Dan deed de vurige Burlagè ons andere woorden hooren,
toen hij in zijn „Strijdzang van Bato's zonen" zijn land-
genooten toeriep:
„Komtverdelgen
Wij de Belgen,
Heet op plundering en moord;
Zweept, o braven!
Zweept ze, als slaven
Langs hun eigen bodem voort!"
en toen hij een zeer hooggeplaatst persoon, in een versje
la Huygens, beschreef als:
„Het schraepsel uijt de pan van politycke kokers,
Een muf gedestilleerd van twist- en onruststokers,
Een priem in Potters oogb, de groote draeije-spil
Yan 't Belgysch wind-bewind, dat eeuwigh draaijen wil".
En zoo voort, en zoo vooi-t.
Niet waar, welk een hemelsbreed onderscheid: 1831 en
1887! En al is het nu een zekere waarheid, dat men
„geschriften naar hun datum" moet beoordeelen, toch kunnen
we die vaderlandslievende ontboezemingen thans, nu de
geschiedenis op alles haar licht heeft geworpen en wij den
toenmaligen staat van zaken zoo geheel anders hebben
leeren beoordeelen, slechts glimlachend en schouderophalend
herlezen. Wij mogen dan 's heex-en Joost Burlage's broeder
niet wezen, en gevaar loopen in zijn oog de Bataven te
schandvlekken, wij durven het er nu toch wel op te wagen,
en bieden den blonden Vlaming goedrond de broederhand,
als hij zich hier met ons komt vermeien in den lusthof
der Nederlandsche letteren. En wie in die gaarde Noord
en Zuid sa&m ziet poten en stekken, zaaien en wieden,
kweeken en zorgen, zal, het toen en nu der laatste vijftig
jaren vergelijkende, ten spijt van Joost Burlage's zangerige
vervloekingen, dankbaar moeten erkennenWij zijn vooruit
gegaan Amstelaar.
Binnenland.
HH. MM. de Koning, de Koningin en de Kroonprinses
zijn gisterennamiddag te 2 ure 50 min. ner Hollandsche
spoor in de residentie teruggekeerd. Bij het verlaten van
den trein steeg een luid hoerah! op uit de op het perron
geschaarde menigte. Het Vorstelijk gezin werd begroet
door den Groothertog van Saksen-Weimar en diens dochter.
De Koning zag er welvarend uit, wat een blijden indruk
maakte na de ongunstige geruchten van den laatsten tijd.
Naar aanleiding van een verzoek om vergoeding van
schade, geleden door de ongeregeldheden te Rotterdam,
brachten B. en W. aldaar het volgende praeadvies uit
„Wij nemen aan, dat de feiten hebben plaats gehad,
zooals door den verzoekers is medegedeeld, omdat het voor
de beoordeeling der zaak niets afdoet door wien en tot
welk bedrag er schade geleden is, en omdat aan de politie
niet anders ten laste wordt gelegd, dan dat zij gedurende
den aanval eener bende op adressants woning niet is komen
opdagen.
Van vergoeding van schade in zulke omstandigheden zou
wellicht sprake kunnen zijn, wanneer zij ware veroorzaakt
door onrechtmatige daad of zoodanig verzuim van de over
heid als daarmede gelijk kan worden gesteld.
Werd die bewezen, dan is ons, wel is waar, in onze
wetgeving geen bepaling bekend, waarop een eisch tot ver
goeding dier schade in rechten zou kunnen worden gegrond,
en zou de rechter hebben uit te maken of daartoe termen
zijn, dóch wij erkennen, dat indien zoodanig bewijs geleverd
werd, vergoeding der schade uit het oogpunt der billijkheid
in overweging zou kunnen worden genomen.
In het onderwerpelijk geval is echter van onrechtmatige
daad of verzuim van de zijde der overheid niet gebleken.
