overal veel bewegingtusschenbeide vulde de coupé zich voor een korte poos, dan was zij weder leeg; ook de oude dame verliet den trein. Zy bleef op het perron staan en zag den langzaam voortrollenden trein na; zij had gaarne nog eenmaal dat treurige kindergelaat geziente vergeefs, zij zat zeker nog altyd even onbeweeglijk in de kussens als te voren. Nu kwam het voorlaatste station en eindelijk, eindelijk het doel der reis. Elze stond plotseling' op het perron van het welbe kende stationhet was haar, alsof zij droomde. Blauw verhieven zich de toppen der bergen van het Thüringer Woud, zooals zy het wel honderdmaal gezien had. Ach, dat schoone woud daar boven, dat groote, uitgestrekte, eenzame woudin hoe gelukkige stemming had zy er vaak in gewandeld! En hier voor haar lag de nu ledige, zindelijke straat met haar nette, oude huizen, waar achter ieder raam bloemen in menigte bloeiden, en daarbeneden lag het eenvoudige kerkje en er naast het schaduwrijke, groene kerkhof. Alles nog onveranderd. Maar zy alleen zij! Haastig liep zij verder, de straat door, voorbij de lange haag, door den tuin der kostschoolgeen mensch te zien I Goddank Zij waren allen nog aan het werk en in school. De smalle, heldere witte trap kraakte, toen het meisje naar boven ging, zij kende dat geluid zoo goed en luister! Daar zong een kanarie-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1