HELRERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- tn AtertentiebW voor Hollauds Noorderkwartier. 1887. N°105. Vrijdag 2 September. Jaargang45. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Uitgever A A. BAKKER BUREAU: MOLENPLEIN. Cz. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsrnimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Een lezenswaardig boekwerkje. Dezer dagen is te 's Gravenhage, bij G. C. Visser, een werkje in het licht verschenen, getiteld: „De sociale ziekte van den tegenwoordigen tijd. Een woord aan den ge- achten werkmansstand." Aan dit boekje, dat we, om den hoogst belangrijken inhoud, gaarne in ieders handen zouden zien, ontleenen we de volgende regelen: „Wat te doen tegen deze volksbeweging? Het antwoord hierop is niet moeilijk te geven, indien men slechts in den waren aard dezer beweging doordringt. „Om eene zaak goed te beoor- deelen, moet men haar eerst goed kennen." Deze stelling zal wel niemand tegenspreken. Zoodanige kennis is niet altijd gemakkelijk, doch hier behoeft men niet lang in twijfel te blijvenwij hebben hier te doen met niets anders, dan met geestdrijverijmet eene stekte, die met verlies van rustige bezinning, in vliegende draf een idee najaagt, dat öf ontkiemd is in het hoofd van een dweeper, óf de vrucht is van sluwe berekening om op de eene of andere wijze voldoening te geven aan dorstende eerzucht of misschien nog aan minder edele bedoeling. Maar al is ook de dema goog vrij van alle zelfzucht (gewis een zeldzame vogel), dan is hij toch in allen geval een geestdrijver, d. i. een persoon, die niet alleen gedreven wordt door eene vaste voorstelling (idee fixe), maar ook den geest van anderen tracht te drijven in dezelfde richting, ze daardoor blind maakt voor de koude waarheid, en met machtspreuken schermt, om de verbeelding en de begeerte der lichtgeloovigen te prikkelen, zonder den grond aan te wijzen waarop die rusten, zonder zelfs de mogelijkheid aan te wijzen om er gebruik van te maken. Wilt ge hiervan een paar voor beelden? „De arbeider heeft recht op werk." Waar staat dat recht geschreven? Op welke Wet is dat recht gegrond Doch al meende men ook, dat dit een natuurrecht is, dan zou men liever moeten zeggen: „de arbeider heeft het recht om te werken," en dan zal niemand hem dat recht ontzeggen. Maar een ander heeft ook het natuurlijk recht, hem werk te weigeren. En zoo staan beiden in hunne natuurlijke rechten onafhankelijk naast elkander. Maar om zich op een recht te beroepen, moet men ook de middelen bezitten om van dat recht gebruik te maken. De mensch b. v. heeft het recht om over ijs van één nacht te loopen, maar dit ijs kan hem niet dragen en hij zinkt weg in de diepte. De mensch heeft recht om professor te worden, 15) GESLAAGD. Door ELISE POLKO. Nauwelyks een week later lieerschte in het stadje een onge wone opgewondenheid: Miro Tellheim, die anders nooit van een enkele familie notitie had genomen, maakte thans, in gezel schap zijner moeder en tante, overal visites en waa tegen alle menschen de vriendelijkheid en beminnelijkheid zelve. Freule von Stellwitz liet bij deze gelegenheid overal onder het zegel van geheimhouding een hoogst aangename mededeeling achter, die zy de vrouw des huizes had ingefluisterd. Kon men haar ge fluister geloof schenken, dan had het jonge genie een der dames des huizes uitgekozen om voor hem te zitten en zou hij, na vol tooiing van het portret, haar ook om vergunning verzoeken, het naar de jaarlijksche tentoonstelling in de residentie te mogen zenden. De gedachte om als nummer in den catalogus te staan, en misschien zelfs als onderwerp eener kunstschepping in de cou rant genoemd te worden, was betooverend. Daar elke dame zich zelve voor de alleen uitverkorene hield, hadden de meesten de kracht er over te zwijgen. Miro Tellheim werd echter in een oogenblik het voorwerp van de algemeene bewondering der dames en zijn naam was op ieders lippen, waarmede Seraphine's doel bereikt was. Er gingen echter maanden voorbij, zonder dat iemand iets vernam van een begonnen of voltooid portret. Men wachtte evenwel geduldig. Een atelier, dat wist men ten minste, was voor hem in het huis zijner moeder ingericht en door zijne tante meer fantastisch