HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AtertentieWad voer Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 126.
Jaargang45.
Vrijdag 21 October.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal
franco per post
0.9
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De vertrekdagen der mails naar Oost-Indië gedurende
de maand October zijn als volgt:
21 October Fransclie mail (via Marseille).
22 October Iiollandsche mail (uit Rotterdam).
25 October Hollandsche mail (via Marseille).
28 October Engelsche mail (via Brindisi).
29 October Hollandsche mail (uit Amsterdam).
..Posteering: Hollandsche mail (uit Amsterdam) brieven
&<*4ur '8 morgens, drukwerken vorigen avond 8.45 uur; Hol-
Jsche mail (uit Rotterdam) 9 uur vorigen avond; over
0 rseille: brieven 4.50 uur'sa v.} drukwerken 2 uur 's avonds;
ér Brindisi: brieven 11 uur 's morgens, drukwerken 10
uur 's morgens.
De vertrekdagen der mails naar West-Indië gedurende
de maand October zijn als volgt:
Naar Cura§ao: Via Liverpool 27 October.
Posteering 4.50 's avonds.
De verzending der brievenmalen naar Curatjao, via New-
York, zal plaats hebben uit Rotterdam naar Vlissingen per
trein van 7.14 uur 's av. en wel op
21 en 28 October;
11 en 22 November; 2 en 16 December.
Belanghebbenden worden attent gemaaktdat
deze opgaven uitsluitend gelden voor Amsterdam
zoodat menbuiten de hoofdstad wonende, zijne brieven en
drukwerken één dag te voren dient te verzenden.
Binnenland.
Het plan bestaat, zooals men weet, te Hoorn een stand
beeld op te richten voor Hoorn's grootsten burger: Jan
Pietersz. Coen. Gaarne plaatsen wij het volgend woord,
dat tot deelneming moet opwekken, door 135 mannen van
beteekenis en invloed onderteekend
In de eerste dagen van het jaar 1887 beleefde het volk van
Nederland een dag van groote beteekenis.
Op den 8 Januari mocht het herdenken, dat vóór 300 jaar
Jan Pietersz. Coen te Hoorn het eerste levenslicht zag.
6) EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
Hoewel ik hem nooit ontmoet had, voelde ik mij, toen hij
Vigor's kamer binnentrad, evenals ieder ander, terstond tot hem
aangetrokken en vond ik Vigor's lachenden uitroep, „stralend en
schitterend" volstrekt niet overdreven. Mijn gedachten keerden
terug tot Prescott's schoonen roman, „do Verovering van Mexico,"
en ik verbeeldde mij, dat Alvarado er zoo moest hebben uitgezien,
terwijl ik thans begreep waarom deze „het Kind der Zon" werd
genoemd.
Deze Alvarado echter droeg geen Spaansch costuum en zat
met onbeschrijfelijk genot zijn avondsigaar te rooken. Hij was
eenvoudig, zy het ook onberispelijk, in het zwart gekleed en zijn
toilet verschilde in geen enkel opzicht van dat van andere heeren,
behalve dat hij meer juweelen droeg dan gebruikelijk was, daar
er verschillende fraaie ringen aan zijn vingers schitterden. Doch
die juweelen schenen, om zoo te zeggen, by zijn persoon te
behooren en Valentyn Estmcre niet te misstaan. Geen overdaad
van diamanten zou hem ooit het voorkomen van een ploert of
parvenu gegeven hebben.
„Vertel ons nu eens, Estmere," zeide Vigor, „wat gy in al
deze maanden hebt uitgevoerd."
„Ik heb de ecne minnares van hare sieraden ontroofd, om er
de andere mede te tooien."
„Druk u, als gij kunt, iets minder poëtisch uit. Gij zult Norris
met uw gloeiende beeldspraak schrik aanjagen."
„Welnu, ik heb met de natuur verkeerd, terwille van de kunst
om te beproeven de kunst in natuur te veranderen."
„Dat klinkt nog voel duisterder."
„Welaan, dan zal ik mij uitdrukken in woorden, die het peil
uwer bevatting niet te boven gaanik ben aan de kust van
Cornwales geweest, om schetsen te maken."
