en den strijd voor de vrijheid aan. Wij zijn toch overtuigd dat wij in aller binnenste een bondgenoot hebben, een betere natuur, een grondslag, waarop zij eenmaal zullen kunnen staan in de vrijheid. Die betere natuur wakker te roepen en in de hand te werken, dien grondslag te bevestigen, ziedaar onze taak/' „Om vrij te durven, te kunnen zijn, moeten allereerst deze grootmachten, waarheid, liefde en geloof, door en in ons op den troon verheven en na elke ontrouw van onze zijde in hare eer hersteld worden. Dan hebben wij voor de vrijheid niet meer te vreezen. Zoo het ons heilig en alleen om de waarheid te doen is, onderzoek dan vrij ook het kritiekste, gij zult nimmer zoeken zonder vinden. Zoo gij recht en gerechtigheid eert boven alles en dus menschen van beginselen geworden zijt, strijdt dan tegen al wat u onrecht schijnt, al was het ook bevestigd door een eeuwen oud bestaan; op de nieuwe wegen, die gij u alzoo baant, zal een nieuw geslacht u dankbaar volgen." „En wanneer alzoo in ons aanvankelijk het licht is op gegaan, dan kunnen wij, bij het ijverig werken in de wereld rondom ons, ook vertrouwend wachten. Dan zal geen moedeloos ongeduld onze kracht te snel en te vroeg uit putten. Dan blijven wij gedragen door de vaste en blijde overtuiging, dat eenmaal de vrijheid haar vollen zegen over huisgezinnen en volken verspreiden zal. Voor het heden moge, terwijl wij nog slechts in tranen zaaien, het gezwets op de vrijheid ons stuiten als een wanklank, als een domme leugen; onze blijdschap moge nog slechts een zich verblijden in hope zijn; toch deze hoop is eene waar achtige profecy, is gegrond in geloof, is een zeker weten van de almachtige werking van Gods heilige liefdemacht in het hart der menschheid. Niet geklaagd, niet vertraagd, maar gewerkt en gebeden 1 en beter, schooner morgen zal eenmaal aanlichten, waarop de menschheid vroolijk juichen zal: „de nacht is voorbijgegaan, het licht schijnt helder en warm in de harten; de goede strijd is gestreden, het geloof behouden, de waarachtige vrijheid veroverd Uit het verslag van het Groot Noordhollandsch Begrafenisfonds, gevestigd te De Rijp, blijkt, dat haar kapitaal bedroeg op 1 Juli 1887 f 637,348.44, tegen f 606.925.76 op 1 Juli 1886, alzoo een voordeelig saldo van f 30,422.68. Het kapitaal is verdeeld als volgt Inschrijving Grootboek f 339,450, hypotheken f 293,150, vaste goederen f 2500, kasgeld f 2248.44, te zamen f 637,348.44. Door 38 boden werd ingebracht netto f77,689, terwijl voor overledenen uitbetaald werd f 57,599.60 en aan administratiekosten f 7071.79. Het Fonds telt 64,520 leden. Prof. C. A. Pekelharing en dr. C. Winckler zijn per „Prinses Amalia" te Marseille aangekomen en van daar naar Parijs vertrokken. De hoogleeraar en zijn adsis- tent kunnen binnenkort in het vaderland terugverwacht worden. Door B. en W. is aan de directiën der schouwburgen te Amsterdam, behalve aan die van den Stadsschouwburg, het volgende schrijven gericht: „De veelvuldige schouwburgbranden, die in den laatsten tijd wederom hebben plaats gehad, hebben ons opnieuw aanleiding gegeven te doen onderzoeken, in hoeverre de inrichting van de in deze gemeente aanwezige schouwburgen kan gezegd worden te voldoen aan de eischen, die men met het oog op brandgevaar en ter beveiliging van schouwburg- personeel en publiek daaraan stellen moet. Afgescheiden echter van dit onderzoek en van de voor schriften, die wij met het oog op bedoeld gevaar alsnog ten aanzien van eiken schouwburg in het bijzonder zullen meenen te moeten geven, achten wij het wenschelijk