HELDERSCHE
NIEUWEDIEPER COURANT.
- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N°124.
Zondag 16 October.
Jaargang45.
Uitgever A.
A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
.bonnementsprijs per Awnrtaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentièn: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
13 October.
De geheele Amsterdamsche Gemeente-huishouding een
aderwerk dat even ingewikkeld en saamgesteld mag heeten
ls van menig klein landje is weer eens door de officiëele
ertegenwoordigers der burgerij onder handen genomen en
tukje voor stukje met critisch oog bekeken. De waar-
emingen, die de heeren daarbij deden, en de opmerkingen
ie zij bij de verschillende posten van het huishoudboekje
leenden te moeten maken, hebben zij opgeteekend in een
eer wijdloopig stuk, dat den parlementairen naam van
Afdeelingsverslag" draagt en dezer dagen het licht heeft
ezicn. In vele opzichten is zoo'n Afdeelingsverslag belang
ijker en ook betrouwbaarder dan de openbare discussiën
ver de Gemeentebegrooting in de publieke Raadszittingen,
nmers, in de afdeelingen zijn de leden vrijer om hunne
leening uit te spreken, daar die meening wel in het ver
lag genotuleerd wordt en zoodoende ter kennisse van het
ubliek komt (waarom het dan ook te doen is) maar zonder
ermelding van den eigenaar dezer meening. Vandaar de
estadige afwisseling van „een lid*, „meerdere leden*,
andere leden daarentegen*, enz. enz., welke afwisseling de
itgesproken opiniën soms tamelijk wel neutraliseert.
Maar toch is dit volstrekt niet bij alle posten het geval
Dmraige oordeelvellingen hebben blijkbaar in alle sectiën
e meerderheid, en zoo kenmerkt het afdeelingsverslag der
lans aanhangig gemaakte Begrooting voor het aanstaande
ienstjaar zich door eene algemeene, doorloopende klacht
ver den bedenkelijken financiëelen toestand der gemeente
a over de onpractische, soms onwettige middelen, die de
uishouders der gemeente te baat nemen om het jammerlijk
erbroken evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten te
erstellen.
Belastingverhoging is natuurlijk een zeer gemakkelijk
liddel, een werktuig dat altijd klaar ligt om de schroef
an te draaien, waarmeê men den druk der burgerij ver-
4> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
zwaait. Maar over de thans opnieuw dreigende verzwaring
(en nog wel geen geringe!) schudden vele leden onzer
Vroedschap toch bezorgd het hoofd. Men was teleurgesteld
omdat, niettegenstaande de uitbreiding van het getal inwoners,
toch tot verhooging der belastingen de toevlucht moest
worden genomen, en daarom kwam de vraag ter sprake,
of ook in dit jaar het verhuizen naar andere gemeenten
van personen, die hier hunne zaken hebben, ongunstig op
de opbrengst der inkomstenbelasting heeft gewerkt. Sommige
leden vreesden (en terecht, voeg ik er bij) in de eerstvol
gende jaren nogmaals vermeerdering van belasting. De
inkomsten der gemeente zijn aanmerkelijk lager geraamd
dan vroegere jaren, en alles waarop belasting gelegd kan
worden, ia belast. Er is een Beursbelasting ingesteld
om er vast aan te wennen tegen dat de nieuwe Beurs er
zijn zou, maar hoewel die belasting ieder jaar trouw
wordt geïnd, is de nieuwe Beurs zelf nog ver te zoeken
Van uitkeeringen tengevolge van door de gemeente ver
leende concessiën is het maximum bereikt, en het is te
vreezen, dat de berekening dezer inkomsten, o. a. de bate
uit de Gasfabriek, niet juist zal blijken. Op dien grond
maakte men zich beducht, dat het tekort over 1888 (thans
als 4 ton gouds gemeld) nóg grooter zal wezen dan het
reeds is opgegeven.