Voor zoover wij het hebben kunnen nagaan, heeft de politie
in zeer moeielijke omstandigheden haren plicht betracht en
gedaan wat mogelijk was om erger te voorkomen.
zijn arbeid stoorde, maar 's avonds zat hg het liefst in 't donker,
bij het open verster, en keek naar het licht, dat aan het eind
van den breeden grintweg, die door bloeiende boomen omlijst
werd, op een open plaats viel. Het kwam uit een kamer, vlak
tegenover de zijne, waarin een piano stond, over welker toetsen
dikwijls meisjeshanden gingen, die hem ruikers van melodiëp
toewierpen. By dit geluid kon hij zoo uitstekend componeeren.
Soms ook drong een zilveren lach tot hem door. Heden echter
bleef alles aan den overkant stil; het licht was echter op en nu
en dan was de schaduw eener gestalte op de plaats zichtbaar.
Ook de maan trad te voorschyn van achter de lentewolkjes, ieder
kiezelsteentje was door een zilverenlicht bestraald en elke bloesem
en elk blad scheen een wit manteltje omgehangen te hebben.
Herno verzonk in droomen. Het was hem, alsof er een brug
gebouwd was uit de stralen der maan, waarover zijne gedachten
gevoerd werden, mijlen ver tot naar zyn grootsch, romantisch
vaderland om een groete te brengen aan zijne eenzame moeder,
wier liefelijke, blauwe oogen juist nu misschien met vurig ver
langen naar hem uitzagen en zijn hart klopte hevig van heimwee
naar een enkelen blik uit deze oogen, naar de liefde, waarmede
zij hem altijd te gemoet hadden gestraald. Hadden zijne
gedachten hem zoo sterk bezig gehouden, dat hij de lichte,
vlugge voetstappen niet hoorde, die op een zijpaadje, dat onder
zijn venster langs voerde, al nader en nader kwamen en eindelijk
plotseling stil werden? Hij schrikte op, want een kleine
bloemenruiker viel voor zijne voeten neêr. De geur van oranje
bloesems steeg er uit op. Met een sprong was hij aan het
venster maar hij zag nog slechts een lichte gedaante over
het grintpad voortylen. Zijn verbleekt, maar toch gloeiend heet
gezicht verborg zich in de vreemde bloemen. Een klein biljet
viel er uit en hij las in het heldere maanlicht slechts de woorden
Italia la bella."
Op den volgenden avond van het examen was alle belangstel
ling vereenigd op een enkel nummer en sprak men eenparig
slechts van één talentvol jongmensch met een schitterende toe
komst op den loopbaan der kunst, van Herno, den jongen,
Noorschen musicus, om wien zich tot heden niemand bekommerd
had. Weder zat hij ditmaal in zijn kamertje, maar met een
gemoed, vol van geluk. Hij had juist aan zijne moeder geschreven
en toen de lamp uitgeblazen; het witte postpapier schitterde op
de tafel, de geuren van den zachten lentenacht vervulden het
vertrek. Plotseling was het, alsof een stem zachtjes en schroom
vallig zijn naam noemde: „Herno, ik wilde u geluk wenschen."
Aan het venster kwam een klein, donker kopje, in een lichten
blauwen doek gewikkeld en een handje werd hem toegestoken.
„Mama weet, dat ik naar u toegegaan ben," voegde zy er ademloos
bij. „O, het was schoon het was, alsof ik weêr daar was,
in ons goddelijk vaderland. Ik heb stilletjes geschreid van heimwee
en van vreugde en dat moest ik u zeggen!"
Sprakeloos boog hy zijn hoofd naar haar voorover, zijne lange
lokken raakten haar wangen aan. Wat hij haar antwoordde,
wist hij nietde blik uit de donkere oogen, die naar hem opzagen,
verbijsterden zijne gedachten. Misschien was het iets dwaas,
want beiden lachten. Toen fluisterden zij lang met elka&r en
biechtten elka&r vele gevoelens, en vier handen hielden elka&r
hoe langer hoe inniger vast. De vlierboom verspreidde een zoeten
en zoelen geur en een nachtegaal sloeg in het naaste boschje
Dat zij den 8 dezer, toen op vele zeer verspreid liggende
punten in de gemeente de orde gestoord werd, niet bij
machte was om op al die punten tegenwoordig te zijn, op
het oogenblik dat de baldadigheden gepleegd werden, daarvan
kan haar zonder onredelijkheid geen verwijt worden gemaakt.
