t Men schrijft ons van Texel, dd. 10 dezer:
„'t Wachten van vele bewoners van dit eiland is naar
herfstvruchten, niet naar zulke als de natuur gewoon
is jaarlijks te leveren, maar naar een boekwerk met dien
titel, dat door een colporteur geleverd zou worden.
Die man, een psendo-onderwijzer, voorzien van goede
aanbevelingsbrieven, door serieuse personen onderteekend,
Êaf voor ongeschikt voor zijne betrekking te zijn geworden,
[ij bood tegen 40 cents per exemplaar een boekje te koop
aan, „Herfstvruchten" getiteld, hetwelk den inteekenaren
eerlang zou gezonden worden, 't Geld werd terstond in
ontvangst genomen.
Menigeen, met 't lot van den ex-onderwijzer bewogen,
liet zich lijmen.
Nu, ruim een half jaar na 's mans bezoek, heeft men
nog niets ontvangen, wat ook maar eenigszins naar „Herfst
vruchten" gelijkt. De inteekenaren zijn voor 't grootste
deel van gevoelen, dat ze door een gelukzoeker zijn beet
genomen.
Misschien is die meening wel niet zoo heel mis."
Te Ursem schrikte jl. Zaterdag het paard voor een
huurrijtuig van een paar honden, die, aangespannen voor
een kar, vastgelegd waren tegenover de Roomsch-Katholieke
kerk. Onmiddellijk sprong het paard zijwaarts af en stortte
met rijtuig en al in de sloot aan de overzijde van den
weg. De koetsier, die alleen in het rijtuig zat, wist zich
te redden, echter niet zonder kleerscheuren en met een nat
pak; het paard werd met veel moeite aan den overkant op
het droge gebracht, terwijl het rijtuig zeer beschadigd was.
In „Groninger Middenstand" hield de heer Gerritsen
uit Amsterdam een voordracht over het wetsontwerp tot
verlenging en wijziging van het Bank-octrooi.
Ten slotte stelde hij de volgende motie, die met alge-
meene stemmen werd aangenomen.
„De vergadering overwegende
„dat het niet mogelijk is de vermoedelijke winsten van
de Nederlandsche Bank over een tijdvak van 25 jaren te
voorzien
wdat, indien het Regeeringsvoorstel wordt aangenomen,
aan de aandeelhouders der Nederlandsche Bank (voor zoover
nu kan worden nagegaan) het bijna stellige vooruitzicht
wordt gegeven, op een jaarlijksche rente van ruim7£pCt.
van het door hen ingebrachte kapitaal
„dat de rentestand thans slechts hoogstens 4 pCt. bedraagt,
spreekt de wenschelijkheid uit
„dat door de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij de
behandeling van het wetsontwerp tot verlenging en wijzi
ging van het aan de Nederlandsche Bank verleende octrooi
a. de duur van het te verleenen privilegie worde verkort
of onbepaald gelaten
b. voor den Staat een grooter aandeel in de winsten
worde voorbehouden."
Aan het debat namen deel: de heeren Julius Oppenheim,
N. Duin, Tiddens en mr. Pekelharing.
Zoogenaamde kwartjesvinders hebben gisteren te
Rotterdam een persoon uit Vlaardingen met kaartspelen
voor f 250 weten af te zetten.
Aan de toespraak, door den heer van Rossem, van
Deventer, op den Protestantendag te Utrecht gehouden,
ontleenen wij de volgende regelen
„In het beroemde Museum te Brussel is een bekend tafe
reel te zien, dat ons den Genius van den oorlog voorstelt.
Moeders, die hare zonen, kinderen, die hun vader, vrouwen,
die haar gade, meisjes, die haren bruidegom verloren hebben,
zij bestormen den onmensch, die hun al dat leed berokkend
heeft, en geven hem bloed te drinken en menschenvleesch
te eten. Zinrijke waarheidHet leed, dat een mensch op
aarde veroorzaakt, vervolgt hem overal, waar hij komt,
met de pijnlijkste gedachten en de vreeselijkste schrikbeelden.
Gij kunt niet omzien, of zij staan voor uwe verbeelding
geschaard, allen, die gij eenig leed gedaan hebt, ja, ook zij,
wier tranen gij hadt moeten drogen, wier schreden gij hadt
moeten leiden, aan wie gij eenigen zegen hadt behooren te
schenken. Zij roepen u tot verantwoordingwaarom hebt
gij ons verstooten Zij bederven uw rust, zij vergallen uw
vreugd en doen u stamelenRechtvaardige GodMaar
Goddank, wij kunnen ook niet omzien, of wij herkennen
de beelden, die ons vriendelijk aanzien, om ons te danken
voor een geschonken zegen. Hebt gij den verdrukte ver
dedigd, den bedroefde vertroost, den zwakke geholpen, den
dwalende geleid, ziet, ook zij verdringen zich om u heen
om u voor de redding te danken en uw hart te verblijden.
ment. Zijn er nog meer vragen, die gij wenscht dat ik beant
woorden zal?"
