HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AtortenMIad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 125.
Woensdag 19 October.
v Jaargang45.
Uitgever A.
A. BAKKER Cz.
POSTKANTOOR HELDER.
Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag eu Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal
franco per post
0.90.
1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plnatsrnimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Belasting op de honden.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder
herinneren de ingezetenen, dat bij de verordeningen op de
heffing en invordering der belasting op dc honden
onder anderen is bepaald:
1°. „dat jaarlijks wordt geheven eene belasting ten bedrage
„van: Vijf Gulden voor eiken hond, doch dat die
„belasting voor honden uitsluitend gehouden
„wordende ten dienste van den landbouw of eenig
„bedrijf van nijverheid, of ter bewaking van
„gebouwen of erven, bedraagt: twee Gulden
„vijftig cents in het jaar;
2°. „dat ieder jaar bij de betaling der belasting een
„kenteeken voor eiken hond wordt uitgereikt, dat
„aan den halsband van den hond gedragen moet
„worden;
„dat alle honden, welke op den openbaren weg
„worden aangetroffen, zonder voorzien te zijn van
„het voor het belastingjaar geldende kenteeken, door
„daartoe aan te wijzen personen ter beschikking van
„de politie worden gesteld en gedurende drie dogen
„in een daartoe bestemd lokaal verpleegd
„dat honden, die gereclameerd worden, zullen
„worden afgegeven tegen vergoeding van 25 cents
„voor eiken verpleegdag of gedeelte daarvan en tegen
„den eigenaar van den hond proces-verbaal opgemaakt
„en dat de nk drie dagen niet gereclameerde
„honden zullen worden afgemaakt.
Verder wordt herinnerd, dat streng zal worden toegezien,
of honden, waarvoor f 2.50 belasting wordt betaald, uit
sluitend tot het aangegeven doel gebezigd worden.
Helder, den 17 October 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
6> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
Zomer- en wintervacanties gingen voorbij, totdat ik den leeftijd
bereikt had, waarop ik de school moest verlaten. Mijn school
kameraden bereidden zich voor op hunne academische studiën en
bespraken met mij hunne plannen voor de toekomst, zoodat ik
begreep dat het tijd werd ook een keus te doen en te beslissen
wat ik worden wilde. Voordat ik mijn laatste halljaar tc Harrow
ging doorbrengen, bracht ik dit onderwerp bij mijn vader ter sprake.
„Ja," zeide hij, op onverschilligen toon, „het is misschien beter
dat gij u op een of ander vak toelegt. Ik vermoed dat gy begeert
te gaan studeeren vroeg hij, alsof de beslissing van die vraag
geheel van mij afhing.
„Als jongen had ik mij den zee- of krijgsdienst als iets zeer
bekoorlijks voorgesteld," antwoordde ik, „maar thans heb ik geen
liefhebberij meer voor een van die beiden. Ik zou veel liever
naar Oxford gaan."
„Doe zooals gij wilt."
„Is er ook een af ander vak van studie, waaraan gij de voor
keur geeft, vader vroeg ik.
„Neen. Gij moogt zelf kiezen."
„Dan liefst de rechtsgeleerdheid."
„Goed. Als gij eerzuchtig zijt, bestaat er in dat vak gelegen
heid om die eerzucht te bevredigen. Ook geloof ik niet, dat het
u aan de vereischte talenten zal ontbreken. Gij houdt van stu
deeren: gij hebt een flinke stem; gy verstaat de knnst van ver
standig en logisch te redeneerenJa, ik geloof dat de
rechtsgeleerdheid een goede keus is."
Bij gevolg ging ik naar Oxford. Van mijn leven aan de
academie behoef ik geen beschrijving te geven. Ik werkte hard
en mijn arbeid werd met goeden uitslag bekroond. Ik kreeg vele
vrienden en maakte, naar ik meende, ook groote vorderingen in
wereldwijsheid. Toen mijn studiën voltooid werden, besloot ik
aan het werk te gaan om een naam en fortuin te maken.
Ik had een te goede opvoeding gehad, dan dat de gedachte om
een lui, doelloos leven te leiden, ooit in mij zou hebben kunnen
opkomen. Overigens was ik geheel onkundig van mijns vaders
geldelijke aangelegenheden. Voor zoo ver ik wist, bezat hij geen
landerijen, huizen of andere vaste goederen. Noch ook kon hij
arm zijn, daar mijn geldelijke toelagen aan de academie uit ruime
beurs geput werden; cn ofschoon ik nooit in eenig opzicht werd
aangemoedigd tot buitensporigheden, mocht ik betrekkelijk zooveel
uitgeven als ik wilde. Evenwel kwam de gedachte nimmer in
mij op, dat myn vader een man van fortuin kon zyn en begreep
ik dat ik zelf mijn brood moest verdienen.