„Zyt gy werkelijk van plan schilder te worden?"
„Natuurlijk. Ben ik dan vandaag niet naar den schilderijen-
verkooper Saloman geweest en heb ik niet vergunning gevraagd,
hem een paar schetsen te zenden, om, zoo raogelyk, voordeelige
schikkingen te maken?"
„Zoo? En wat heeft Saloman gezegd?"
Estmere begon vroolyk te lachen. „Hij heeft gezegd, dat hij
nooit in zijn leven zoo was teleurgesteld."
„Waren de stukken dan zoo vreeselyk slecht?"
„Hij heeft ze niet gezien. Ik kan myn schilderwerk toch niet
in een pak onder mijn arm medenemen. Ik kwam hem alleen
vragen, of ik hem een paar stukken mocht zenden. De oude
schurk boog tot op deu grond en verzocht mij (ik geloof dat hy
mij zelfs milord noemde) hem naar boven te volgen. Maar ik
wilde dat ge zijn gezicht gezien hadt, toen ik zeide dat ik schilder
was. „Dit is een droevige teleurstelling, mynheer," zeide hy. „Ik
dacht dat gij een persoon waart, meer gewoon om schilderijen te
koopen dan om te schilderen."
„Vleiend, maar ontmoedigend. Gy kondt dus geen zaken doen?"
„Neen, wij konden geen zaken doen. Misschien was dat ook
maar beter. Ik heb een hekel aan die joden. Gij kijkt naar mijn
ringen, mynheer Norris," zeide hij, zich tot mij wendende.
Ik bloosde verlegen. Hij maakte een gebaar alsof hij alle joden
van zich wilde afduwen en de diamanten schitterden door de
tabakswolken heen.
^„Men kan wel aan Valentijn's handen zien, dat hy een om
zijn brood worstelend schilder is, vindt ge ook niet?" zeide Vigor,
met schertsende ironie.
„Ja, ik schaam my dat ik zooveel van edelgesteenten houd,"
seide Valentyn, hall verontschuldigend, «maar ik kan het niet
Wel een verjaardag, dien men niet onopgemerkt voorbij mocht
laten gaan.
Iu den naam van Jan Pietersz. Coen klinkt voor ieder onzer een
der roemvolste heugenisscn uit de geschiedenis van ons volk.
Een heugenis, die geen verleden is, maar die in de werkelijkheid,
in ons Rijk van Insulinde leeft.
Batavia gesticht, Batavia behouden, Batavia bevestigd, in die
drie feiten ligt de historie van Jan Pietersz. Coen, ligt de vesti
ging onzer heerschappy in den Indischen Archipel.
Jan Pietersz. Coen, de stoere burgerjongen tot wereld veroveraar
geworden, de kloeke en scherpzinnige koopman tot beleidvol
staatsman ontwikkeld, de nyvere handelaar, zich openbarend als
meester in de oorlogskunst te land en te zee, de ernstige, strenge
Christen van plichtsgevoel vervuld, maar ook alle middelen van
menschelijk vernuft en kracht tot vervulling van zijn plicht aan
wendend zoo ryst zyn beeld voor ons op.
„Voorzien met brein in 't hoofd, met oorlogsmoed in 't harte"
het woord van Vondel op Reaal past hier te goed is deze
zoon van West-Friesland scheep gegaan, zonder te weten, dat de
onbekende wereld, die hij tegemoet voer, door hem tot een Hol-
landschen wereld zou worden gemaakt. Maar onmiddellyk is hij
in den vreemde op zyn plaats en vervult die als ware hij tot
bevelen, onderhandelen, regelen en stryden geboren. Geen fijn
gesponnen list verschalkt hem en do Indische sluwheid vindt in
hem evenzeer haar meester als Britsche onbeschaamdheid, Britsche
onverzettelijkheid.
