HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad yoor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 131.
Jaargang45.
Woensdag 2 November.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 centB. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
B i n n e n 1 a n d.
In het „Sociaal Weekblad" wordt nogmaals dringend
aangespoord tot wettelijke regeling van het bedrijf der
levensverzekering, speciaal wat betreft de begrafenisfondsen.
Om in Nederland een begrafenisfonds op te richten, beeft
men niets anders noodig dan een weinig drukwerk en
enkele boden of controleurs om „leden" te winnen. Of dit
gelukken zal, hangt niet af van de goede grondslagen,
goede tarieven en goede argumenten, maar van de wel
bespraaktheid en de slimheid der boden, aan wier strijk
stokken een groot deel der premies blijft hangen. Telkens
komt het voor dat de boden de klanten bij honderden aan
elka&r overdoen.
En ondertusschen hebben die duizenden en duizenden
verzekerden niet de geringste zekerheid, dat ten minste
later bij overlijden de meestal veel te duur gekochte uit-
keering ook werkelijk zal volgen. Vooreerst staan zij,
tengevolge van dat knoeien der boden, bloot aan de kans,
dat zij er geheel uit geraken en, als de dood reeds dreigt,
bij geen enkel fonds meer worden aangenomen; doch dat
gevaar is nog het grootste niet, want met het overnemen
zijn de meeste fondsen, of liever de meeste boden, al zeer
gemakkelijk. Veel ernstiger is het gevaar, dat de kas van
et fonds leeg zal zijn, als over tal van jaren niet de
premies, maar wel de uitkeeringen vermenigvuldigen. De
eigenaars of beheerders der fondsen hebben de vrije beschik
king over de spaarpenningen. Als zij nauwgezet en eerlijk
zijn, zullen zij om de toekomst denken en een behoorlijke
reserve afzonderenmaar als zij het niet doen en bij den
dag leven, bemerken hun verzekerden er toch niets van.
Natuurlijk zullen zij in den eersten tijd, als er nog weinig
verzekerden sterven, wel zorgen voor de noodige uitkee
ringen geld beschikbaar te hebben. Dat wordt opgemerkt
en geeft vertrouwen, ofschoon het gepaard kan gaan met
de grootste insoliditeit. En als later de kwade dagen komen
en de sterfte zóó groot wordt, dat uit de jaarpremies alleen
de betalingen niet meer geschieden kunnen welnu, wat
nooi? De eigenaar van het fonds heeft er met zijn agenten
gedurende eenige jaren goed van geleefd, en als de kas
ledig is, dan.... wel, dat laat hij eenvoudig aan zijn klanten
weten, dat hij de zaken niet wenscht voort te zetten, indien
EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
Wij speelden thans met twee heeren van middelbaren leeftijd,
die er uitzagen alsof zij met groot genot den ganschen nacht
zouden door whisten. Chesham had veel verloren. Dit ver
heugde my, hoewel ik geen geld van hem in den zak zon steken,
daar hij de rekening met de buiten staande wedders te vereffe
nen had.
Mijn partner en ik speelden tegen en wonnen het eerste spel.
„Het begint my te vervelen!" bromde Chesham. „Ik zou zoo
gaarne nog een paar kansen gewaagd hebben, maar iedereen is
vertrokken. Zulk spelen is niets dan verlies van tijd." En hij
nam met die voorname onverschilligheid, welke mij zoo ergerde,
zijn kaarten weder op.
„Wat verlangt gij dan?" zeide ik, mij door een dwaze op
welling latende medeslepen. „Als gij verkiest te wedden, zal ik
aan dat verlangen te gemoet komen."
Hij legde de kaarten, die hij nog niet gezien had, op de tafel.
„Ik wed om twee honderd vyftig pond sterling, dat wij dezen
robber winnen."
„Goed," antwoordde ik.
Hy won den robber en Chesham teekendo in zyn notitieboekje
aan, dat ik hem twee honderd vijftig pond schuldig was.
