HELDERSCHE
EN MEEWEDIEPER COURANT.
Kieaws- en AdvertentieWad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N 91. ^y,
Zondag 31 Juli.
Jaargang 45.
GESLAAGD.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
■HBHHBHNHHH
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf O.OO.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
28 Juli.
In scherpe tegenstelling met den helderblauwen zomer
hemel, dien wij nu reeds sedert vele dagen en weken aan
schouwd hebben, pakken zich boven onze inrichtingen
van nijverheid en fabriekswezen, meer en meer donkere
wolken sa&m. Sommigen zijn reeds tot staking van allen
arbeid en sluiting hunner deuren overgegaan; anderen, die
den strijd nog volhouden, zijn toch op maatregelen van
bezuiniging en beperking van werkkrachten bedacht, ten
einde aan de bijna verpletterende concurrentie van vak-
genooten in binnen- en buitenland zoo lang mogelijk het
hoofd te biedenen bij de overigen, die nog op den ouden
voet blijven doorgaan, zien toch ook zoowel de bestuurders
als het personeel met bezorgdheid de naaste toekomst tegemoet.
Het is diep bedroevend, dat ik met bovenstaande regelen,
in het hartje van den zomer en in het best van den arbeids
tijd geschreven, de hier bestaande toestanden op industrieel
gebied teekenen moetMaar de toestanden zijn niet anders
en de bewijzen voor de juistheid der teekening heb ik,
helaas slechts voor het grijpen. Naar gelang zij zich voor
deden, heb ik er af en toe reeds van medegedeeld.
Deze week heeft er zich weer een nieuwe onweerswolk
van dien aard bij de overigen gevoegd door het onverwacht
bericht onverwacht althans voor de niet-ingewijden
dat ook de suikerfabriek van de heeren Spakler en Tetterode
tot inkrimping van personeel zou overgaan. Deze fabriek
behoort tot de belangrijksten op dit gebied hier ter stede,
en zij bezat langen tijd alle elementen om aan de toe
nemende concurrentie, vooral van den kant der Duitsche
fabrieken, het hoofd te bieden. Toch verklaart zij thans
ronduit, niet langer tegen de overmacht te zijn opgewassen.
Dat is een bedenkelijk teeken. En bovendien heeft de
Directie dezer fabriek zich altijd bijzonder boven andere
dergelijke inrichtingen onderscheiden door de goede zorg,
die zij voor het zedelijk en stoffelijk welzijn harer arbeiders
1)
Door ELISE POLKO.
In het oude slot op de heide.
Het was op den verjaardag van de begrafenis der schoone
mcesteresse van het oude, door bet park beschaduwde slot op de
beide met de vier roode hoektorens; de lente had, als in scherts,
haar sneeuw van bloesems over de hoornen van het terras ge
strooid en de nachtegalen zongen zoo liefelyk in de met geuren
bezwangerde, zoele lucht, als op dien dag toen men de met bloemen
bedekte kist door de laan droeg, de vogelen tjilpend over den
weg fladderden en de tamme reeën met lichten voet naar den
grens van hun gebied liepen, om nieuwsgierig den stillen, plech-
tigen optocht na te kykcn. De dorpsklokken luidden daarbij
de toon was angstig en als door weenen verstikt, en slechts één
zuivere stem trilde daartusschen door de lucht, de zilveren
toon van het klokje op de kleine begraafplaats, geheel aan het
eind van het park, die bij het slot behoorde het riep byna
vroolijk: „Kom, kom maar!"
Een somber uitziend man volgde op dezen treurigen dag het
lijk zijner vrouw; zyn bevende, warme hand hield de vingers
omvat van zijn tienjarig stiefzoontje, dat op dit oogenblik slechts
één zaak begreep: moeder is er niet meer.