„Eer kwynt een leeuwenhart benepen tusschcn muren,
Dan het zich temmen laat,"
maar van verkwijnen of getemd worden is bij Coen geen sprake,
en als de vyanden hem belagen, naderen, omringen, dan weet
hij dat de eerste stoot de beste is en aarzelt nooit. Streng, ernstig,
sober, gloeit toch onder zijn gestrengheid de waarachtige geest
drift, die zich in onvermoeiden en onverdroten arbeid, in nooit
bedwongen veerkracht openbaart. Hy beheerscht allo omstandig
heden, omdat hij allen gewassen is. Altyd koopman, maar ook
altyd staatsman, wil hij het monopolie der Compagnie niet te
loor doen gaan, maar voert toch een krachtig pleidooi voor vrijer
handelsbeweging. Naijverig op onze heerschappy in den Archipel,
duldt hij geen naburen van gelijke kracht en beweging, maar
deinst zelf voor het geweld niet terug. Onder den Indischen
hemel, in de tooverwcreld die hom omgeeft, bewaart hij den
helpen. Het is óf een kwaal, óf een aangeboren liefde voor
schitterende steenen. Doch ik vraag u, bestaat er iets schooners
dan een saffier?"
En hij bleef vol bewondering op zijn vierden vinger staren.
„Vrouwenoogen," opperde Vigor.
„Dat kan wel zijn, maar ik heb zulke oogen nog niet ontmoet.
Zoodra dit geluk mij te beurt valt, zal ik aanbiddend voor die
oogen nederknielen. Maar voorloopig zal ik liever voortgaan,
mij arm te koopen aan wat Vigor „schitterende prullen" noemt."
„Ieder ander zou er met zooveel juweelen als een ploert uitzien,"
mompelde Vigor, „maar dergelijke sieraden schijnen bij Valentyn's
persoon te behooren."
Estmere nam de beschuldiging van zijn vriend zoo goed mogelijk
op, daar hij zijn zwakheid bekende, zonder verontschuldigingen te
maken.
„Zing nu eens iets voor ons," zeide Vigor, die veel van muziek
hield en een piano op zijn kamer had.
Hij gehoorzaamde zonder de gewone uitvluchten en zong een
paar balladen met veel smaak en gevoel. Zijn stem was, zonder
zoo buitengewoon fraai te zyn, aangenaam en welgeoefend. Toen,
na nog eenige aria's uit bekende opera's gespeeld te hebben,
keerde hij zich op zijn muziekstoeltje om en vertelde ons eenige
vermakelijke anecdoten van zijn kunstreisje. Zijn beschrijvingen
waren zoo frisch en origineel, dat ik onwillekeurig afgunstig werd
van Vigor's vriend, zoowel als van hem zeiven.
„Het wordt mijn tijd," zeide hy eindelijk. „Mama zit op mij
te wachten. Gaat gij denzelfden weg als ik, mynheer Norris?
Zoo ja, dan kunt ge met mij mederijden."
„O verkwister!" riep Vigor uit. „Hebt ge al dien tyd een
vigelante voor de deur laten wachten. Je zwemt zeker in je
geld! Maak dat je weg komt!"
Het klonk haast naïef hem te booren zeggen, dat zijn moeder
op hem wachtte. Weinig jongelieden van twintig jaren zouden
van dat feit melding gemaakt hebben, maar Estmere sprak er
over alsof het iets heel gewoons was.
Ik ging niet met hem mede, daar ik vlak in Vigor's buurt
woonde en ik zoo met myn nieuwen kennis was ingenomen, dat
ik volstrekt iets meer van hem wilde te weten komen. Hy
verliet ons, nadat hy Vigor had laten beloven, dat deze spoedig
hem zou bezoeken en toen hij de deur achter zich gesloten had,
scheen de kamer eensklaps donkerder te zyn geworden.
„Wie is hij?" vroeg ik.
„Valentyn Estmere? Wel, hij is 1'ënfant cheri van de
geheelc wereld. Hy is een persoon van wien men houden moet.
Hij woont bij zijn moeder, Lady Estmere, in St-John's Wood."
„Zyn zij ryk?"
„Ik geloof dat zy zeer gefortuneerd zijn en dat Valentyn
meer geld heeft dan goed voor hem is, als hij het ten minste
in zyn kunst ver wil brengen."