.„Neen, dank u, ik ben voldaan," werd er gezegd op een toon,
die mij tot de overtuiging bracht, dat alle hoop op de toestem
ming van den generaal verloren was.
Ik had gedurende het geheele verhoor innerlijk zitten koken
van woede. Het hinderde my, dat ik geen waardiger houding
aannemen en geen meer bevredigende antwoorden op zijn vra
gen geven kon. Begrijpende, dat mij niets meer te doen over
schoot dan den aftocht te blazen, stond ik op, maakte een buiging
en zeide, zooals hij tot mij gezegd had
„Hebt gij wérkelijk niets meer te vragen, generaal
„Niets, mijnheer."
„Als u soms mocht willen weten hoe groot ik ben, heb ik do
eer u te vermelden, dat mijn lengte vijf voet, tien duim bedraagt
en dat ik zeventig kilo weeg. Ook ben ik gevaccineerd en gedoopt
en vrij van kwalen. Misschien zult gij nu wel de goedheid
willen hebben mij uw antwoord te geven."
De generaal ziedde van toorn. „Als gij een soldaat waart,
zou ik u tot antwoord afranselen totdat de lappen er langs vielen.
Ja, ja, Selina, ik ben kalm dood kalm. Nu, mijnheer,
luister vóór ik schel om u uit te laten."
„Mijn pupil, mejuffrouw Neville, zal over een jaar een fortuin
in handen krijgen, dat haar een inkomen van minstens duizend
pond sterling verzekert. Zij is aanzienlijk van geboorte, mooi
en talentvol. En in ruil voor dit alles, biedt gij uzelven aan.
Een jongman, die in de rechtsgeleerdheid studeert, genaamd
Norrisdoch van welke familie Norris, is onbekend. Gij zegt
dat gij ergens, aan het andere einde van de wereld, een vader
hebt. Gij weet niet wie uwe moeder was, als ge er ooit een
gehad hebt. En bovendien, mijnheer, zijt gij mij in mijn eigen
huis komen beleedigen. Ik houd u voor een avonturier en
zoolang ik iets over juffrouw Neville te zeggen heb, zal zij u
niet spreken, noch met u briefwisseling houden. Verder heb ik
de'eer u te groeten."
„Ik ben geen avonturier, generaal," antwoordde ik, terwijl ik
voelde dat ik ongelijk had en mij deze uitbarsting zelf op den
hals had gehaald. „Het zou mij spyten, als het bleek, dat gij
in uw oordeel gefaald hadt. Indien gij aan Lady Estmere mocht
willen schrijven of aan Lord Rothwell, zullen deze u daaromtrent
uit den waan helpen. Ook doet het mij leed te moeten verklaren,
dat Claudine en ik tegen uw wil zullen blijven correspondeeren.
Goeden morgen."
Laat het tien zijn, die uwe slippon gegrepen hebben en
die door u gebracht zijn tot des levens hoogten, waar zij
verrukt mochten uitroepen het is goed dat wij hier zijn
zij zijn Engelen, die u tot den levensavond toe vriendelijk
aanzien en uwen weg gezegend maken.
Wie zal ons het goede doen zien? Vragen wij het nog?
Ziet, wij klagen van raadselen, die wij niet kunnen oplossen
en van vragen, waarop geen antwoord is; wij turen op
nevelen en twijfelen, of het licht immer dagen zal zoo
lang wij wachten zonder werken. Dan schijnt het een leugen,
wat de zieners gezegd hebben, dat het godsrijk komt, want
onze ziel mist het licht. Maar nauwelijks hebben wij ons
aangegrepen, of wij gevoelen ook, dat wij niet alleen zijn.
Wij zien anderen, die met ons de roepstem des levens
hebben verstaan. Wij ervaren, dat onze toewijding niet
vruchteloos is. Wij merken, dat ^anderen met ons gaan.
En wij weten ons gedragen door Één, die ons verzekert:
Mijne kracht wordt door zwakheid volbracht
De Regeering heeft afgewezen het verzoek van den
heer Smit, te Apeldoorn, om het Raadsbesluit, waarbij hij
als leeraar aan de Hoogere Burgerschool ontslagen werd,
nietig te verklaren.