Als op een bangen droom zag de kleine Percy terng op de
dagen harer korte en plotselinge ziekte, dagen waarop bij steeds
weder zijne bonne ontloopen was, om in de donker gemaakte
ziekenkamer te sluipen. Daar toch lag de innig geliefde moeder
in de kussens, met gloeiende wangen en onrustig schitterende
oogen, het donkere, loshangende haar onophoudelijk met de slanke,
witte handen gladstrykend en met halfluide stem voortdurend op
hartverscheurende wijze babbelend. Iets vreemds omgaf geheim
zinnig de dierbare, welbekende gestalte en deed het kind terug
schrikken, als bij het bed wilde naderen, en daarom zat hij
steeds, zonder iets te zeggen of zich te bewegen, achter de zware,
donkergroene venstergordijnen, terwijl hij slechts met angstige
blikken en teedere liefde door een reet naar de lieve vrouw
keek.
Het woord „typhus" was op huiveringwekkenden toon her
haalde malen tot het luisterende oor van het kind doorgedrongen
eerst had de oude huisdokter het op zekeren avond fluisterend
uitgesproken, en iedere droppel bloeds was bij dit geluid van
het aangezicht van zijn stiefvader geweken. Daarna had Percy
het met alle tcekenen van schrik door zijn getrouwe bonne hooren
herhalen en fluisterend sloop het van mond tot mond.
De knaap waagde het niet naar de beteekenis van het woord
te vragen; het scheen hem toe de naam te zijn van een ontzet
tend spook, dat misschien op zekeren dag in de lange gangen
van het slot zou verschynen om naar hem te grijpen, maar als
hij dan verschrikt en vreesachtig uit de donkere en geheimzinnige
omgeving in den tuin vlood, om den indruk van dien geheim-
zinnigen klank te ontloopen, hoorde hij hem weder in het rui-
achen der oude boomen. Men beproefde in het eerst den knaap
met geweld uit de kamer der doodzieke verwijderd te houden,
maar geen macht ter wereld zou sterk geuoeg geweest zijn, hem
daartoe te dwingen. Een wilde begeerte, een vertwijfeld verlangen
om zijne moeder te zien, van wie hij tot dat uur altijd onaf
scheidelijk was geweest, vlamde zoo onrustwekkend en zoo roerend
tegelijk op in de groote, donkere kinderoogen, dat niemand het
hart had, den knaap te verbieden in de kamer te gaan. En
vader was immers ook voortdurend in de donkere kamer,
waarom moest hij alleen buitengesloten worden?! Hoe dikwijls
stond Percy zelfs in den nacht op, om naar haar toe te snellen
en liep op bloote voeten naar de deur maar zy was zorg
droeg. Men kan dus vertrouwen, dat zij slechts door de
onvermijdelijke noodzakelijkheid gedrongen en niet dan na
rijpe overweging tot den voor het personeel zoo harden
maatregel is overgegaan. Zij heeft het pijnlijke er van
dan ook zoo veel mogelijk verzacht, door niemand recht
streeks te ontslaan, maar te bepalen dat het werkvolk der
fabriek bij ploegen week om week zal arbeiden; degenen
die dan aan de beurt zijn om een week te verzuimen,
krijgen echter toch een halve week loon uitbetaald. Daaruit
kan men opmaken, dat slechts na lange aarzeling en buk
kende voor de onvermijdelijke noodzakelijkheid tot de
beperking der werkkrachten is overgegaan.
En hetgeen hier met de suikerfabriek van Spakler en
Tetterode plaats beeft is geen op zich zelf staand feit. Ook
voor eene andere industriëele onderneming van naam, de
Stoomvaartmaatschappij „Java", is de concurrentie onhoud
baar geworden, met dit gevolg, dat deze industriëele zaak
voor goed de wapens nederlegt, hare booten verkoopt en
hare onderneming liquideert. Aangaande de groote stoom-
werktuigenfabriek de Atlas, die hare werkplaatsen gesloten
en faillissement aangevraagd heeft, loopen geruchten, dat
zij gecombineerd zou worden met de wapenfabriek van
Beaumont te Maastricht, maar tot dusver zijn die geruchten
nog niet door eenige nadere, meer stellige mededeelingen
bevestigd. Misschien worden ze nooit bewaarheid en blijft
alles bij een in de lucht hangend on-dit. Welke redenen zou
een groote Oostinje-vaarder ook kunnen hebben om een
wrak op sleeptouw te nemen.