er in het algemeen de aandacht op te vestigen, dat in oogen- blikken van paniek de veiligheid wel zal afhangen van de houding van het dienstdoende schouwburgpersoneel (sup poosten en anderen) en dat geen betere waarborgen voor doelmatig en kalm optreden in het bedoelde geval zullen verkregen worden dan wanneer dit personeel handelt jin gemeenschappelijk overleg met de manschappen der brarijd- weer, die met de bewaking in de schouwburgen zijn belast en daar steeds aanwezig zijn. Dit overleg zal stellig het meest bevorderd worden, indien die beambten onder leiding van den commandant der brandweer geoefend worden in de wijze waarop zij zich bij eene ramp als bovenbedoeld zullen hebben te gedragen. Aan den commandant is opge dragen, zich hieromtrent met u te verstaan, en wij ver trouwen op uwe bereidwilligheid om ook in dit opzicht uwe medewerking te verleenen." Als een bewijs van de dierlijke ruwheid van de troep, die in Rotterdam een paar dagen zoo duchtig huishield, is het volgende door de „N. Rott. Crt." medegedeeld Vrijdagmiddag werd een knaap, wonende te Kralingen, die met een wagen met paling op de markt had gestaan, op de Vlietkade door een paar kerels staande gehouden. Zij namen hem op en wierpen hem in het water, met de woorden: „Je paling heeft zoo lang gezwommen, nu jij eens een poosje." Dank zij de toegeschoten hulp, werd de knaap onmiddellijk op het droge gebracht. Genoemde personen hadden zich reeds een geruirnen tijd op de Vliet kade opgehouden en de herbergiers aldaar genoodzaakt hunne vlaggen uit te steken. Tevens hadden zij gelag besteld, doch verzuimd te betalen. Toen zij vernamen, dat de politie was ontboden, kozen zij het hazenpad. De socialisten-vergadering en de inwijding van het nieuwe vergaderlokaal is jl. Zondag te Utrecht niet door gegaan. Reeds des morgens had men er al de ruiten ingeworpen en had de bewoner een goed heenkomen gezocht. Van half 12 tot halfeen werd alles uit het bierhuis gehaald en óf gestolen, óf vernield. Te halteen vielen de eerste slagen. De vrouw van den bewoner was nl. met een kindje op den arm de woning ingegaan, en toen nu écn uit de hoop zich voor haar partij stelde en haar tegen overlast beschermen wilde kwam het tot handtastelijkheden. De vrouw verliet echter weldra de woning en daarmede was de ruzie uit. Even daarna kwam de politie, deed de woning door het volk ontruimen en verder bleef het te Utrecht tamelijk rustig. Uit Hoorn wordt gemeld: „Het was Zaterdagavond woelig bij de straat, niet omdat socialistische en anti-socialistische clubjes liedjes op elkaar zongen, maar omdat ieder feestvierde en uitging om de schitterende illuminatie te zien, ter eere van onze gasten, de leden der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, ontstoken. Werkelijk, wie dit niet heeft gezien, heeft veel schoons verzuimd. Het was overal eene zee van licht. Duizenden en duizenden lampions, op allerlei manieren als versiering aangebracht, in bogen en op rijen, gaven een fantastisch tredenden aanblik. Aan den ingang van de stad hij het Kleine Noord, waar vroeger de poort stond, is eene prachtige eerepoort gebouwd, kunstig door den zeer be kwamen decoratieschilder Storm geschilderd. Deze poort was van boven tot onderen met vetglaasjes omzet, waardoor zij een verblindenden aanblik opleverde. Aan het andere einde van het Groote Noord was ook eene hooge poort opgetrokken, geheel met groen en fijne kamerplanten ver sierd boven van deze poort werd gedurende den geheelen avond bengaalsch vuur ontstoken. Verder verdient nog vermelding de