En dan onze openbare scholen, die dure paardjes op stal 1
Voor nieuioe scholen zuilen er nog steeds gelden noodig
zijn, daar het aantal candidaten, die op plaatsing wachten,
nog altijd groot is. Men beweerde zelfs, dat er wel op
negen nieuwe scholen per jaar gerekend moest worden. En
dan is er op velerlei ander gebied nog vermeerdering van
uitgaven te wachten. En ook vermeerdering van leeningen
voor nieuwe werken zullen over eenige jaren rente en
aflossingen door leeningen gevonden moeten worden, een
altijd afkeurenswaardig beleid, dat men in het dagelijksch
leven omschrijft als: „nieuwe gaten maken, om er oude
meê te stoppen.'
Is er dus aan vermindering van uitgaven niet te denken,
Een nieuw leven.
Den volgenden morgen vond ik, behalve mijn gastheer en
astvrouw, de beide zonen des huizes aan de ontbijttafel
vee groote, flinke mannen, die waarschijnlijk den vorigen avond
jen ik naar bed ging, nog niet te huis waren. Tot mijn blyd-
ïhap gingen zy terstond met my om, alsol zy mij jaren gekend
adden. Daar beiden veel van visschen en roeien schenen te
ouden, hadden wij dadelijk verschillende punten van aanraking
n ik voelde mij niet weinig gestreeld, toen de jongste, vóór hij
ich naar het kantoor begaf, mij beloofde dien avond met mij
laar de opera te zullen gaan. De oude heer Grace, die het
gven eenigszins gemakkelijker scheen te gaan opnemen, bleef
rat langer aan de ontbijttafel. Hy haalde den brief voor den
ag en deed dien weder open.
„Hoe oud zyt gij, Philip vroeg hy, den brief naast zijn bord
eggende.
„Ik ben in het voorjaar veertien jaar geworden.*
„Pas veertienGij ziet er ouder uit. Ik dacht dat uw vader
ich vergist had. En gy gaat dus school leggen te Harrow
Dit was nieuws voor mij en, ik schaam mij bijna het er bij te
•oegen, welkom nieuws.
„Ja, hij schrijft het in duidelijke woorden. Zoo mogelijk nog
óór het einde van deze maand. Wij zullen zien wat er gedaan
Qoet worden. Waarschijnlijk zal dat niet zoo heel gemakkelyk
;aan, maar wy zullen het beproeven."
„Maar zal ik dan eerst nog niet eens naar huis gaan?"
„Daarvan staat niets in den brief te lezen. Hy schrijft: „Geef
?hilip ontspanning en laat hem alle merkwaardigheden zien.
5end hem daarna naar Harrow." Meer niet."
„Dan zal ik hem dus in maanden niet terugzien? O, ik moet
«rst naar huis."
De heer Grace zag mij ernstig aan. „Uw verlangen is gepast
irijzenswaard, Philip, maar ik geloof dat gy beter zult doen, de
«velen van uw vader naar den letter op te volgen. Ik zelf zou,
da ik in uw geval was, dat zeker doen, daar mijnheer uw vader
voor zoover ik mij hem herinner een man is, die als hy
egt: „Ga," verwacht dat aan zyn bevel zal gehoorzaamd worden."
Ik was dit volkomen met hem eens en maakte geen verdere
egen werpingen.
„Uw vader is een zonderling man," ging de heer Grace voort,
teinzend zyn koffie omroerende, „een zonderling manen wanneer
k die uitdrukking gebruik, wensch ik te kennen te geven dat
k hem een ongewoon man vind. Gy zult, als gij ouder wordt,
■ntdekken dat hij in vele opzichten verschillend is van het mee-
endeel zyner medemenschen. Uit zyn brief maak ik op, dat hy
nnig aan u gehecht is. Misschien wil hy u en zichzelven de
mart van een tweede afscheid besparen."
Bij gebrek aan beter, stelde ik mij met deze verklaring tevreden.