Van het oogenblik af, dat ik zoo dwaas werd om met hem te
gaan wedden, veranderde hij als een blad. Hy werd op eens
beleefd en vriendelijk, beklaagde mij dat ik zoo ongelukkig was
en wierp de schuld op myn partner, die niet wist wat hy hoorde.
Daarop werden de kaarten weder afgenomen en moest ik met
Chesham spelen.
„Dat is niet eerlijk," zeide hij. „Aan mijnheer Norris moet
de kans gegeven worden, zyn geld terug te winnen. Wij moeten
niet van partij veranderen."
Ik won mijn geld echter niet terug. Het was een critiek
oogenblik en wij speelden den eenen robber na den anderen. Ik
moet billijk zijn en zeggen dat Chesham mij voortdurend in de
gelegenheid stelde mijn verlies te herwinnen of nog te vergrooten.
Doch ik bleef ongelukkig. De fortuin had mij den rug gekeerd.
Ik schrikte als ik de sommen zag, die ik op mijn boekje moest
aanteekenen. Ik durfde die niet optellen, maar ging in het wild
met wedden door, in de hoop dat de kans verkeeren zou.
„Gij zult wel heel gelukkig zijn in de liefde," zeide mijn
partner grimmig, „want gij zyt een echte Jonas in het spel."
Ik zeide niets. Zijn woorden spiegelden mij weder visioenen
van Claudine voor den geest, maar ik duwde die van mij ai. Myn
hand beefde en met koortsachtige haast schudde ik de kaarten
en spreidde ze weder op de tafel uit.
Chesham begon te geeuwen en keek op zyn horloge. Het
was zeven uur. Het karpet onder onze voeten was bestrooid
met asch en stukjes sigaar en het buffet was bezet met ledige
glazen. Een zonnestraal sloop tusschen de zware gordynen naar
binnen. Wy hadden acht uren gespeeld
„Ik vrees dat dit onze laatste robber moet zijn," zeide hy, een
kaart trekkende. „Ik begin oud te worden en die lange nacht
waken lyken my niet meer. Gij moet op een anderen avond
maar eens revanche nemen, mijnheer Norris. Laat mij eens
zien," voegde hij er by, terwyl hij zijn oogen over de cijfers
liet gaan, „gy zyt mij twee duizend, zeven honderd pond schuldig.
Wilt gy zeven honderd pond op dezen laatsten robber wagen?"
hij ten minste nog zoo beleefd is van zijn vertrek vooraf
kennis te geven. Niets belet hem, eenigen tijd later op
een andere plaats zijn handwerk opnieuw te beginnen en
nieuwe slachtoffers te maken. Natuurlijk zouden zijn credi
teuren dat zijn de verzekerden hem in rechten
kunnen aanspreken; maar wat zou het hun baten? Waar
niets is, heeft zelfs de Keizer zijn recht verloren. De
spaarpenningen zijn weg, en de boden van het doode fonds
gaan met hun leden zooveel mogelijk bij een ander over.
Natuurlijk zijn er gunstige uitzonderingen. Er zijn
ondernemingen die zicli levensverzekering-maatschappijen
noemen en in lichtzinnigheid voor de slechtste begrafenis
fondsen niet onderdoener zijn anderzijds begrafenisfondsen,
die uitstekend worden beheerd, voor voldoende reserve
zorgen en voor publiciteit niet terugdeinzen, wat echter
niet wegneemt, dat de bovengegeven schets in hoofdzaak,
en wat zeer vele gevallen betreft, met de werkelijkheid
overeenstemt.
Bij brief van 30 September jl. heeft de krachtens
koninklijk besluit van 18 September 1886 ingestelde land-
bouwcommissie aan den Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid een advies gezonden betreffende het oprichten
van proefstations voor den landbouw. Dit uitvoerig stuk
is in de „Staatscourant" van 30/3L October jl. opgenomen.