Gisterenmorgen bracht de generaal Booth van het
Reddingsleger voor de eerste maal een bezoek aan zijn
troepen in Nederland. Hij werd door een deputatie van
officieren in vier rijtuigen van het Gentraal-station te
Amsterdam afgehaald. Te half elf was er in het vergader
lokaal in de Gerard Donstraat een bijeenkomst belegd, waarbij
slechts genoodigden, broeders en zusters, werden toegelaten.
De zaal was voor drie-vierde gedeelte gevuld. Aan de
achterzijde van de zaal was een breede, roode strook tus-
schen twee vaandels aangebracht, waarop in vergulde letters:
„Welkom aan den generaal." De officieren, soldaten, broeders
en zusters droegen een bloedroode sjerp met dezelfde woorden
in vergulde letters.
De generaal is een eerbiedwaardige persoonlijkheid met
puntigen grijzen baard en een innemend gelaat.
Hij heeft een aangenaam, beschaafd orgaan en schreeuwt
niet, zooals de andere officieren.
Met gebed en zang werd hij ontvangen.
De gewone oefening ving vervolgens aan. De generaal
voerde het woord en fnoedigde allen aan tot verovering
der wereld voor het Heilsleger. Hij hoopte spoedig voor
geruimen tijd terug te komen. Nu kon hij slechts kort
blijven. Hij zette nader het doel van het Leger des Heils
en het stelsel uiteen.
Hij deelde mede, hoe hij tot het stelsel gekomen was.
Niet uit zucht tot reclame, zooals velen meenden, doch
slechts op het gezicht der millioenen ongeloovigen, die vooral
te Londen in zoo grooten getale waren. Scheepsladingen
met zendelingen en bijbels werden naar vreemde landen
gezonden, en zoo kort bij scheen men het volk niet te
kunnen bereiken. Daar moest een middel op zijn. Hij
bepeinsde dat en vond het in de wijze van optreden van
het Leger des Heils. Verschillende ondervindingen gedurende
zijn campagnes deelde hij mede.
De generaal reisde te 3 uur weder af. Hij is op een
rondreis door Europa, waar hij in verschillende landen zijn
troepen had geïnspecteerd.
In de zaal droeg hij de bekende uniform met distinctief
op de kraag. Op straat is hij gewoon gekleed.
Het publiek, dat de -bijeenkomst bijwoonde, was zeer
gemengd. De vrouwen en jongelieden waren het sterkst
vertegenwoordigder waren er van alle standen. (AmstCrt.)
In Overflakkee zijn de uien zoo duur als in jaren
niet het geval was. Men besteedt reeds f 3.25 voor de
60 kilogram.
Zijn uwe planten al geborgen Op deze vraag
antwoordt de heer C. Vos ;in het Nederl. Tuinbouwblad
als volgt: Dat de luchtsgesteldheid van tijd tot tijd gewij
zigd wordt, zegt ons niet alleen de geschiedenis, maar leert
ons ook de ondervinding. In mijne jongere jaren kreeg
men met ultimo November of primo December winter en
die duurde tot medio Februari of primo Maart. Hij was
zwakker of sterker en duurde korter of langer, maar als
het begon te dooien ging dat door tot alles voorbij was
en dan traden wij de lente in. Sedert geruimen tijd is dat
Deze uitdrukking is ontleend aan het motto, boven de toespraak
geplaatst: „Het zal geschieden, dat tien mannen uit allerlei oorden
de slip zullen grijpen van éénen man, zeggendewij zullen met
u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is."
Iiy had reeds gescheld en de knecht had dc deur reeds geopend.
Ik vertrok zonder verder redetwisten. Juffrouw Gore schudde
droevig het hoofd en de brilleglazen van den generaal straalden,
toen ik nog even omkeek, een glans af, waarby het heldere
zonlicht buiten schemering was.
Ik keerde zoo spoedig als ik kon naar Londen terug en gaf
Claudine in het breede verslag van mijn onderhoud met den
generaal. De toon van mijn brief was verontwaardigd en berouw
vol te gelijk. Een jaar van scheiding zouden wij, als het zijn
moest, wel te boven komen, maar ik stelde voor, dat wij elkander
in dien tusschentijd nu en dan zien en dikwijls schryven zouden.
Valentyn had ongemcenen schik in de grap, zooals hij mijn
mislukt aanzoek noemde.