prachtig? poort in de Nieuwstraat en de versieringen en verlichting in de Nieuwsteeg, Kerksteeg, Gouw en Veemarkt. Het was zwart van menschen in de stad; nooit is het zoo druk te Hoorn geweest; toch is er geen oogenblik de orde gestoord. De geest was er even prettig en opgeruimd als met het schoone Koningsfeest te Amsterdam. Op den Rooden Steen gaf het muziekkorps der dd. schutterij een concert, waaromheen zich natuurlijk eene massa menschen verdrongen." Voor schapen werd o. a. bekroond P. K. Bremer, op Texel; J. Breebaart Kzn, en H. Waiboer Azn., beiden te Winkel. genoeg zijn. Ik zal dus het grootste deel der waarheid zeggen waartoe meer? Ik heb een plan. Vraag er niet naar; blijf slechts, blijf, want ik ben zoo eenzaamDan wordt misschien alles nog goed." Hij gevoelde, hoe de kleine hand in de zijne beefde, hoe de lange, zijden wimpers moeite hadden de tranen te verbergen en de zwaarmoedige toon harer stem sleepte hem geheel mede zijne lippen en zijn hart vonden eindelijk de woorden „ik blijf bij je, ik wil je helpen, wees gerust, Anna Lore Het leven op het conservatoir e. Seraphine was naar D. verhuisd, natuurlijk in de hoedanigheid van beschermster, om Miro te bewaken, zooals zij zeide, want het lustige leven der mannelijke en vrouwelijke studenten aan het conservatoire werd overal, als niet boven bedenking, geschil derd. Zij had bij een brave burgerfamilie kost en inwoning genomen en Miro bewoonde in hetzelfde huis op de bovenste verdieping een kamer met alcoof. Hij was over deze schikking zeer tevreden, want hij moest toch iemand hebben, die de knoop jes aan zyne handschoenen naaide, zijn werk overschreef, allerlei kleinigheden voor hem in orde maakte en op wie hij ten allen tijde zijn slecht humeur kon wreken. Hy vertelde haar dadelijk lachend, dat de familie van den hospes haar voor zijne moeder aanzag, een mededeeling, die aan de jonkvrouwelijke beschermster een hevige migraine bezorgde en bijna tot haar onmiddellijk vertrek aanleiding had gegeven. De later gegeven verzekering van den onmeedoogenden jongen, dat men natuurlijk een stief moeder bedoeld had, kalmeerde haar echter; zij richtte zich nu langzamerhand huiselijk en maatschappelijk in en bracht, door haar neef begeleid, visites bij alle leeraren in de muziek en by alle beschermers dezer kunst, verscheen in grootere en kleinere bijeenkomsten en gezelschappen, maar het gelukte haar niet er een andere rol te spelen dan die eener onopgemerkte toeschouwster of toehoordster. Die „ongevoelige" menschen, die in de groote stad en in de salons haar voorbij liepen, stelden geen belang in de wonderlijke talenten van haar aangebeden pleegkind en behan delden hem in geen enkel opzicht anders dan alle anderen. En zijne mede-élèves! Seraphine schrikte er van, als zij zag, hoe vertrouwelijk zij met hem omgingen, juist, alsof zij zyns gelijken waren. De gehuurde piano, die op Miro's kamer stond zij kon iederen toon hooren, die er op aangeslagen werd lokte vele bezoekers, maar niet om naar het spel van den uitverkorene te luisteren, maar om er zelve op te slaan. De gasten, die Miro ontving, stonden haar in hooge mate tegen. Van de een of andere oplettendheid tegen eene dame, was bij hen geen spraakmen liet zich, als men haar toevallig met haar werk bij Miro ontmoette, aan haar voorstellen, maar praatte verder in de muziekale dieventaal voort, zonder er zich eenigszins aan te storen, dat zij er was. Hoe anders had zij zich alles voorgesteldDe gezellige theeavondjes, die zy in haar „boudoir," zooals zy haar kale, prozaïsche kamer