)och mijn oogen vulden zich met tranen. „Nu," hernam de heer
Tracé, met zijn gewone manier, om den klemtoon te leggen op
iet voegwoord, „nu zal ik aan Twining zeggen, dat hij zyn
leste pak aantrekken en u vergezellen moet naar de plaats die
rij wenscht te bezoeken en natuurlijk te bezichtigen. Wy kunnen
Twining wel een dag missen. Hij is een fatsoenlijk en op zyn
vyzo ontwikkeld man. Gaarne zou ik zelf met u medegaan,
naar ik moet naar een vergadering, die zonder mij niet kan
gehouden worden."
Daarop ging de heer Grace naar zyn kantoor en weldra vor-
icheen Twining, die mij onder zijn beschermende en ik moet
leggen, onberispelijk gladde vleugelen nam. Hy was zoo keurig
dan blijft er niets anders over dan vermeerdering van
middelen. Maar worden alle middelen nu door het doel
geheiligd? Neen, meende menen vooral de wijze waarop B.enW.
het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven verkrijgen
willen, nl. verhoogde heffing van het straatgeldwerd in al
de afdeelingen uitvoerig bestreden. Men achtte die ver
hooging onwettig en in strijd met de verordening, waarin
de heffing nauwkeurig is omschreven. (Ik hoor in gedachten
de Amsterdamsche huiseigenaars al eenparig en daverend
applaudisseeren bij dit welkome koren op hun molen!)
Nimmer, meende men, zou als straatbelasting meer geheven
mogen worden dan het onderhoud der straatkosten (koor
van eigenaars: juist! juist!) en de kosten van het onderhoud
zijn thans niet hooger, dan toen de heffing van het straat
geld werd ingevoerd. Men was het ook lang niet met
B. en W. eens, dat verhoogde heffing van straatgeld
zooveel verkieslijker is dan een verhooging van andere
belastingen. De toestand van vele eigenaars van huizen is
niet benijdenswaardde huren zijn gedaald en vele eigenaars
genieten geen billijke renten van hun kapitaal. Dat heet
pijkers met koppen slaanhoe jammer dat het Verslag de
namen niet vermeldt van de vroede mannen, die deze gulden
woorden van hunne lippen hebben doen vloeienEr zou
anders eerlang op ons mooiste plein een standbeeld voor
hen verrijzen, met de inscriptie op het voetstuk: „De dankbare
Amsterdamsche huisbazen aan hunne redders." In twee
afdeelingen werd het straatgeld nog wel verdedigd en de ver
hooging niet onwettig genoemd, maar op zulke gezochte
gronden, dat ik er niet eens melding van wil maken.
Geen verdubbeling van straatgeld dus, om de begrooting
sluitend te maken. Maar wat dan? Het geld moet toch
ergens vandaan komen. Dan nog liever verhooging der
inkomstenbelasting, werd door velen geraden. En tegen
over de vrees, dat verhooging dezer belasting bij demeer-
gegoeden de verhuizing naar andere naburige gemeenten
van hen, die hier hun bedrijf uitoefenen en zullen blijven
uitoefenen, zal doen toenemen, werd ernstig de wensch
gekleed en zag er zoo fatsoonlyk uit, dat ieder die ons zag, moet
gedacht hebben dat hij een deftige oom was, die zijn neef van
het platteland een kykje liet nemen van Londen. Twining was
beleefd, maar beschermend wellevend, maar nederbuigend.