Als slotsom van hare beschouwingen geeft de commissie te
kennen, dat het belang van den Nederlandschen landbouw
dringend vordert de volgende maatregelen te nemen:
1. Behalve het proefstation te Wageningen worden opgericht
drie Rijkslandbouwproefstations, te vestigen te Groningen, Hoorn
en Breda.
2. De administratie dezer proefstations wordt gevoerd door den
directeur der inrichting, volgens door den Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid te geven voorschriften.
De directeuren dezer inrichtingen vereenigen zich jaarlyks
onder het voorzitterschap van den directeur te Wageningen, ten
einde over de belangen der stations en over de richting van het
onderzoek te beraadslagen. In deze vergadering worden de
methodes van analyse, de reglementen en voorwaarden voor de
openbare en byzondere contróle, alsmede die voor de appèl-analyses
besproken en vastgesteld en de tarieven ontworpen.
Deze reglementen, voorwaarden en tarieven worden vervolgens
aan den Minister ter goedkeuring voorgelegd, die ze, na het
Een paar uur vroeger zou ik, indien men my gezegd had dat
ik zeven honderd pond sterling op een robber zou verwedden,
over zulk een ongerijmde voorspelling verachtelijk de schouders
hebben opgehaaldthans nam ik het aanbod willig aan. Ik
had afleiding gevonden in den waren zin van het woord!
Wij verloren als gewoonlyk. „Drie trekken en drie honneurs,"
zeide Chesham kalm. Ik schikte my in mijn lot en bereidde mij
op het ergste voor. In het volgendo spel hadden wy drie trekken
en de tegenpartij vier. Zy hadden do honneurs, dat wisten
wij. Thans, dacht ik, is er niets meer aan te doen. Doch myn
partner won, met een wanhopige finesse, met een negen den
trek en het spel. Ik haalde verruimd adem.
Helaas! ons geluk was van korten duur. Ondanks myn goede
kaarten, verloren wij het volgende spel weder. „Twee trekken,
twee honneurs," teckende Chesham met stille voldoening op.
Ik schaam mij haast, voor al mijn dwaasheden uit te komen,
maar ik ben de eerste niet, noch zal de laatste zyn, die, wan
neer het geluk tegen hem was, zijn hoofd kwijtraakte. Ik gaf
en voor de eerste en eenige maal dien avond, hadden mijn partner
en ik vier honneurs. Terwyl deze een voor een te voorschijn
kwamen, begon de hoop in mij te herleven, dat wij het spel
zouden winnen. Wij hadden vijf trekken en de tegenparty had
er ook vijf. Ik moest uitkomen en toen ik mijn kaart op tafel
had geworpen, bedacht Chesham zich geruimen tijd wat hy doen
moest. Eindelijk kwam hy met een ruiten acht voor den dag
en had den trek gewonnen. „Gij hebt my straks met klaveren
negen gefopt en ik mag revanche nemen," zeide bij kalm.
De kans was verkeken. „Mijnheer Norris, het is uw eigen
schuld," zeide mijn partner, „maar," voegde hij er tot Chesham
bij, „in de gegeven omstandigheden zou ik hem den trek gegund
hebben."
„Whist is whist," antwoordde Chesham lakoniek. „Wij spelen
niet om suikerboonsn. Gy zijt mij drie duizend vier honderd
pond sterling schuldig, mijnheer Norris."
„Is het goed als ik overmorgen mijn schuld betaal?" zeide ik
flauw en droomerig.
„Zeker; of Maandag, als u dat beter schikt."