Zij, die in de avonden van Woensdag en Donderdag, den
7 en 8 dezer, geweld gepleegd hebben tegen hun mede
burgers en zij, die door hun tegenwoordigheid daarbij het
plegen daarvan mogelijk hebben gemaakt, hebben zich naar
ons oordeel met een groote schuld beladen en aan een
aantal ingezetenen, waaronder aan adressant, betrekkelijk
aanzienlijke schade toegebracht.
Daarvan hebben zij de verantwoordelijkheid te dragen,
niet de gemeente.
Hoezeer wij begaan zijn met de getroffenen en hoezeer
wij betreuren hetgeen is voorgevallen, kunnen wij u daarom
niet anders raden, dan afwijzend te beschikken op het
verzoek."
Daarna stelde de burgemeester voor, de stukken ter
visie te liggen, waartoe zonder discussie werd besloten.
De Commissie, benoemd tot herziening der wettelijke
bepalingen tot bestrijding van veeziekten, heeft hare zittin
gen hervat aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
Naar de „Middelb. Crt." verneemt, heeft het schei
kundig onderzoek van het vleesch, dat onlangs te Middel
burg tot de bewuste vergiftiging aanleiding moet hebben
gegeven, aan het licht gebracht, dat zoowel het vleesch als
het braaksel der lijders lijkgift of „Ptomaïnen" bevatten.
Het is bekend, dat deze stoffen, in het menschelijk
lichaam gevoerd, ernstige vergiftigings-verschijnselen, zelfs
den dood kunnen veroorzaken.
In de op 13 dezer te 's Gravenhage gehouden ver
gadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs sprak
de heer J. W. Welcker over de door sommigen gewensehte
afsluiting van het Eierlandsche zeegat. Op breedvoerig
ontwikkelde gronden werd bedoelde afsluiting door hem
afgeraden als onraadzaam, financieel hoogst bezwarend en
zelfs als schadelijk.
Als bewijs, dat ons rundvee nog altijd in het buiten
land gezocht is, diene het volgendeVan het tentoonge
stelde rundvee op de Land houw-Tentoonstelling te Hoorn
werden door Spanjaarden o. a. aangekochteen éénjarige
stier, niet bekroond, voor f 275; 3 hokkelingen, geboren
1886, niet bekroond, a f 200 het stuk 1 stierkalf, geboren
April 1887, bekroond met eenen tweeden prijs, voor f200.
Te IJmuiden is dezer dagen een viermaster binnen
gekomen, zijnde de eerste sedert de opening van het kanaal.
f Men schrijft ons van Texel, dd. 16 dezer
„Twee jeugdige kinderen, 't zoontje en dochtertje eener
arme weduwe, geraakten dezer dagen al spelende in de
haven. De kinderen zouden vermoedelijk verdronken zijn,
zoo niet een jongeling, K. Duinker genaamd, hen opge
merkt had.
Niet zonder gevaar voor eigen leven, slaagde hij er met
groote moeite in de kleine drenkelingen te redden en op
het droge te brengen."
Van Texel vertrekken deze week tal van personen
naar Noord-Amerika. Vele gezinnen maken zich gereed
om binnenkort ook naar de nieuwe wereld af te reizen.
Bijna allen, die van dit eiland derwaarts vertrokken, vonden
in Amerika een goed bestaan.
De Groningsche Tramweg-Maatschappij deelt over
het met 30 Juni geëindigde boekjaar 2 pet. dividend uit.
Volgens een Groningsch blad zou de heer Domela
Nieuwenhuis zich metterwoon te Genève gevestigd hebben
en het plan hebben daar vooreerst te blijven.