De uitdrukking van verveling, die op zijn gelaat te lezen stond,
bedierf mijn genot, totdat ik cr aan gewend raakte, terwijl wat
het zien VAn merkwaardigheden betreft, de restauraties van het
Criterion en andere koffiehuizen van dien aard, naar zijn gevoelen
de bezichtigingswaardigste plaatsen waren. Tot zyn lof moet ik
zeggen, dat, voor zoover myzelf betrof, hij limonade en gemberbier
als de meest verfrisschende en smakelykste dranken aanbeval,
terwijl hij verklaarde tot zijn spijt door een ongelukkige neiging
tot maagzwelling verhinderd te worden, dergelijke verkwikkende,
schadelooze dranken te gebruiken en tegen zyn wil gedwongen
werd, sterker en voedzamer vloeistoffen te drinken. Daar ik in
theorie de uitwerking van den alcohol op het menschelijko brein
kende en een wetenschappelijke verhandeling had gelezen over
de dronkenschap, verwonderde het mij niet, bij onze terugkomst
te Russel Square te hooren, dat Twining zoo vermoeid was
van deze buitengewone inspanning, dat bij naar bed had moeten
gaan en dAt een der vrouwelijke bedienden zijn plichten aan
tafel waarnam.
Intusschen kreeg ik toch al de geykte merkwaardigheden
der wereldstad te ziennu eens met mijn gastheer, dan weder
met zijn vrouw of zijn vriendelijke zouen, dikwijl ook zonder
geleide. Hoe aangenaam het mij cok wezen mocht, gezelschap
te hebben, toch was ik zoozeer gewoon aan de eenzaamheid, dat
ik myn onderzoekingstochten liefst alleen ondernam. Wat mij
echter het meeste belangstelling inboezemde, was het gezicht
van die wonderbare, eeuwig vloeiende menschcnzee, ieder met
zyn eigen belangen, die, hoe groot of klein zij ook zyn mochten
voor den enkelen, allen even onbeduidend werden, wanneer zy
in vergelijking kwamen met de nooden en behoeften van het
geheel. Dikwijls wanneer ik die duizenden, niets met my gemeen
hebbende menschen aanschouwde, voelde ik my verlatener dan
op het door de zee bcspoelde plekje, waar ik mijn leven tot nu
toe had doorgebracht. Mijn vader had niet verstandiger kunnen
doen dan my naar Londen te zenden.
Misschien zou ik, als ik nog langer te huis was gebleven,
een vroegrypo wijsgeer, een jeugdige Diogeues geworden zijn,
die zich verbeeldde dat de wereld is samengesteld uit eenheden
en dat bet geluk van die eenheden het eenige is wat in dit
leven overwogen moet worden, terwyl het hoofddoel van 's
menschen streven, de behartiging behoort te zijn van zyn eigen
welzyn en hij op die wijze een atoom bydraagt tot de welvaart
van het geheel.
Maar ik was nog een jongen en ik moest in een jongenswereld
leven, eer ik de menschenmaatschappij beoordeelen kon. Harrow
was myn plaats van bestemming en door de zorgen van den heer
Grace, deed ik tegen het einde van September myn intrede op
die school.
Het was een nieuw leven voor my een openbaring. Ik
scheen jonger te worden, in plaats van ouder. Nieuwe banden,
nieuwe belangen, nieuwe idealen, nieuwe ideën. Ik kreeg vrienden
en makkers. Het onderwijs, dat myn vader mij gegeven had,
bleek zoo grondig te zijn, dat ik niets ten achteren was by de
jongens van myn eigen leeftijd. Indien ik by mijn komst te
Harrow al weinig ervaren mocht zijn in jongensspelen, zoo
overtrof ik daarentegen myn kameraden in hardloopen, klimmen,
springen en andere daden van kracht.
Alhoewel, zooals ik in het begin gezegd heb, dit verhaal niet
de geschiedenis is van myzelven, maar die van anderen, is het
leven van die anderen met zulke hechte banden aan het myne
verbonden, dat myn bestaan een deel van het hunne schynt uit
te maken. Van mijn schooljaren behoef ik echter weinig te
vertellen, behalve dat ik bemind was bij mijne kameraden en in
het leeren, indien ik hen al niet voorbijstreefde, minstens gelijken
tred met hen kon houden.
Met uitzondering van een paar korte bezoeken aan schoolkennissen
in Londen of elders, bracht ik myn vacanties geregeld bij mijn
vader door. Hij was even stil en terughoudend als altyd, steeds
verdiept in wetenschappelijke en letterkundige studiën, terwyl
hy zich van alle verkeer mot de wereld hield buitengesloten en
geen omgang zocht met zijn medemenschen, dan door boeken en
tijdschriften.