„Waarom hebt ge hem niet met zijn titel aan mij voorgesteld
„Omdat er, naar ik meen, een oudere broeder is, op wien de
titel overgaat. Maar ik ben weinig met de familie bekend. Ik
ken alleen Valentijn. Tusschen twee haakjes, Norris, hy is,
dunkt mij, juist een man voor u. Het is een aardige, royale
kerel en ik tart je in zyn tegenwoordigheid neerslachtig of
droefgeestig te blijven."
„Kom dan eens met hem een visite bij my maken."
„Dat zal ik doen. Vraag ons maar eens te dineeren, dan
zal ik Estmere medebrengen."
Toevallig echter ontmoette ik hem den volgenden dag in
Hydepark en kon ik hem zelf vragen of ik op een bezoek mocht
rekenen. Hy nam die uitnoodiging willig aan en van dien tyd
af, kwam hij 's avonds gedurig een uurtje bij mij. Vigor had
gelyk gehad; Estmere was juist een man voor my en ik
Hollandsehcn aard en sticht hij een Hollandsche stad. En terwyl
de bevolking van deze stad, aan een „tuchthuys" ontsprongen
schijnt, weet hij toch onder deze eerlijkheid en recht tot eere te
brengen.
Kort is zyn rijk, zyn overrijk leven geweest. Hij is gestorven
in het midden van zyn dagen en zijn daden. Maar zyn groote
daad was verricht. Batavia stond veilig, krachtig, tot ontwikke
ling gereed. Het zwaard op het gouden veld droeg terecht den
lauwerkrans. De hand, die dat zwaard voerde en dien lauwer
krans won, was de hand van Jan Pietersz. Coen.
De geboortestede heeft den gedenkdag van den staatsman en
held, van Batavia's stichter waardig herdacht. Maar het komt
aan de ondergeteekenden voor, dat het Vaderland, het geheele,
aan die herdenking behoort deel te nemen. Die deelneming moet
zich belichamen in een sprekend feit, in een monument.
Reeds verrijst op het Waterlooplein te Batavia het standbeeld
van den stichter der stad. Waar de kolonie vóór ging, mag daar
het moederland achterblijven
Het Nederlandsche volk is aan Jan Pietersz. Coen, is aan hem
om zichzelven een standbeeld schuldig. Het woordeen volk,
dat zijn groote mannen eert, eert zichzelven, is geen ijdel woord.
Het getuigt van zijn eigen verwantschap met die mannen door
zulk een monumentaal familieportret.
Het behoeft waarlijk geen betoog, dat wij recht hebben fier te
zijn op een man als Jan Pietersz. Coen. Het kan geen ijdelheid
heeten, dat wij deze fierheid openlijk toonen. Want het standbeeld
van Jan Pietersz. Coen zal niet alleen getuigen hoe fier wy zijn
op zyn daden, zijn eer, zijn roem, het zal ons tevens herinneren
aan zijn geloovig en heldhaftig woord: „Desespereert niet!"
De vraag waar dit standbeeld moet verrijzen, kan in waarheid
geen vraag zijn. Het Nederlandsche volk is te zeer een volk,
aan eigen wieg en eigen haard gehecht, dan dat het Jan Pietersz.
Coen in beeld zou willen verheffen op een andere plek dan op die,
welke in het vaderland zijn vaderland was. Te Hoorn moet zyn stand
beeld verryzen, te Hoorn, waar hij het levenslicht aanschouwde,
waar hy opgroeide tot den man, die een held bleek te zijn. Te
Hoorn moet hij staan en getuigen, dat het Nederlandsche volk
in onze dagen zijn hoog beleid, zijn heldhaftigen aard vereerend,
vasthoudt aan zijn leus, die in andere taal de leus is van Konings
huis en volk„Je Maintiendrai".
Door deze denkbeelden bezield hebben de ondergeteekenden,
geloof dat wy van weerskanten uitstekend met elkander opschoten.