Ik bracht een paar maanden in het buitenland door en bezocht
verschillende groote steden. Toen keerde ik terng naar Devons-
hire en na een dag of veertien buiten rust te hebben genomen,
vertrok ik naar Londen, om daar aan het werk te gaan.
De heer Grace, tot wien ik mij om raad wendde, en wien ik
verzocht mij den weg te wijzen, dien ik tot het bereiken van
myn doel moest inslaan, glimlachte toen hij hoorde dat ik advo
caat wilde worden.
„Het is een steile weg," zeide hy. „En wanneer ik zeg, „een
steile weg", bedoel ik daarmede dat het een moeilijk vak is om
vooruit te komen. Met de vermeerdering van het aantal pleidooien,
groeit ook het aantal advocaten. Maar gij knnt met de anderen
uw kansen wagen."
Eer ik mij voorgoed in Londen vestigde, deed ik nog een
poging om mijn vader over te holen, zyn eenzame woning te
verlaten en my naar de stad te vergezellen. Nu ik een man
was, kon ik met hem redeneéren. Doch op dit punt bleef hy
Lijst van brieven, geadresseerd aan
onbekenden, gedurende de tweede helft
der maand September 1887.
Aamen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
L. ElehoftAmsterdam.
Mej. H. Tobbe's Gravenhage.
P. Van der HoefHees.
A. C. De GroosO verveen.
Mevr. De PetitUtrecht.
Van het Hulpkantoor Anna Paulowna:
A. De SmitAmsterdam.
Briefkaarten:
WardersAmsterdam.
L. Van der WalBreda.
Mej. J. König's Gravenhage.
C. HoogstratenRotterdam.
Brieven, verzonden geweest naar Amerika:
P. Van EsBaltiraore.
P. Kikkert
Naar Afrika:
G. Enzlen-BreetPalmiet river.
Binnenland.
De Minister van Koloniën heeft aan de Commissarissen
des Konings in de onderscheiden provinciën een circulaire
gericht, waarin hij mededeelt, dat het hem wenschelijk is
voorgekomen, in het belang der koloniale werving eenige
officieren en gepensioneerde officieren van het leger in
Nederl.-Indië uit te zenden, om voorlichting en zoonoodig
ook eenige geldelijke hulp te verleenen aan personen, die
zich naar Harderwijk wenschen te begeven, ten einde aldaar
dienst te nemen. Deze officieren zullen van hun komst
tijdig kennis moeten geven aan het hoofd der gemeente
waarheen zij zich denken te begeven, opdat deze van te
voren zal kunnen publiceeren waar de officier te spreken
is. Den Commissarissen des Konings verzoekt de Minister
aan burgemeesters officiëel kennis te geven van de aan
deze officieren gedane opdracht en hen uit te noodigen
dezen zooveel mogelijk behulpzaam te zijn ter bereiking
van het beoogde doelverbetering van de resultaten der
koloniale werving.
De totstandkoming van de Internationale Bakkerij-
Tentoonstelling, in 1889 te Arasterdam te houden, is
zegt de „Bakkers-Courant" reeds zoo zeker, dat tijd en
plaats reeds zijn vastgesteld.
Het „Sociaal Weekblad" zegt, aan het voornemen om
hot ontslag van dr. Smit af te keuren, geen gevolg te
hebben gegeven na de lezing van het verslag, dat van de
Raadszitting, waarin de zaak behandeld werd, te vinden is
in de „Apeldoornsche Courant' van 1 dezer. En wel,
omdat uit het verslag in de „Goesche Courant" van een
voordracht des heeren Smit gegeven, werden voorgelezen
deze woorden, als door hem gebezigd: „Het volk moet als
één man opstaan revolutie zal aanbrengen wat men
verlangt."
„Zie, zegt het „S. W.", wanneer een ambtenaar een
ambtenaar van welken aard ook, laat staan een opvoeder
der jeugd zóó zich uitlaat, wanneer hij aldus ondubbel
zinnig revolutie predikt en aanzet tot ongehoorzaamheid,
aan 's lands wetten, dan komen wij er zonder schroom voor
uit, dat wij, indien wij stem hadden in het kapittel, er niet
voor zouden terugdeinzen, tot zijn voorgesteld ontslag mede
te werken, en dan zouden wij dus ook geen vrijheid vifiden
het hem verleende ontslag af te keuren.