Maar ik wist dat hy altijd met verlangen naar den dag mijner
komst uitzag en droevig gestemd was, wanneer ik weder ging
vertrekken. Geen wonder dat ik, wetende dat de jaren komen
moesten, die ons voor veel langer tijdperken scheiden zouden dan
thans, willig zoo lang mogelyk bij hem bleef. Bovendien voelde
ik mij thans in het oude huis veel gelukkiger. De zonen van
de enkele bewoners der naburige buitenplaatsen kwamen mij nu
en dan bezoeken, terwyl de wetenschap dat ik thans schoolging
evenals zijzelven, voldoende was om mijn vroegere tekortkomingen
goed te maken. Voor het overige bracht ik echter myn dagen,
geheel zooals vroeger, bij mijn vader door. Wij lazen en wandelden te
zamen en leefden zooals wij altyd geleefd hadden. Ik roeide, zwom,
vischte en zat uren aan de zee te peinzen, zooals ik dat in myn kinder
jaren placht te doen. Van lieverlede kwam ik er als vanzelf toe,
het karakter van mijn vader te bestudeeren, daar ik, naarmate
ik ouder en meer in staat werd hem met andere mannen te
vergelyken, zyn eigenaardigheden moest opmerken cn myzelven
de reden moest afvragen van die droefgeestigheid, dat gebrek
aan belangstelling in de dingen der wereld, die aan terugstootend-
heid grenzende strengheid en die dwaasheid, om zijn talenten te
begraven en zijn tijd in onvruchtbare studiën te verspillen. Al
die dingen begon ik thans meer tc overdenken en in te zien,
terwyl het verlangen om meer van zyn levensgeschiedenis te
weten, hoe langer hoe sterker in my werd. Kon liet de dood
mijner moeder zijn, die hem de menschen had doen schuwen?
Waarschijnlijk niet, daar hij haar naam nooit noemde cn geen
enkele gedachtenis van haar by zich droeg. Had de wereld hem
onheusch bejegend? Was hy teleurgesteld in eerzuchtige ver
wachtingen Ook dit was nauwelijks denkbaar, daar hy, als hij
verkoos den strijd van het leven te aanvaarden, de overwinning
moest behalen. Toch had hy, een betrekkelijk jong man, zich
in dit eenzame oord begraven en scheen hy besloten te zyn,
hier zijn dagen in verlatenheid te eindigen. Telkens wanneer
ik eenige maanden ouder tot hem terugkeerde, drong zich het
zonderlinge van dat bestaan als met vernieuwde kracht aan mij op.
Het was vooral na een kort bezoek bij een mijner vrienden,
in wiens woning ik een grooten kring van familiebetrekkingen
aantrof, dat de eigenaardige verlatenheid van mijn eigen woning
my bijzonder opviel. Het was winter. Myn vader en ik zaten
to lezen, of liever hy was bezig met het opensnijden en inzien
van een bezending nieuwe boeken, die ik uit de stad had mede
gebracht. Sommige dezer boeken werden verachtelyk wegge
worpen, andere op zijde geschoven, om ten behoorlijken tijde
gelezen te worden. Toen hij den gcheelen stapel vluchtig had
doorbladerd en blijkbaar aarzelde welke van de goedgekeurde
werken hij het eerst ter hand zou nemen, legde ik mijn boek
neder en wendde my tot hem.
„Het was ontzettend druk by Bennet. Ik heb nooit iemand
gezien, die zooveel ooms, tantes, neven en nichten had."
„Zoo," antwoordde mijn vader, zonder eenige belangstelling;
„maar gy hebt pleizier gehad, niet waar?"
„O, zooveel. Ik moet u eens iets vragen, vader. Hebben wy
in het geheel geen familie?"