Voor de vacante betrekking van hoofd der openbare
lagere school te Schellinkhout, waaraan eene jaarwedde van
f 800 en vrije woning verbonden is, hebben zich 58 solli
aan. Hoe kwam het, dat de lippen elkaar aanraakten in een
zoeten, schuldeloozcn kus? Vraag het aan den lentenacht.
„O, Lente, wat zijt gij wonderschoon!"
De uitslag van het examen aan het conservatoire was, met
betrekking tot Miro, dat de kortzichtige professoren eenparig
verklaarden, dat er ten minste nog een paar jaren van ijverige
studio noodig zouden zijn, véór er aan zyne bevordering tot de
hoogere afdeeling kon gedacht worden.
Meisjesleven.
„Wie had ooit kunnen denken, dat onze Inka zich zoo zou
ontwikkelen, zeide Josepha op zekeren dag tot haar broeder, „de
invloed harer moeder schijnt verdwenen en ik vraag my zelve
dikwijls af, als ik aan het meisje denk wat is er met haar voor
gevallen?"
De geestelijke antwoordde slechts met zijn fijn glimlachje en
een vroolijk knipoogje. Maar toen zijn zuster na een poosje
vroeg„nu, begrijp jy het zeide hij bedaard„Ik geloof het
wel het raadsel is eenvoudig op te lossen, maar ik vind het
beter, dat je de oplossing zelf vindt!"
„Er moet dan toch iemand zyn, die haar er toe gebracht heeft,
ten spijt harer moeder, zich met zaken bezig te houden, die haar
vroeger totaal onverschillig waren
„Waarschijnlijk
„Maar ik ken alle menschen, die bij Wolfram aan huis komen
en ik verzeker je, dat geen van hen invloed op haar heeft."
„Nu, men behoeft er niet persoonlijk in en uit te gaan."
„Ah, je meent schriftelijk," glimlachte zy. „Maar Percy en
Miro zijn slechte briefschrijvers en niemand weet, wanneer deze
beide heeren hier terugkeeren. Percy is ook zoo ver weg en
reeds bezig een goed schilder te worden 1"
„Ik geloof vast aan zijn talent, maar het zou mij toch aange
naam zijn tegenover anderen, als hij eens een bewys zijner studiën
op de aanstaande tentoonstelling te M. wilde zenden, dan zou
men hem leeren kennen en over hem moeten spreken, hetzij in
gunstigen of ongunstigen zin, maar dat behoort er tegenwoordig bij."
„Ik had nooit gedacht, dat Percy zoo lang zou zyn wegge
bleven."
„Waarom niet? Hy had hier toch zooveel oude vriendenniet
achtergelaten."
„Maar in een vreemd land, waar men geen Duitsch spreekt.
En ik dacht ook altijd, dat Inka...."
Hij stond glimlachend op, ging naar haar toe en streek haar
liefdevol over het grijzende haar.
„Altijd vrouwengedachten, huwelijksplannen, zoo al niet voor
zichzelf, dan toch voor anderen. Percy zal zich in den vreemde
eerst van zijne roeping bewust zijn geworden en voorloopig denkt
hij aan niets dan aan den genius van zijn en van zoo menig
ander menschenlevende kunst."
„Gelukkig, wie zulk een talent bezit," zuchtte Josepha, „het
moet hem een gevoel geven, alsof hij vleugels heeft. Maar dat
geluk hebben slechts weinige uitverkorenen. En al de andere
ontelbare menschenkinderen 1"
„Wel, die hebben het nog gemakkelijker; zy behoeven zich
slechts te verblijden over de uitverkorenen, met hunne ooren te
hooren, met hunne oogen te zien!"
„En zy, die niet leerden te hooren en te zien?"
citanten aangemeld. Eenige jaren geleden kwamen voor
eene dergelijke betrekking in de provincie Noordholland
niet meer dan 15 sollicitanten op.
Is er overvloed aan onderwijzers, ook aan hoofden
van scholen is geen gebrek, blijkens het groot aantal
sollicitanten bij iedere vacature. Een gevolg daarvan is
het verminderen der jaarwedden.