„Wat ben ik blij dat ik de proef nooit heb behoeven te door
staan," zeide hij. „Maar toch is de oude Gore, als gij hem goed
kent, niet zoo heel kwaad, al regeert hij zijn huishouding met een
ijzeren roede. Het verwondert mij, dat liy zijn stok niet tegen je
heelt opgehouden, Philip."
„Neen, zoover is hij niet gegaan."
„De man is innig gehecht aan Claudine en ik houd mij over
tuigd, dat hij zijn hoofd wel buigen zal. Zoo niet, dan moet ge
wachten totdat die geheimzinnige vader van je terugkomt, of
tot Claudine meerderjarig is. Dan kunt ge het lot en alle geno-
raal-majoors trotseeren. Vergeet onder al je getob niet, dat wij
overmorgen samen op reis gaan."
Ofschoon ik met Valentijn gekscheerde over mijn ongeval,
ofschoon Claudine mij terstond een vertroostenden brief zond, in
welken elk woord sprak van innige liefde en toegenegenheid,
was ik toch verdrietig en ontevreden. De onkunde, waarin ik
omtrent mijn familiebetrekkingen verkeerde, werd ondragelijk.
Ik wilde meer van mijn ouders weten, zelfs al stond mij te
wachten dat ik onaangename dingen zou hooren. Bij nader
inzicht kon ik het den generaal niet zoo heel kwalijk nemen, dat
hij mij de deur gewezen had. Immers hij kon toch bezwaarlijk
het lot van zijn pupil toevertrouwen aan iemand, die niets wist
aangaande zijn eigen persoon en betrekkingen. Ongelukkig moest
ik echter werkeloos blijven zitten, totdat mijn vader van zijn
zwerftochten terugkeerde.
Doch Claudine zou mij blijven liefhebben. Claudine zou mij
trouw blijven, hetzij ik uit een aanzienlijk geslacht gesproten, of
laag van geboorte was. Dus bleef het leven, ondanks mijn vele
verdrietelijkheden, zonnig en schoon.
(Wordt vervolgd.)
anders. Met half November of daaromstreeks krijgen wij
een meer of minder sterk wintertje, dat evenwel niet door
gaat. Hoe weinig jaren is het met Kersttijd of Nieuwjaar
sterk ijs? In Februari of begin van Maart krijgen we dan
nog een wintertje toe, dat eindigt met meer of minder
sterke nachtvorsten. Ik spreek natuurlijk van den regel,
want uitzonderingen zijn er altijd. Maar als men in dien
eersten tijd in den loop van November maar klaar kwam
met het bergen zijner planten, rekende men de zaken in
orde. In den laatsten tijd ging dat niet meei\ Wie niets
wilde wagen, diende te zorgen, dat zij met primo November
bezorgd waren. Als het echter in de toekomst wil gaan
als dit jaar, dan zal die datum primo October moeten worden.
Het was Zaterdag 15 October, dat eenige voor mijn
huisraam geplaatste Knolbegonia's mij nog een prachtigen
bloemrijkdom te zien gaven en den volgenden morgen zagen
zij er uit, of zij al veertien dagen waren dood geweest.
Ook van een in dat aanlegje staande Hydrangea Otaxa
waren niet alleen de bloemen vernield, maar ook de bladeren
waren verflensd. Daar eene lichte ongesteldheid mij eenige
dagen in huis had gehouden, ging ik eerst den 19 October
eene kleine wandeling maken in de kweekerij van mijnen
opvolger en daar zag ik van de Cordia thyrsilha niet alleen
de bladen, maar meer dan de bovenste helft der scheuten
totaal dood; met de Ipomaea japonica was het iets beter,
hoewel deze ook veel had geleden; zoo was het ook met
eene partij Ampelopsis Veitchiivan de Gunnera scabra's
waren al de bladeren dood. Was ik verder gegaan, dan
had ik nog meer gevonden, maar het genoemde zal genoeg
zijn ten bewijze, dat wij dien nacht een vorst hebben gehad
zooals ik mij niet kan herinneren op dien datum ooit beleefd
te hebben.
Het hygiènisch congres te Weenen heeft o. a. de
volgende besluiten genomen.
A. Ten opzichte van ontsmetting:
1. Het is wenschelijk, dat in eiken Staat de ontsmetting
tegenover zekere ziekten bij de wet verplichtend worde
gemaakt.
2. Dat een goed afgericht personeel en de noodigc ont
smettingsmiddelen overal door de overheid voor de bevolking
beschikbaar worden gesteld en de ontsmetting althans bij
onbemiddelden kosteloos geschiede.
3. Dat de tuberculose stellig worde opgenomen onder de
ziekten, bij welke ontsmetting moet geschieden.