„Let wel: wanneer een ambtenaar in dier voege in het
openbaar spreekt.
„Wij weten niet, of de heer Smit juist dat gedeelte van
het verslag zijner voordracht, waarop het aankomt, als juist
heeft erkend, en derhalve, ook 2onder nader bewijs, daarop
mocht gevonnisd worden. Doch wij weten ook niet, of
onverzettelijk.
„Gij zult beter doen kamers te nemen," zeide bij, „en die
naar uw eigen smaak te laten meubelen. Laat u door Grace
ook zoo spoedig mogelyk als lid van een der groote clubs voor
hangen."
„Het wonen op kamers zal nog al duur zijn," zeide ik aarze
lend, daar ik h#t betwijfelde of dergelijke weelde wel met mijn
middelen overeen kwam.
„Grace zal uwe wissels honcreeren. Zoodra gij te ver gaat,
zal hy u waarschuwen, dat gij uwe uitgaven moet verminderen."
„Kunt gij het werkelijk wel betalen, vader?"
Hij glimlachte. „Ja, ik kan het heel goed betalen Philip. Ik
heb jarenlang geld overgespaard. Ge behoeft u dus niet ongerust
te maken. Bovendien heb ik niemand dan u, mijn jongen."
Kort daarop ging ik naar de stad.
Het kind der zon.
In Abermarlc-8treet vond ik een paar kamers, die bijzonder in
myn smaak vielen, maar de huur van die appartementen was
zoo hoog, dat ik ze niet durfde nemen, vóór ik den heer Grace
geraadpleegd had.
Toen ik hem vertelde wat zy kostten, maakte hij tot myn
verbazing geen aanmerkingen. Hierdoor vermeteler geworden,
waagde ik ook het meubelen ter sprake te brengen.
„Gesteld dat ik die kamers nam, dan zou ik ze toch behoorlyk
moeten inrichten. Zou dat dan niet te duur worden
„De jongelieden richten zich tegenwoordig vrij wat weelderiger
in dan vroeger," antwoordde Grace.
„Hoeveel denkt gij dat ik zou mogen besteden vroeg ik, op
den ingeslagen weg voortgaande.
„Uw vader heeft geen bijzondere som genoemd."
„Niet? Hij heeft mij gezegd, dat ik in het redelijke myn gang
mocht gaan. Wat verstaat u daaronder?"
De oude advocaat scheen een oogenblik in het nauw gebracht.
Toen antwoordde hij sluw cn voorzichtig: „Ik zou zeggen,dat
uw vader met „in het redelijke," bedoeld heeft, dat gij geen
dwaasheden moet doen. Ik zou, by voorbeeld, geen som vau
twintig duizend pond sterling voor u uitbetalen."
Ik begon te lachen.
„Uw vader heeft mij in een moeilijk dilemma geplaatst," ging
hij voort. „Zijn instructicn zijn niet zoo duidelijk als anders.
Daar gy geheel onbekend schijnt te zijn met den staat zijner
financiën, zal ik op gevaar af van vertrouwen te verraden, u
verwittigen dat hij er warmpjes in zit en zijn inkomen op verre
na niet verteert. In de gegeven omstandigheden behoeft ge dus
gelukkig niet op een pond of wat te zien."
Het verheugde mij te hooren dat mijn vader een man van
fortuin was, maar dit feit maakte zijn karakter nog raadselachtiger.
Misschien kon zyn zaakwaarnemer my den sleutel geven tot
het geheim.
„Mijnheer Grace," zeide ik, „u zoudt mij zeer verplichten,
door mij alles te vertellen wat gij van mijn vader weet."
Hij schrikte even en toen zag hij mij aan. Aan mijn
gelaat moest hy bemerken dat het my ernst was, en dat de
vraag niet uit nieuwsgierigheid werd gedaan.
„Ik zal u zooveel vertellen als ik kan. Wat verlangt gy te
weten?"
„Een en ander uit zyn vroeger leven. Vooral zou ik gaarne
weten, waarom hij sedert twintig jaren in zulk een verlaten
hoek der wereld woont en waarom hy met niemand omgaat en
geen vrienden of betrekkingen heeft. Vertel mij ook iets van
myn moeder."