dan doelmatig in orde gebracht, en dit gaf nieuwen stof tot gesprekook zagen voorbijgangers het jonge mensch zeer dikwijls aan het venster in een net schilders buisje, met het palet in de hand, maar freule von Stellwitz zat alleen voor hem, zooals men mompelde en geen ander had nog toegang tot het heilige der heiligen verkregen. Inka alleen, de bedorven lieveling der oude Sabine, keek eens, zooals men hoorde want wat hoort men niet in een klein stadje door een venstertje in een oude rommelkamer, dat in het atelier uitkwam, naar binnen, en vertelde daarvan thuis lachend allerlei won derlijke zaken. De kamer was geheel in de war en er hing overal linnen over gespannen touwtjes te drogen, terwijl ver welkte planten en opgezette vogels rondom verspreid lagen. Seraphine, in het gezicht zwart gemaakt, en het haar in een geel en roode doek geknoopt, kroop als een voddenraapster op den grond. De kleine Inka vergoot op dien dag hare eerste tranen van toorn, want mama ontnam haar, tot straf voor de onbeleefde bespotting der buren, het sprookjesboek van Andersen, dat zy ontdekt had. Spoedig daarop gebeurde er nog iets merkwaardigers ten huize van Wolfram 1 Percy von Plessen kreeg de opdracht van zijn patroon om naar Milaan te gaan, en daar als vertegenwoordiger der firma Wolfram met een aldaar gevestigden Duitschen handels vriend, die een groote bestelling gedaan had en teekeningen in den geest van de door Percy gemaakte, maar op grootere schaal, verlangde, de wederzijdsche belangen te bespreken. „Het zijn alleen jou teekeningen, die de bestelling en de aanvraag ten gevolge hadden, Percy," zeide hy vriendelyk, „ik ben er dus dubbel blij om, je den weg te kunnen wyzen, die je ten minste of minister, maar als hij van wetenschap of staatsleer geen flauw begrip beeft, wat baat hem dan dat recht? De staatsburger (zegt men) heeft recht om aandeel te hebben in het bestuur van zijn land (er moet dus „algemeen stemrecht" zijn), maar als hij nu niets afweet van staats bestuur of staatsinrichtingen, wat zal hem dan dat recht baten? „Recht voor allen!" laat men hem uitschreeuwen en nabauwen, maar bestaat dat dan niet in 't algemeen? Kan zelfs de minste burger niet overal zijn eerlijken en onomkoopbaren rechter vinden in ons gezegend Vaderland? „Neen," zegt ge, slachtoffers van de geestdrijverij, „neen, men onthoudt ons het kiesrecht!" En om dat na te jagen begeeft ge u van vergadering naar vergadering, van stad tot stad, om door allerlei vertooningen indruk te maken. Niemand betwist u het recht hiertoe, maar hebt ge er wel eens aan gedacht, dat uwe vrouw en kinderen ook hun rechten hebben, namelijk op de vervulling uwer belofte, dat gij ze zult onderhouden? En doet ge dit nu wel door u telkens van huis te begeven, door uwe deelneming aan het verzet straffen op te loopen en u den toegang te ver sperren tot soliede werkplaatsen? Vraagt het eens aan mannen, die de geschiedenis kennen, wat goeds die geest drijverij, die nu eens in het kerkelijke, dan weer in liet staatkundige, later weer in het maatschappelijke (sociale) leven zulke treurige sporen achterliet, ooit op uw geluk of welvaart heeft uitgewerkt, en gij zult ten antwoord krijgen: van alle geestdrijvers hebben slechts zeer enkele (bijna geene) voor hun eigen ik, voor hun eigen glorie, de eene of andere vergoeding gevonden, doch de gedrevenen, en dat zijt gij, arme, verdwaalde werklieden, zijt óf voor het ideaal van een ander in den strijd gevallen, óf hieruit teruggekeerd armer dan ge ooit zijt geweest. Dat zegt de geschiedenis." Binnenland. Rijks-Postspaarbank. Gedurende de maand Juli is ingelegd f 693,993,09 en terugbetaald f 439,155,47. Alzoo meer ingelegd dan terugbetaald f 254,837.62. Aan het eind der maand Juni was ten name der verschillende inleggers ingeschreven f 9,880,192,19, zoodat het gezamenlijk tegoed op ultimo Juli bedroeg f 10,135,029.81. In den loop der maand Juli zijn 3078 nieuwe boekjes uitgegeven; 959 zijn geheel afbetaald, zoodat er aan het eind der maand 157,654 in omloop waren. De „N. Rott. Crt." vraagt in een artikel, getiteld„De waarde der Grondwets-herziening', waaraan de weinige opgewektheid, die in deze dagen valt waar te nemen, moet worden toegeschreven? Acht men het tot