De kleine man op nijverheidsgebied ondervindt den terug
slag van dien tegenwind in de hoogere sferen. Het „volop
werk" is voor de meesten dezen zomer slechts een holle
klank. Enkele vakken vooral klagen over buitengewone
schaarschte van arbeid. Wie heeft het b.v. ooit aanschouwd,
dat de steenhouwers in de maanden Juni en Juli huis aan
huis gaan vragen, of er ook eenig reparatiewerk te ver
richten valt aan puien en gevels? En toch geschiedt het,
en heeft het Bestuur der Steenhouwersvereeniging hun zelfs
vuldig gesloten en de oude Marianne beweerde op zijn ongeduldig
vragen, den sleutel niet te kunnen vinden. „Het is spoedig
morgen," troostte zij het opgewonden kind, „en dan gaan wij
dadelijk naar mama!"
En zoo kon hij dan ook op zekeren dag met een kreet van
vreugde werkelijk aan haar bed komen, toen zij hem voor de
eerste maal weder riep, zwak, maar met de oude stem„mijn
Percy!" De vader zag het verschrikt aan, toen hy zoo plotse
ling uit zijn sluiphoek te voorschijn sprong en de moeder om
den hals vloogmaar hij weerde hem niet af. Het kind voelde
nu eerst recht, hoe angstig hij geweest was.
„O, nu is alles weer goed, mama," fluisterde Percy, de zieke
teeder in de oogen ziende, „nu wordt ge weer gezond, geheel
gezond, niet waar
En een glimlach schitterde als een lichtstraal uit hare doffe
oogen nauw hoorbaar fluisterden de lippen der zieke„Geheel
gezond
Zag zij er nu niet juist uit als de engelen in het groote prenten
boek, die zij hem zoo dikwijls had trachten te schilderen, ja,
veel schooner dan alles, wat men zich kan voorstellen En
hij, haar kind, mocht eindelijk weer bij haar, dicht bij haar zijn!
En over zijn bruinen krullekop heen verhief zich nu langzaam
de teedere moederhand, om zich in de bevende hand des vaders
te bergen, gelijk een afgematte vogel in zijn warm nest, en de
andere zonk zachtjes op den schouder van den knaap. Hij echter
bewoog zieh van zaligheid niet en durfde nauwlijks ademhalen.
O, hoe lang had hij de hand der moeder niet gevoeld Een
lang ontbeerd, verrukkelijk gevoel van geborgen te zijn, kwam
met een zoete vermoeidheid over het kind. Zoo nabij mama
in te slapen scheen hem het schoonste toe, wat zijn klein hoofd
zich kon voorstellen. „Doe het venster geheel open hoorde
hij nog een geliefde stem fluisteren. Zonneschijn en lentelucht
vervulden het volgende oogenblik de groote kamer ook de
eerste vlinder vloog naar binnen de slaapdronken oogen van
het gelukkige kind zagen hem nog een oogenblik na. Toen sliep
Percy met een zalig lachje op het gelaat in hij was zoo
onuitsprekelijk vroolijk. Het was hem te moede, alsof hij na
een langen, ademloozen strijd het gewenschte doel bereikt had
en bij het halfluid opgezegde gewone kindergebedje
„Lieve God, maak mij vroom,
Opdat ik in den hemel koom'
nam de slaap hem vast in zijne armen. Toen hij ontwaakte,
verschrikt als over een droom, dien hij zich niet meer herinneren
kon, lag hij in zijn bedje. Hij sprong snel op het kleine
hart klopte wild. Waar was toch de zon gebleven? Het
nachtlicht brandde knetterend en een bleeke straal der maan
scheen spookachtig over den vloer en bewoog zich over het gelaat
der oude Marianne, die ingedut naast haar lieveling zat.