noemde, wilde geven, gelukten haar in het geheel niet. Miro beweerde geen tyd te hebben en zijne jonge vrienden bedankten geregeld, als zy ter loops met eene uitnoodiging voor den dag kwam. En toch zouden zij zoo interes sant zyn geworden, geest en hart vormendEerst wilde zij gedichten voorlezen, dan haar dagboek opslaan, om eenige der merkwaardige uitspraken omtrent Miro mede te deelen. Zij zou thee en koekjes presenteeren en wilde ten slotte voorstellen in processie naar Miro's kamer te trekken, waar hy zou moeten spelen en zich moeten laten bewonderen tot zoolang zijne handen het konden uithouden. „Ge moet bier geven en een sigaar presenteeren," had Miro op zekeren dag ronduit gezegd, „met uw brittannia-theepot lokt ge geen hond van achter de kachel weg, laat staan een leerling van het conservatoire!" Maar „gemeen" bier op haar tafel te brengen, daartoe was Seraphine tot geen prijs* te bewegen. Geduld," zeide zij, „het goede en edele kan slechts langzaam wortel schieten. Je zult beleven, dat mijne theeavonden een naam krijgen als de recepties van beroemde vrouwen. Nooit zal ik tot het verval der zeden bydragen door het dulden van bier en rookende sigaren. Buiten jou zal nooit een mannelijk wezen er zich op beroemen kunnen mijne figuur te hebben gehuld in dien nevel, die tegenwoordig zwaarder op Duitschland drukt dan in oude tijden de rook wolken der brandstapels van ketters." „Blijf dan alleen," bromde Miro en sloeg de deur achter zich toe. De vrouwelijke kweekelingen der muziek zag Seraphine eerst, toen het eerste publieke examen plaats had, waarop Miro echter nog niet behoefde op te treden. Vol schrik en verbazing bemerkte de beschermengel bij deze gelegenheid, dat haar dierbare Miro niet alleen zeer vertrouwelyk verkeerde met alle lang- en kortharige toekomstige kunstenaars en componisten, maar ook met de jonge dames praatte en lachte, alsof hy met hen was opgevoed. Velen van haar schenen hem daarenboven net zoo te behandelen als de domme, onopgevoede. Inka; zij keerden hem, met klaarblijkelijk scherpe opmerkingen, den rug toe. Er waren enkele zeer aardige meisjes onder, zooals Seraphine zelf bekennen moestzij troostte zich echter met de overtuiging, dat Miro's houding niets ander3 was dan het gevolg van de noodzakelijkheid om nu en dan eens een beleefdheid te zeggen, hetwelk een cavalier van zoo goeden huize nergens mocht nalaten. Van al die meisjes kon echter geen enkel, ook slechts één dag, ooit gevaarlijk voor de rust van zijn hart worden. Toen zij hem later ondervraagde over zijne verhouding tot haar, sprak hij immers zelf uit de hoogte en ter loops over de arme kinderen, met wie men medelijden moe3t hebbenzij kon dus volkomen gerust zyn. Zij zag hem later onbezorgd in haar spionnetje met dames en heeren voorbij wandelenzy spraken dan stellig met hem over hunne studiën en hy gaf hun goeden raad. Zij meende echter, dat het hem onwaardig was muziek-portefeuilles voor deze meisjes te dragen en berispte hem hierover, toen zij het zag. Hij trok echter glimlachend de schouders op en maakte de opmerking, dat hy zeer goed wist, hoe hy zich tegenover eene dame te gedragen had; hij verzocht tante daarom dringend, zich hierover niet noodeloos boos te maken. Nog iets begreep Seraphine niet ten eerste, dat de oöderwyzers nog niet verklaard hadden, dat Miro niets meer behoéfde te leerenzy verwachtte dit dagelijks Onder eenige eigenaars van plei zier vaartuigen te Zaandam werd voor een paar dagenjover den verknop van een der jachten onderhandeld. Volgens schatting van kenners zou het