De „Locomotief" meldt, dat de officier van justitie
te Semarang in de zaak-Swaving (moord) de doodstraf heeft
geëischt tegen Pak Walang, Soerosemilo, A. G. Vogel,
wed. O. E. Swaving en A. L. Portier, echtgenoote van J. F.
Vogel, en de straf van dwangarbeid in den ketting voor
den tijd van vijf jaren tegen Setrowikromo.
- „Kapitein" Tyler, van het Leger des Heils, is Woens
dagavond jl. te Amsterdam door zekeren Jansen in zijne
woning met een zwaar blok zoodanig op het hoofd getroffen,
dat hij hevig bloedend en bewusteloos neerzeeg en thans
bedlegerig is. Jansen werd gearresteerd en tegen hem
proces-verbaal opgemaakt.
De bekende bende uit 's Hage, gaat steeds voort te
schrijven op alle advertentiën, waarin wat te koop wordt
aangeboden. Zoo kocht ze ook een bicycle van iemand
uit Wageningen. Het geld zou ze per post zenden. Men
kreeg echter kwaad vermoeden, en het gevolg was, dat
de bicycle verzonden werd aan het opgegeven adres L.
Timmermans (de vrouw van Schoemacher), doch slechts
als eene „teekening" op eene briefkaart, die mede onder
teekend werd door den commissaris van politie te Wage
ningen. Ze zal daar wel vreemd van hebben opgezien.
Omtrent de wedrennen, uitgeschreven doordeNeder-
Ïandsch-Belgische Harddraverij- en Renverèeniging, dezer
dagen te Nijmegen gehouden, meldt men o. a. aan de
„N. Rott. Crt."
„De Nijmeegsche wedrennen zullen weldra, al is de baan
daarvoor nog zoo mooi, tot het verleden behooren, wegens
de weinige opkomst van het publiek. Het publiek toch,
dat telkens en telkens weder bedrogen uitkomt, door bv.
op een pi-ogramma 10 k 14 paarden te lezen, die in één
nummer zullen mededingen, terwijl er slechts twee of drie
aan den paal verschijnen, begint eindelijk dit boerenbedrog
moede te worden, waarover wij ons geenszins kunnen ver
wonderen. Daarbij moet nog in aanmerking genomen worden,
dat bv. om den hoogsten prijs van f 1000, waarvoor twee
paarden van den zelfden eigenaar mededongen, die paarden
niet konden gezegd .vorden een wedren te houden, maar
wel op een sukkeldrafje te loopen, zooals men dit van
paarden van huurkoetsiers wel ziet. Dat wij na afloop van
geen der ritten toejuichingen of gelach hoorden, behoeft
na vermelding van het vorenstaande wel niet gezegd te
worden."
Uit de in druk verschenen begrooting der gemeente
Rotterdam blijkt, dat deze, sluitende in ontvangst en uit
gaaf met f 5,082,742, omstreeks 7 ton lager is dan die
van het vorig jaar.
Jl. Woensdagavond werd te Goes voor het station
een ijzeren lantaarnpaal middendoor geworpen door.... de
brievenzak, die uit den posttrein geworpen werd.
Zeven Fransche heeren hebben Dinsdag en Woens-
dag jl., alzoo in twee dagen, in den Borsselepolder geschoten
118 hazen, 37 patrijzen en 4 eenden.