stand komen der Grondwets-herziening zoo zeker, dat het onnoodig wordt geacht, zich daarvoor in te spannen Of heeft men ook te denken aan gebrek aan belangstelling, omdat de waarde der ontwerpen, waarover het oordeel der kiezers wordt gevraagd, te gering wordt geschat? Genoemd blad wil niet hopen, dat dit laatste het geval is. Voor die gering schatting is ook geene reden. Dat er geen geestdrift in het land is als bij de Grondwets-herziening van 1848, is volkomen begrijpelijk. Toen gold bet eene wezenlijke Staats-hervorming, de opheffing van een vrijheidlievend volk uit eön toestand van staatsrechterlijke voogdij. Maar daarom heeft men de verbeteringen, thans in de Grondwet aange bracht, nog niet als zóó onbeteekenend te beschouwen, dat zij evengoed achterwege konden blijven. Alleen reeds de wijziging der bepalingen omtrent het kiesrecht is een maat regel, die voor ons staatsleven groote beteekenis heeft. Uitbreiding van het kiesrecht op andere grondslagen dan die der bestaande Grondwet is ook daarom eene noodzake lijkheid, als een eisch van verstandige en bedachtzame Staatkunde. De hervorming van het kiesrecht is echter niet de eenige wezenlijke verbetering, die de ontwerpen van Grondwets-herziening ons brengen. Voor een zeer groot deel ontleent het werk van hervorming zijne waarde aan de veranderingen in het achtste Hoofdstuk der Grondwet (defensie). Dat juist dit Hoofdstuk hier en daar verzet ontmoet, zal wel zijne oorzaak vinden in het misverstand, als stonden ons volk, dank zij deze veranderingen, ondra gelijke lasten te wachten. Zooals het Hoofdstuk thans luidt, geeft het echter geene reden om belangrijke verzwaring van militaire lasten te vreezen. Maar wel laat het den wetgever de handen vrij om een einde te maken aan een toestand, die aan de natie zeer zware lasten oplegt zonder dat er ook maar een schijn van zekerheid is, dat het land in behoorlijken staat van verdediging kan worden gebracht. Waarlijk, niet minder dan de hervorming van ons kiesrecht is die van ons krijgswezen eene gebiedende noodzakelijkheid. Twee dringende redenen dus reeds om het welslagen dezer Grondwets-herziening te wenschen. Evenzeer eischt het landsbelang de verduidelijking der bepalingen op de troons opvolging. Wat de overige verbeteringen betreft, moge de tactiek, door de anti-revolutionairen thans gevolgd, meê- voor de poort van je beloofde land brengt. Je zult er misschien eenige maanden moeten blijven en dan is er zeker wel tyd en gelegenheid ook nog wat verder te gaan. Ik gun je dat niet alleen gaarne, maar zal de ontwikkeling van je talent, zoover mijne krachten reiken, gaarne helpen bevorderen. Een spoedig vertrek zou mij echter aangenaam zijn. De zaak heeft baast. Waarheen je gaat en om welk doel je vertrekt, behoeft voorloopig niemand te weten dan pastoor Martin." Wie vermocht te schilderen, wat er in Percy's ziel omging? Ily was buiten zich zeiven van vreugde. Weenend en lachend tegelijk, viel hij zijn oom om den hals. „Al3 het een droom is, hoop ik, dat niemand my wekt," riep hij opgewonden uit. „Kalm, mijn jongen, je droomt niet en zult spoedig genoeg moeten zorgen, je gedachten bij elkaar te hebben, want er zyn nog vele ernstige zaken te bespreken voor je als waardig ver tegenwoordiger van het huis Wolfram, voor den ouden heer te Milaan kunt verschijnen," antwoordde de oom op deze ontboeze ming van den neef. Toen deze een oogenblik later naast den ouden pastoor zat voor de schoone Cleopatra en in het kalme, vroolijke gelaat van den vriend zag en toen Josepha de handen in elka&r sloeg, vol verwondering over het bericht, dat hij hun in de eerste opgewondenheid bracht, begreep Percy werkelijk niet, hoe hij daar gekomen was. „Wilt ge dezen jongen droomer werkelijk een opdraeht voor de zaak toevertrouwen vraagde mevrouw Wolfram, toen haar man haar mededeelde, dat Percy in het belang der firma eenigen tyd op reis moest. „Ik hoop, dat je er geen berouw van zult hebben. Overigens ben ik er bly om, dat hierdoor het door jou bedachte voorlezen ten minste ophoudt, zoodat er een weinig meer werk van het boekhouden kan gemaakt worden. Al heb ik er tot nu toe geen woord van gezegd, ik wist zeer goed, dat er 's morgens, als Inka op je kantoor is, meer