4. Dat men zich bij het aanbevelen van ontsmettings
middelen tot een zeer beperkt getal bepale. In de eerste
plaats behooren aanbevolen te worden: uitkoken in water,
waterdamp van minstens 100° C., sublimaat-oplossing van
1 pet., carbolzuur-oplossing van 5 pet. beide, vermengd
met zoutzuur of wijnsteenzuur.
5. Berookingen in het algemeen en in het bijzonder
berookingen met zwavelig zuur behooren bij de ontsmetting
niet meer te geschieden.
B. Ten opzichte van den handel in lompen:
1. De ontsmetting van al het besmet linnen en van
kleederen, afkomstig van besmettelijke lijders, moet overal
verplichtend gesteld worden.
2. De lompen en ander weefsel-afval van de hospitalen,
niet meer tot verband geschikt, moeten verbrand worden.
3. Tijdens het heerschen van besmettelijke ziekten, moet
uitvoer van lompen uit besmette plaatsen verboden worden.
4. De balen lompen mogen niet in circulatie worden
gebracht, tenzij geperst, met ijzeren banden verpakt en
omhuld met een sterk linnen zeil, met een oplossing van
sublimaat gedrenkt.
5. De invoer van lompen uit landen waar de genoemde
maatregelen niet in toepassing worden gebracht, moet in
alle landen verboden zijn.
Napoleon I was steeds bang, dat een beroerte een
einde aan zijn leven maken zou en verzocht zijn lijfdokter,
dr. Corvisart, op zekeren dag hem eens nauwkeurig in te
lichten over den aard van zulk een aanval.
„Sire," sprak de geleerde, „een apoplexie is altijd ge
vaarlijk, maar zij heeft het voordeel, dat zij voorafgegaan
wordt door symptomen. De natuur is wel zoo beleefd,
eerst even te waarschuwen. Het is als bij de belastingen.
Men krijgt een aanslagbiljet thuis en later een waarschuwing.
Daarna volgt een dwangbevel en ten slotte komt eerst de
executie."
Niet Napoleon, maar dr. Corvisart zelf leverde het treurig
bewijs van de waarheid dezer stelling!
Buitenland.
De „Pester Lloyd" deelt mede, dat baron Hirsch, te
Weenen, 100,000,000 florijnen ter beschikking heeft gesteld
van de verschillende instellingen van weldadigheid in Europa.
Te New-York zal een Protestantsche hoofdkerk of
Dom worden gebouwd, die de schoonste van Amerika zal
worden en naar het model van de St. Pieterskerk te Rome
zal worden opgetrokken. De plek, die daarvoor is uitge
kozen aan straat 110 en de Tenth aveneu, moet 850,000
dollars kosten.
Eenigen tijd geleden werd te Weenen het 6de inter
nationale Congres voor volksgezondheid gehouden. Niet
zonder beteekenis mag voorzeker de rede heeten, die de
Oostenrijksche troonopvolger, Aartshertog Rudolf, bij de
opening hield. Na verklaard te hebben, het zich tot eene
eer te rekenen, het beschermheerschap over het Congres
te aanvaarden, sprak hij de volgende woorden:
„Het kostbaarste kapitaal van de Staten en van de
maatschappij is de mensch. Ieder menschenleven vertegen
woordigt op zichzelf eene bepaalde waarde. Deze te be
houden en tot de uiterste grenzen zooveel mogelijk intact
te houden is niet enkel een eisch der menschelijkheid,
maar tevens in haar eigen welbegrepen belang plicht van
elke gemeenschap. De mensch op zichzelf toen, hoevele
middelen hij ook bezitten moge om zijne eigene welvaart
te beschermen, blijft machteloos tegenover de nadeelige
invloeden van algemeenen aard, waaraan wij allen blootstaan.
Hier kan alleen gemeenschappelijk optreden baten. Daartoe
nu strekt de gezondheidsleer, gesteund door de kennis van
de volkseigenschappen en volksbehoeften."
Het verdient zeker opmerking, dat een Vorstenzoon, die
eenmaal geroepen zal worden een keizerszetel in te nemen,
zoo overtuigd blijkt van de waarde van den mensch,* en
het behoud van diens waarde als het hoogste streven van
wetenschap en staatkunde vooropstelt. Trouwens, op het
zelfde Congres bevestigde de beroemde professor Pettenkofer
de juistheid van deze uitspraak. Hij beschouwde de gezond
heid als een der gewichtigste bezittingen in de staatshuis
houding. Hij wees er op, dat in de 17de eeuw, toen
Londen nog geen millioen inwoners telde, de gemiddelde