„Waar is mama vroeg het kind angstig, nog half onder den
invloed van den slaap.
De getrouwe verpleegster schrikte op. „Stil zy slaapt, en
jij zelf moet ook slapen, mama wil het!" luidde het verzoekende
antwoord en een ruwe hand streek hem liefkozend over het
voorhoofd.
Hij stelde zich dan ook gerust en sliep weder in, maar droomde
dat hij buiten in de regen liepdroppel op droppel viel op zijn
voorhoofd.
„Arme wees, hoe zult gij door het leven komen zonder vader
en moeder," fluisterde juist de oude meid, zich over het schoone
kindergezicht bukkende, en traan op traan viel op den sluimerende.
Dat alles was pas een jaar geleden, een armzalig, kort jaar,
en hoeveel was er in dien tijd veranderd in het oude slot op de
heide! Buiten het kind, de oude meid en enkele andere oudere
dienstboden dacht wel niemand meer aan den begrafenisdag der
een certificaat in de hand gegeven, om de indringers te
weren, die mede van dezen gansch ongewonen rondgang
zouden willen profiteeren. Voorts heeft de sluiting der
Rijkslijnbaan en het afdanken van personeel aan de Marine
werf het aantal werkzoekenden alweder met een niet onbe
langrijk cijfer vermeerderd. Wel is aan een gedeelte van
het afgedankte werfpersoneel gelegenheid gegeven om naar
Willemsoord te worden overgeplaatst, doch hiervan hebben
slechts weinigen gebruik kunnen maken. Kunnen maken,
zeg ik opzettelijk, daar men er zich over verwonderd schijnt
te hebben, dat het aanbod niet onmiddellijk algemeen aan
vaard werd. Doch men behoort in het oog te houden, dat
vele werklieden der werf ook nog „particuliere" bijver
diensten hebben, waardoor het hun belang is, in Amsterdam
te wonen; of hunne vrouwen hebben een winkeltje of zaakje,
dat men natuurlijk niet mee „overplaatsen" kan. Zoodoende
zijn velen tot op dit oogenblik in de hoofdstad blijven
hangen, op hoop van betere tijden.
Van de Werf sprekende, kan ik niet nalaten hieraan
een enkel ^oord toe te voegen over een zonderling ver
schijnsel, dat hier in Marine-kringen zeer de aandacht heeft
getrokken. Ik bedoel de eigenaardige manier, waarop in
het begin dezer maand de 40-jarige Marine-dienst van den
heer Magazijnmeester Pisuisse gevierd, of liever niet ge
vierd is. De jubilaris behoort tot de verdienstelijkste
ambtenaren van den Staat, en zijne bekwaamheden, zijne
onvermoeide plichtsbetrachting, zijn ijveren voor recht en
orde en zijne nauwgezetheid in de behartiging der hem
toevertrouwde belangen geven hem volle aanspraak op eene
onverdeelde waardeering, zoo van de zijde zijner superi
euren als van zijne onderhoorigen. Toch is men kan het
bijna niet gelooven het veertigjarig jubilé van den
Magazijnmeester der Rijks-Marinewerf te Amsterdam, den
heer Pisuisse, bijna onopgemerkt voorbijgegaan. Slechts
deze en gene zijner inferieuren heeft hem een gelukwensch
aangeboden, aan welker oprechtheid natuurlijk niet mag
getwijfeld worden; maar van een felicitatie en corps der
schoone en goede vrouw. De heer des huizes was in het buiten
land op reis met een met hem bevrienden vorst hy had het
na den dood der geliefde vrouw niet meer kunnen uithouden op
het eenzame slot, dat hare glimlachjes hem alleen gezellig had
gemaakt, en de zuster van den baron, Mevrouw Holden, eene
generaalsweduwe, was gedurende zijne afwezigheid als gebiedster
naar het slot gekomen. Een paar verre jonge nichtjes, die zich
van de bals in de residentie wel door een verblijf van geruimen