Waarschynljjk voelde wij ons door verschillende punten van
overeenkomst tot elkander aangetrokken. Hoewel ik veel opge
ruimder was dan vroeger, had de eenzaamheid, waarin ik tot aan
mijn jongensjaren was opgevoed, zyn stempel op mijn gemoed
achtergelaten. Nog altyd had ik vlagen van wat ik „afgetrokken
heid" noemde, of met andere woorden, aanvallen van nêerslachtig-
heid, waarin mijn eenzaam verleden gedurig voor mij opdoemde
en ik mij gedrukt voelde door het bewustzijn, dat ik nog even
verlaten was als vroeger, daar, voor zoover ik wist, met uitzondering
van myn vader, er geen mensch bestond, aan wien ik door banden
van bloedverwantschap verbonden was. De vroolyke, levenslustige
Estmere, die in zoo hooge mate het vermogen bezat om anderen
zijn opgewektheid deelachtig te maken, bleek inderdaad de begeer
lijkste kennis te zyn, dien ik zou hebben kunnen maken. Hij
had tal van vrienden, maar ik bemerkte tot mijn vreugde,
dat hy aan mij boven vele andere de voorkeur gaf en dat hy mij
van lieverlede zyn vertrouwen schonk. Van mijne zijde had ik
dit terstond gedaan. Zoodra Valentyn uw vriend was, voeldet gij
dat uw hart als vanzelf tot hem uitging. Binnen enkele weken
bemerkte ik, dat ik mijn eerste en misschien mijn duurzaamst
vriendschapsverbond had gesloten en wanneer Estmere by mij
was, voelde ik iets van de betrekking die er tusschen David en
Jonathan moet bestaan hebben.
Nieuwe vrienden.
Op zekeren morgen, omstreeks een dag of veertien na myn
kennismaking met Estmere, zat ik in Albemarle-street myn ontbijt
te gebruiken. Ik begon van lieverlede een kenner te worden van
smakelijke voedingsmiddelen. Hoezeer op dat stuk het buitenleven
ook moge geroemd worden, is er voor hem die geld voor zyn
waar over heeft, naar mijn oordeel nergens lekkerder room, eieren
of boter te krygen dan in Londen. De landman brengt zijn
beste waren naar de groote wereldstad en indien men buiten al
met meer smaak moge eten, is dit eerder toe te schrijven aan
de frissche lucht, dan aan de meerdere deugdelijkheid der voedings
middelen. Ik, die op het land ben geboren en grootgebracht,
heb het recht over dit onderwerp mede te spreken.
Ik had mijn bord weggeschoven en zat, onder het uitdrinken
van mijn laatste kopje thee, te denken of het niet tijd werd een
sigarette op te steken, terwyl ik nu en dan mijn oogen overeen
voor mij liggende brief liet dwalen; een brief, die mij een
tyding had gebracht, zoo verrassend, dat ik nog niet van mijn
verbazing was bekomen. Hij luidde aldus:
„Beste Philip,
Ongesteldheid is voor my too iets ongewoons, dat gy zeker
verwonderd zult zyn te vernemen, dat ik mij sedert eenigen tyd
heel onlekker gevoel en genoodzaakt werd een dokter te raad
plegen. Minder zal het u wellicht verbazen, dat myn esculaap
mij als eenig geneesmiddel, verandering van lucht en levenswijze
heeft aangeraden, omdat hy mijn ongesteldheid meer als een
ziels- dan als een lichaamsziekte beschouwt. Misschien heeft mij
hetzelfde gevoel overmeesterd, waardoor gij werd aangegrepen
vóór gij naar school gingt. Misschien ook begin ik eindelyk
verstandiger ie worden. In elk geval heb ik besloten den raad
van den dokter te volgen en eenigen tijd buitenslands te gaan.
Ik heb zelfs plan gemaakt een reis rondom de wereld te doen.
Aanstaanden Woensdag zal ik uitzeilen naar New-York. Wilt
gy te Liverpool by mij komen, om afscheid te nemen Maandag
avond zal ik in het Adelphi Hotel zijn.
Geloof mij, Uwe u liefhebbende
Norris."
Het eerste wat ik deed, toen ik de zonderlinge tijding, die my
in dezen brief werd medegedeeld, duidelijk begreep, was in lachen