Drie duizend, vier honderd pond! Die woorden bleven my in
de ooren galmen, terwijl ik in het licht der morgenzon huiswaarts
keerde. Niet dat ik het mijzelven tot een verwyt maakte, dat
ik zoo hoog gespeeld had dit was meer dwaas dan zpndig
maar dat ik gespeeld had om een som, die ik niet in staat was
te betalen. Ik was een oplichter, een bedrieger geworden. Immers
ik bezat geen gelden, dan die welke myn vader mij had toege
legd, en hoe zou ik die som bijeenbrengen De enkele honderden
ponden, waarvoor ik myn boeken en meubels kon verkoopen,
waren weinig of niets. Myn vader was duizenden mylen van
mij verwyderd en het was al te dwaas te veronderstellen, dat
Grace zonder volmacht zulk een som zou betalen. Dampende
van de muffe tabakswalmen, met vingers verlamd van het aan
houdende kaarten geven, ijskoude voeton en kloppende slapen,
wierp ik mij op mijn bed, hopende in den slaap mijn ellende te
zullen vergeten. Vaag voelde ik reeds, dat als ik de som niet
binnen enkele dagen kon bijeen brengen, mij geen keus overschoot,
dan mij een kogel door het hoofd te jagen. Indien ik in gebreke
bleef myn schuld te betalen, wilde ik die schande niet overleven.
Eindelijk sloot ik de oogen en viel ik in een vermoeienden, onver-
kwikkelijkcn slaap, waarin ik droomde dat Chesham een duivel
was, die my met een drom van heeren, vrouwen en boeren ver-
vervolgde. Ik moest spelen altyd spelen en millioenen kaarten
curatorium gehoord te hebben, vaststeltzij worden daarna met
de methodes in de „Staatscourant" bekend gemaakt.
Directeuren zenden jaarlijks een uitvoerig verslag van hunne
werkzaamheden aan den Minister van Waterstaat, Ilandel en
Nyvcrhcid. Deze verslagen worden gepubliceerd.
3. Wanneer proefvelden kosteloos beschikbaar worden gesteld,
zullen deze van Staatswege in gebruik kunnen worden genomen
voor den tijd en ter oppervlakte door den Minister van Water
staat, Handel en Nyverheid te bepalen, tot het nemen van culiuur-
of bemestingsproeven, door of onder leiding van den directeur
van het naastbij gelegen proefstation.
4. Het toezicht op de proefstations wordt uitgeoefend dooreen
curatorium van minstens drie leden, door de Regcering te benoemen.
Jl. Zaterdagmiddag hield de Zuiderzee-Vereeniging,
onder voorzitterschap van den heer S. Buma, hare eerste
algemeene vergadering in „Krasnapolsky" te Amsterdam.
Uit het jaarverslag bleek, dat de geldmiddelen het bestuur
genoodzaakt hadden, binnen de engste grenzen van onder
zoek te blijven; hoewel dankbaar gewaagd werd van den
steun, zoowel van particuliere zijde als van Regeeringswege
ondervonden.
Ter vervulling in de vacature, ontstaan door het over
lijden van den heer Dyserinck en door het bedanken van
den heer Tromp, wegens zijne benoeming tot Minister van
Marine, werden tot bestuursleden gekozen de heeren Seijdlitz
en Vos de Wael; de periodiek aftredende heeren werden
hij acclamatie allen herkozen.
De begrooting voor het dientjaar 18S8, ten bedrage van
f 31,850, werd goedgekeurd, alsmede eene voorgestelde
rentelooze leening tot een maximum-bedrag van f 90,000.
Aan het einde der vergadering vestigde een der aan
wezigen de aandacht op het verschijnsel, dat nog niet
algemeen een helder denkbeeld bestond over hetgeen men
met de Zuiderzee-Vereeniging voorhad. Men scheen te
denken, dat de hoofdzaak was het droogmaken der
Zuiderzee, terwijl men voorloopig niet verder ging en niet
verder gaan kon dan het instellen van een technisch onder
zoek daarnaar. Zelfs al bleken de uitkomsten van dat
onderzoek te leeren, dat het plan tot droogmaking onuit
voerbaar was, dan nog, meende spreker, zouden de aan dat
onderzoek besteedde gelden en kosten niet verloren zijn.
Hierna werd de vergadering gesloten.
geven, totdat ik met gloeiende oogen en een barstende hoofdp'jn
wakker werd.