Grace wachtte een oogenblik en toen opende hy den mond
tot spreken. Hij sprak langzaam en voorzichtig als altyd en
woog elk woord vóór het van zijn lippen kwam. Maar zijn
toon was minder opgeschroefd, noch ook herhaalde hij zyn vol
zinnen zoo dikwijls. Waarschijnlijk hoorde ik hem nu, zooals
hij, wanneer het gewichtige zaken gold, met zijn cliënten sprak,
daar ik tot nu toe nooit begrepen had, hoe hij zich als advocaat
znlk een grooten naam had verworven.
„Philip," zeide hy, „ik heb dikwijls gedacht dat de dag zou
aanbreken, waarop gij met deze vragen tot my zoudt komen en
ik heb menigmaal bepeinsd hoe ik ze beantwoorden zou. Ik
geloof, dat het 't verstandigst zal wezen, voor zoover myn relatiën
met uw vader dit toelaten, ronduit met u te spreken. Ik heb
geen vrijheid u meer dan in het breede eenige feiten mede te
deelen, waarvan gij de bijzonderheden zelf moet aanvullen.
Waarom uw vader zoo eenzaam leeft, is my even onbegrijpelijk
als uzelf en indien hiervan eenige verklaring zal gegeven worden
moeten wij het feit voorop stellen, dat hij een zonderling is
een man, geheel verschillend in vele inzichten van zyn medemen-
schen. Ik hoop echter, dat wanneer ik zinspeel op die zonderlinge
neigingen, waardoor hij zich het leven zoo ongelukkig maakt, gij
u overtuigd zult houden, dat ik zijn tallooze goede hoedanigheden
ten volle erken en bewonder. Hij is een man, gewoon in alles
zyn eigen weg te gaan, zonder ooit naar raad te luisteren en
daarbij streng bevooroordeeld; maar tegelijk houdt hy, onder die
schynbare strengheid, een gevoelig hart verborgen en trekt hij
het zich aan, dat de wereld het in hem afkeurt dat hij een
kluizenaarsleven leidt. Hij heeft een karakter, dat ondanks een
ziekelijke neiging tot wantrouwen en argwaan, zoo gaarne blindelings
zou gelooven, maar waar hij eens werd bedrogen, nooit zon ver
geten of vergeven. Tegelyk is hy zoo trotach, dat het woord
„nederlaag" voor hem eensluidend is met dood, zoodat hij geen
kracht zou hebben de wereld te trotaeeren, of zich tegen rampen
te verheffen, of op zijn dwalingen terug te komen. Wat ik hier
zeg, Philip, is eenvoudig uitgedrukt, doch naar ik mag hopen,
juist en waar."
Ik knikte toestemmend, daar ik in de voor my ontworpen
trekken, het beeld herkende.
„Welnu," ging hij voort, „dan zullen wij veronderstellen, dat
de man die ik u hier heb afgeschilderd, in zyn jeugd een groote
teleurstelling heeft ondervonden en door die teleurstelling zyn
levensgeluk verwoest zag. Te trotsch om zich te beklagen, te
zwak om met de schaduw die zich over zijn leven geworpen
heeft, de wereld te trotsceren, is hy, ontmoedigd om den stryd
voort te zetten, die wereld ontvlocht en heeft zich ergens opge
sloten, waar hij hare stem niet meer hooren kan. Hij laat haar
voor hem voorbygaan, om in de eenzaamheid een somber, droevig
leven te leiden, dat my, een wereldburger, een rilling door de
leden jaagt. Nu heb ik u alles verteld, zonder iets te zeggen
dat ik niet zeggen mocht."
Ik bleef in gedachten verdiept voor mij staren, mijzelven af
vragende welke bittere teleurstelling het leven van znlk een man
konden verwoest hebben. Dc heer Grace zeide echter niets meer.
„Maar mijn moeder?" vroeg ik een oogenblik later.
„Uw moeder heb ik nooit gekend."
„Wie was zy? Hoe heette zij?"
„Dat kan ik u niet zeggen," zeide de heer Grace, kortaf.
„Heeft mijn vader veel van haar gehouden?"
„Innig veel, geloof ik. Hun kort huwelyk was hoogst geluk
kig tot aan het einde."
„Tot aan haar dood?"
„Ja, tot aan haar dood," antwoordde de heer Grace.
Hoe zonderling, dat niemand mij eenige inlichtingen wilde
geven omtrent mijn moeder, die zoo vroeg was gestorven. Ik
verliet het kantoor van den heer Grace niet veel wijzer dan ik
gekomen was. Ik had geluisterd naar een zinnebeeldige beschry-