vaartuig moeten opbrengen vijf a zes honderd gulden. Er kwam evenwel geen bod. Toen men reeds dacht dat de verkoop niet zou doorgaan, kwam onverwacht een voorstel ter tafel. Een der aanwezigen bood den eigenaar van het vaartuig als koopsom „een mud centen." Zonder een oogenblik van bedenken werd de koop aanvaard. De nieuwe eigenaar moest den volgenden dag er op uit om het benoodigde aantal centen bijeen te krijgen tot het vullen van een mud. Het voorstel, natuurlijk gedaan met het doel om een koopje te snappen, belooft een geheel anderen uitslag te zullen hebben, als de koop ten minste zal doorgaan. Volgens verschillende berekeningen toch zal een mud centen ongeveer 1400 a 1500 gulden bedragen. Men meldt uit Haarlemmermeer, dat zich, tengevolge van eene onlangs gedane oproeping, meer dan 200 personen hebben aangemeld om als ploeger naar een drooggemaakten polder in Frankrijk te gaan, terwijl er slechts 8 noodig zijn. Een aardige jacht. Dezer dagen schoot Jhr. mr. J. W. G. Boreel van Hogelanden in de duinen onder Zand voort op één dag 53 patrijzen. Dezer dagen kan men in de couranten losse geruchten gelezen hebben over een duel tusschen twee Haagsche heeren op Belgisch grondgebied. Het juiste van de zaak, die natuurlijk te 's Hage druk besproken wordt, is tot dusver niet gebleken. De Haagsche correspondent van de „N. Gron. Crt." schrijft echter in zijne wekelijksche kroniek het volgende: Zekere heer M., gehuwd met mej. D., had sedert eenigen tijd eene vurige liefde opgevat voor de vriendin zijner ega en buur juffer, mej. S. Hij had het jonge meisje zijn geheim niet slechts geopenbaard, maar zelfs voorstellen gedaan om.... te vluchten, ver weg, naar eene onbewoonde landstreek, denk ik, waar alleen vogeltjes getuigen zouden zijn van hunne zaligheid, op bergen of meren genoten. Hoe juffrouw S. er over dacht, weet ik niet, maar haar broeder, een flinke redderlijke jongen, te Brussel studeerende, vernam er iets van en kwam naar Den Haag om den heer M. een duchtig pak slaag toe te dienen en hem uit zijne dweepzieke droomen tot de werkelijkheid terug te brengen. Dit geschiedde bij eene ontmoeting in onze „Witte", en er volgde eene uitdaging op tot een duelde getuigen kwamen alles overeen (het waren luit. L. en Van der B. en twee Belgische officieren) het tweegevecht zou op de Limburgsch-Duitsche grens plaats hebben, waardoor het feit strafbaar zou worden. Maar wat gebeurde? Op den voor hot duel bepaalden dag ontvangt de heer S. te Brussel een telegram, dat M. zich terugtrekt en niet komt. Hij ging dus niet naar de afgesproken plaats. Maar M. en zijne getuigen waren er wèl; een derde vermoedelijk mej. S. had om den jongen man, die het voor de oer zijner zuster opnam, te behoeden voor het moordend staal van den verleider S. in de zonderlinge positie gebracht van afwezig te blijven op het appèl en zoo den schijn eener lafhartigheid op zich te laden, waarvan zijn gedrag allerminst de blijken droeg. Weldra echter helderde zich het gebeurde op, doordien de getuigen van M. op de „Witte" een proces-verbaal ter lezing hadden gelegd, waarin zij constateerden, dat S., niet verschenen zynde, iu gebreke was gebleven te voldoen aan de eischen van eer en plicht. De „beau röle" voor den beleediger duurde niet lang. Nauwelijks was S. op de hoogte gebracht, of hij eischte een nader twee gevecht (onder overlegging van het bewys, dat hij was misleid), en dit duel moet nu inderdaad hebben plaats gehad. S. moet daarbij, naar ik hoor, eene lichte verwonding aan het hoofd hebben bekomen. Een Japansch