gelezen dan geschreven en gerekend wordt. Inka zal nu bij mij het kooken loeren en het doet mij genoegen, dat er nu niets meer zal zyn, waardoor zij onnoodig wordt afgeleid." De beide jonge huisgenooten zaten, gelijk zoo dikwyls, in de kale voorkamer bij elkaar. De lamp stond reeds aangestoken op de groote tafel. Mevrouw had bezoek gekregen en uit het aangrenzend salon drong het eentonig gemompel van een tweetal stemmen tot hen door. Inka was bleek, maar haar gezichtje droeg de uitdrukking van een somberen trots. „Mag ik je een enkele maal schrijven, Inka," vraagde Percy, „en je alles vertellen, wat ik zie en beleef?" De stem, die dit vraagde, klonk opgeruimd en vroolijk. In haar groote bruine oogen schitterde een straal van vreugde. „Ja Percy, gaarneDenk eens, ik heb nog nooit van mijn leven een brief gekregen 1 Je moet hem aan mij adreaseeren, niet aan papa, hoorAan mejuffrouw Inka Wolfram." „Zeker. Maar zal je mij dan ook antwoorden „Natuurlijk. Ik zal den brief in je eigen kamer schrijven en geen mensch zal hem lezen. Je hebt mij den sleutel immers gegeven, mij alleen. Ik zal haar goed voor je in orde houden, het stof afnemen en je piano alle dagen nazien, opdat je alles netjes terugvindt, als je thuis komt." „Nog iets moet je my beloven, Inka. Je moet, zoo vaak je kunt, in de boeken lezen, die op myn schrijflessenaar ataandat zijn myn lievelingsboeken. Ik zal je examineeren, als ik terug ben." Zij trok de lip op en fronsde het voorhoofd. „Examineeren? Ik laat mij door niemand examineeren en vooral door jou niet. Als ik tijd heb, blader ik ze misschien wel eens door. Meer beloof ik je niet „En zal je je door Miro Tellheim laten schilderen plaagde hij verder. „Misschien. Waarom niet? Jij kunt het toch niet." „Wie weet! Blyf eens een oogenblik stil zitten, heel stil. Zóó jnist zoo in den stoel geleund. Laat nu een van je vlechten over de leuning hangen, zooals zoo even. Ik heb je duizendmaal zoo zien zitten Zij bewoog zich niet, ontstelde eenigszins en bloosde sterk, toen hij een klein, smal boekje en een fijn potlood uit den zak haalde. Zijne oogen gingen van haar naar het papier heen en weêr en zijn hand met het potlood bewoog zich langzaam. Het was zoo stil in het vertrek, dat men het zachte knetteren van het lamplicht kon hooren. „Klaar! Zie hier, Inka!" Het meisje boog zich over het papior en liet een kreet van verbazing hooren. Een fijn geteekend meisjeskopje en profiel, versierd met zware vlechten en met een vol opgeslagen oog met lange wimpers, stond treffend gelijkend op het papier. „Maar dat is tooverij," zeide zij fluisterend. „Dat moot je papa geven I" „Dat lijkt er my niet naarHij heeft je van den morgen tot den avond in levenden lyve voor zich Dat neem ik meê op reis en zal het dagelijks vragen„Lieve Inka, ben je vlytig geweest Heb je gelezen 't Spijt mij maar, dat je met myn piano niets kunt aanvangen, dan haar afstofien, ik zou zoo gaarne willen, dat je een genoegen rijker waart. „Het is veel prettiger en gemakkelijker te luisteren, als anderen spelen," antwoordde zy met denzelfden kinderlijken trots, „je behoeft je daarover niet bezorgd te maken." Hij bad het boek met het portretje weer in zijn borstzak gestoken. „Zeg er niemand wat Van," verzocht hij nog. „Wil je mij dat ten minste beloven?" Zij knikte en stak hem de hand toe. Toen hij deze gegrepen had, zeide hy op weemoedigen toon „Het zal mij toch genoegen doen, als ik die hand weder heb. Öf je mij bij mijn terugkomst weer zult verwelkomen boven op een' tafel, zooals toen ik hier kwam „Wel neen, Percy, dan ben ik al een dame." „Denk je dan, dat ik lang weg blyf?" „Hoe zoo? Ik ben geen schoolmeisje meer.Aanstaanden winter ga ik naar het bal, en dan is elk meisje een dame." „Als ik iets te zeggen had, dan zou ik meisjes van 15 jaar nog een jaartje laten wachten, vóór zij naar een bal mochten." „Dan is 't gelukkig, dat jy niets te zeggen hebt en behoef je ook niet met my te dansen," riep zy boos uit. „Miro Tellheim zal alle dansen hebben 1" „Inka, wees nu niet zoo onvriendelijk tegen my het is onze laatste avond en morgen in de vroegte vertrek ik reeds." „Hoe kau ik anders, als je my voortdurend plaagt," snikte zy.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1