Op het aan Beethoven gewijde concert door het Zand-
voortsche Kur-orkest trad jl. Donderag avond te Zandvoort
een lOjarig pianist uit Veere op met de tweede piano-sonate
(op. 39) van Weber. Deze jeugdige pianist bezit een tame
lijk wel ontwikkelde techniek, maar kon, zijn leeftijd zelfs
in aanmerking genomen, zijn gehoor niet boeienniet allen
mogen zich ook naast Mozart stellen, die in September
1765 te 's Hage, „oud maer 8 Jaeren en 8 Maenden, Con
certen op het Clavecimbael executeerde", en grooten roem
„Zij wilden niet, want wie wil, moet hooren en zien. De
natuur zelf is het, die ons op alle tyden van den dag en het
jaar de oogen en ooren voor de kunst opent. Een wandeling
in het woud, naar de beek, op de weide, langs de rivier of de
zee, het luisteren naar de verschillende geluiden der vogelen,
die, trots hun schynbare disharmonie, dezelfde eeuwige harmonie
vormen als de sterrenhemel een moeder, een vader, een zuster
of broeder, die het kind opmerkzaam maken op de heerlijke won
deren voor oog of oor: dat is de eenvoudige en rechte weg, die
tot de wonderwereld der kunst voert. Aan de poort der natuur
staat de derde in den trias van de bescherm- en troostengelen
der menschen; de eerste, meest vermogende heet godsdienst,
de tweede natuur, de derde kunst. Het ligt slechts aan ons, of
de vleugelen dezer engelen des lichts ons zullen beschutten. Ge
loof je dat ook niet, Josepha?"
Zij vatte zijne hand en kuste haar zacht en deemoedig. „Ja,
lieve, gy staat onder hunne onmiddellijke bescherming," zeide zij, 1
hem teeder aanziende, „en u hebben zij staande gehouden in
uw moeilijk levengij hebt ontelbaren den weg tot ben ge
wezen ook aan Percy maar ik, arm, onwetend schepsel,
heb altyd slechts van verre, schuw en beschroomd hunnen glans
gezien."
„Stil, geen woord meer, gij kleingeloovige," viel hy haar
ernstig in de rede, „het is de vraag, welke offers het zwaarst
zijn, die welke gij op stille, vrouwelijke wijze bracht, zonder op
dank aanspraak te maken, zonder de Farizeesche verwachting
van belooning hierboven, alleen gedrongen door uw hart en door i
het heilige woord: wat gij den geringste gedaan hebt, dat hebt I
gij mij gedaanof de offers, die een heilig, zelf gekozen beroep
ons oplegt. En meent gij, dat een stil voorbeeld van vroomheid I
en werkzaamheid, van bescheidenheid en goedhartigheid niet
werkt op allen, groot en klein, die zich in uwe omgeving be
vinden Ja, zie mij niet zoo verwonderd aan 1 Ieder goed mensch
verspreidt een kring van licht rondom zich en trekt onbewust, I
met zacht geweld, langzamerhand de anderen binnen deze zacht
lichtendo atmosfeer. Meent ge, dat het zonder invloed blyft, als j
de arme zieke, verwaarloosde kinderen u aan hunne bedjes
hooren bidden en gij hun de handjes leert vouwen? Ik heb
zelfs een groot, oud, in zeker opzicht trotsch kind, eens de
handen zien vouwen, toen het op de drempel onzer zieken
kamer stond jy zaagt het niet en je hoorde ver
tellen van de engelen, terwijl de kleine Paul met een zalig lachje
naar je luisterde. Weet je het nog? Later trad onze goede doctor
eerst op je toe. Och, de moeders en zusters kunnen zoo
gemakkelijk ons, priesters, helpen om de menschen goed en ge- I
lukkig te maken. En als gy met het arme, kleine volkje in
onzen tuin omtrippelt en hen verhaalt van het groeien der bloe-
men, van de kevers, wormpjes en kapellen, van den zon- en
maneschyn en de sterren, of als gij hun de prenteboeken laat
zien, die ik uit allerlei uitgeknipte beeldjes, uit kerken en paleizen
gefabriceerd heb, meent ge, dat dit ook geen weg is om uwe I
pleegkindertjes te leeren hooren en zien, tot hun eigen troost en
geluk, om ze den weg naar de engelen te wyzen? Uwe groote
roeping is, in het kleine óp de kleinen te werken en als gij,
vrouwen, ons niet hel.xt, Josepha, dan is, hetgeen wy weten en
kunnen, slechts gebrekkig."
1 (Wordt vervolgd.)