tijd op het land wilden ontspannen, verzocht zij ten spoedigste
voor gezelschap bij haar te komen; „ik wordt hier anders melan-
koliek," had zij geschreven. De beide aardige meisjes vonden
het in het geheim wel boven alle beschrijving vervelend in de
nabijheid der nchère cousine," maar men kon ten minste met
vlugge paarden een kleine stad binnen drie uur bereiken en hier
lag juist een eskadron husaren, welks officieren allen bezoeken
op het slot hadden afgelegd en die zeker geen gelegenheid zouden
voorbij laten gaan om picnics, bal-champêtres, enz. op touw te
zetten en zoo kon men het wel een tyd lang uithouden. Daarby
gaf men zich over aan de zwakke hoop, dat Baron Werden terug
zou keeren en zich niet ontoegankelijk zou toonen voor troost van
zulk een beminnelijke zijde. Hij was weliswaar volstrekt geen zooge
naamde goede partij, maar voor de dochters van een armen
officier toch altijd aannemelijk en men zou hem later wel
kunnen overhalen, om, voor den winter ten minste, zijn verblijf
in de kleine, lieve residentie W. te vestigen en zijne jonge vrouw
aan het hof voor te stellen. Om den kleinen bleeken droomer,
den stiefzoon van den baron, bekommerde men zich weinig
hij was ook niemand in den weg en men zag hem nauwelyks
dan aan tafel. Tante placht wel kleine strafpredikaties tegen
hem te houden, als zijn pas geëngageerde gouverneur, een stille,
blonde, schuchteren theoloog, in zijn angst over het herhaalde,
spoorlooze verdwijnen van zijn kleinen kweekeling, nu en dan
mocht klagen, maar ook zij kon den kleinen jongen niet tot
bekentenis brengen, waar hij dan altijd zat. Percy kwam wel
weêr op vaste tijden te voorschijn en verzuimde nooit de vast
gestelde lesuren, zoodat er in den grond der zaak niet veel reden
tot zorg was, maar het geheimzinnige van dat verdwijnen
want zijn onderwyzer doorzocht het slot en het park steeds
weêr te vergeefs was het, waaraan men zich niet kon of
wilde gewennen.
Waar was de knaap, als men te vergeefs om hem zocht?
Nergens anders dan boven in de oude linde, welker dichte
bladeren hem tot schuilplaats strektende boom stond naast de
grafkapel en van zyn top uit staarde hy, half nieuwsgierig, half
vreesachtig door de bonte glasruiten naar den steen, die de kist
zijner moeder bedekte en keek met een mengeling van zaligheid
en afgrijzen naar het spel der zonnestralen. Zij gleden over
het bidstoeltje der doode, o, hoe goed kende hij dat kussen
van lila fluweel, waarop hij zoo dikwijls haar slanke, gevouwen
handen had zien liggen hy mocht dan naast haar knielen en
zij legde hem dan zoo zacht de kleine handjes in elkaar. Haar
klein misboek met de zilveren haken, dat eens op het tafeltje
naast haar bed lag, had daar nu zijn plaats gevonden en een
verwelkte bloemruiker lag er op. Tegenover deze gewijde plaats
verhief zich het marmeren beeld van de Moeder der Smarte
achter een rijk versierd altaar. En de trillende stralen der zon
door de bonte ruiten liepen rond als nieuwsgierige kinderen,
warme, gloeiende bloemeu in alle kleuren uitstrooiend voor de
voeten der Madonna en rondom haar op den grond. Boven het
hoofd van de Koningin des Hemels echter vonkelde de geheim
zinnige ster der eeuwige lamp, als een geheimzinnig wakend oog,
dat zich nooit sluit.
De schoone, treurige oogen van het kind werden niet moede
vol verwachting en tegelijk vragend in dit heilige schemerlicht te