Het was reeds twee uur. Daar de heer Grace zelden na vieren
op zijn kantoor was, moest ik zoo spoedig mogelyk mijn lot te
gemoet gaan. Een koud bad frischte mij lichamelijk eenigszins
op. Ik beproefde eenig voedsel naar binnen te krygen en ging
daarop als een toonbeeld van ellende naar Bedford Row.
Het kostte mij ontzettend veel hem te zeggen wat mij tot hem
bracht en voor mijn dwaasheid uit te komen. Hy luisterde zouder
my, behalve met een herhaald „Tut, tut, tut," in de rede te
vallen. Het bedrag van de verloren som vermeldde ik niet, voor
ik mijn zonde ten volle beleden had.
„Drie duizend, vier honderd pond, mijnheer Philip!" riep hij
uit. „Ik dacht dat gij met een schuld van honderd, of op zijn
meest twee honderd pond voor den dag zoudt komen. Hoe is
het mogelijk dat gij zulk een som hebt kunnen verliezen?"
Die uitroep gaf my weinig hoop.
„Ik heb geen verstand van die dingen," ging hij voort, „maar
ik zou toch gaarne willen weten of die som, bekwaamheid, leeftijd
en ervaring buiten kwestie gelaten, eerlijk gewonnen werd. Of
liever, of zij gewonnen werd op een manier, die bij spelers voor
eerlijk doorgaat
„Ik geloof het wel," was myn antwoord. „Ik heb het geld
door mijn eigen schuld verloren."
„Aan wien zijt gij de som schuldig zeide hij. „Wanneer
ik het woord „schuldig" gebruik, vat ik het in de maatschappelijke,
niet in de juridieke beteekenis op, daar gij weet dat wettelijk een
dergelijke schuld niet betaald behoeft te worden."
„Het is een schuld van eer; en als ik haar niet betaal, zal ik
myzelven voor den kop schieten."
„StilstilIk heb dat jongelieden meer hooren zeggen. Hoe
heet de man, aan wien gij het geld schuldig zyt
„Ik geloof niet dat ik n zyn naam mag zeggen," antwoordde
ik weifelend.
„Gij moet mij dien zeggen, of ik kan niets voor u doen."
„Zijn naam is Chesham kapitein Chesham," zeide ik aarzelend.
„Chesham herhaalde de heer Grace. „Chesham is geen
gewone naam. Hoe ziet hij er uit, Philip
„Blond. En hy loopt kreupel."
„Het is dezelfde; het moet dezelfde zijn. Is hij een vriend
van u?" vroeg hij ernstig.
„Neen, ik heb hem gisteren avond voor het eerst van mijn
leven ontmoet. Ik vind hem een afschnwelijken kerelik zou
haast zeggen, een duivel iu menschengedaante."
De oude advocaat scheen door deze verklaringen gerust gesteld.
„Gy hebt gelijk, maar wij moeten den duivel niet zwarter
maken dan hy is. Uw vader zal zeker erg boos en verdrietig
zyn, maar ik geloof dat hij zich nog meer zou ergeren, als hy
hoorde dat ik uwe schuld aan dien man niet betaald had. Hond
uwe dankbetuigingen voor u uw vader alleen zijt gij erkentelijk
heid schuldig. Wanneer hebt gy deze ontzettende som noodig?"
„Zoo mogelijk vandaag," zeide ik deemoedig. „Ik heb geen
rust, zoolang ik dien Chesham niet betaald heb."
„Vandaag is te laat. Kom morgen middag terug. Ge zult
het geld zeker liefst iu bankpapier van mij ontvangen, vermoed
ik. Zoodra ge dien kapitein Chesham betaald hebt, moet ge naar
Lord Rothwell gaan en hem alles vertellen. Hij is een cliënt
van mij en wy hebben meermalen samen over u gesproken. Ik
verbind aan het betalen dezer som geen enkele belofte, dan die
dat gij Lord Rothwell met uw dwaasheid zult bekend maken."