spreekwoord zegt: „Eerst neemt een man een borrel, dan neemt de borrel nog een borrel en dan neemt de borrel den man.' Die Japansche spreekwoorden zijn pittig. „Foei, wat is die dame sterk gedecoleteerd „Och, dat moet je haar niet kwalijk nemen; men zegt, dat zij aan blootheids waanzin lijdt." ten tweede, dat hij, buiten de lesuren, zoo veel buitenshuis, in gezelschap van anderen, moest werken, zooals hij placht te zeggen; en eindelijk, dat het zoo dringend noodzakelijk was tot diep in den nacht in het muziekale Walhalla de vereenigingsplaats der leerlingen van het conservatoire te zitten. Dikwijls hoorde zij den jongeling, dien zy onder hare hoede had genomen, nadat zij tot na middernacht op hem had gewacht en dan eindelijk naar bed was gegaan, in gezelschap van lachende, luidruchtige vrienden de trap opstormen; de gasten zochten zich een rust plaats op of onder de piano, of waar ze maar plaats vonden en slopen, in den vroegen morgen, stilletjes het huis uit. „Het is er allerprettigst," vertelde Miro, om tante, die boos was, weder in een goed humeur te brengen, „en gij, tante, zoudt zeker met alle macht en kracht voor dergelijke vereenigingen ijveren, als gij eens luisteren kondet. Geloof my, daar wordt op één avond meer geest ten toon gespreid dan op de geheele wereld in een week. Wij hebben, naar onze richtingen op muziekaal gebied, vaste tafels, er is b. v. een Bachtafel, een Beethoventafel, een Schumanntafel, een Mendelssohntafel, een Wagnertafel. De woordenstrijd vliegt in gevleugelde woorden door de zaal en ook dikwijls wordt in tonen gestreden. Dat moedigt aan tot onster felijke werken!" „Ik zie je echter nooit componeeren," merkte Seraphine bezorgd op. Afgezien van het belang, dat ik er in stel, mijn lieveling aan zulk een arbeid bezig te zien, is het de eenige en snelste wijze, om den naam te verwerven, dien je verdient „Ik componeer voortdurend," beweerde Miro, ik behoef het alleen nog op te schrijven en dat is een kleinigheid,demelodiën vliegen bij mij, als bij een duiventil, uit en in. Wees maar onbezorgd, ik zal u spoedig eene verrassing bezorgen. Op 't oogenblik ben ik alleen nog niet besloten in welken vorm ik mijne denkbeelden zal gieten, in een groote ouverture, een sym- phonie of een kwartet. Ik zou gaarne direct aan een opera beginnen, maar ik heb geen geschikten tekst en ik heb, door al de onnoodige lessen, waarmeê men ons kwelt, zelf geen tijd er een te dichten, dat mij anders niet moeilijk zou zyn. Dat was een geschikt werkje voor mijne dichterlijke tanteBeproef het eensMaar het moet een stof zijn, gelijk de moderne tijd ver langt, geen verliefde, ouderwetsche minnekozerij zooals in de oude opera'sik kan slechts kindermoord, een doodslag uit ver gissing, een verscheurde leeuwenbruid of een belangryk proces gebruiken gij zult wel vatten, wat ik bedoel. Maar vooral moet het iets nieuws zijn, iets, wat nog nooit vertoond is!" „Waarom componeer je geen liederen, Miro mio," vraagde de beschermengel zuchtend, „dan zou ik u spoediger eenige verzen kunnen verschaffen, maar ik zou ze slechts willen onderteekenen met mijn voornaam en je zoudt mij moeten zweren „Daar komt niets van in iedereen schryft liederen, dat is de moeite niet waard. En welke concertzangeres zou mijne liederen ooit kunnen zingen Seraphine nam zich in stilte voor, een libretto voor een opera te schrijven, opdat haar naam en de zijne eens vereenigd de wereld zouden verbazenhet zou de dichterlykste verlovingskaart zijn, die men zich denken kon. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 2