er; meer niet. Een profeet is niet geëerd in zijn vader land; deze Dichter was het niet eens in zijn vaderstad. Maar het zij zoo: Tondel, het is genoeg, it speaks volumes Al behoort hij niet tot de oudvaderlandsche dichters als Brederoo en anderen, wier naam alleen bij hunne eeuw getijden op den voorgrond komt, om daarna weer voor honderd jaar spoorloos te verdwijnen, Vondel is toch ook nooit populair geweest in den eigenlijken zin van het woord. Maar zijn Gysbrecht van Amstel, die hier eiken Nieuw jaarsdag in den Stadsschouwburg wordt opgevoerd, helpt toch de kennis aanhouden, en ook klinken enkele zijner verzen den gewonen burger niet gansch onbekend in de ooren. Misschien zal dit er door zijn derde eeuwfeest nog beter op worden. Vooral nu er zulk een uitstekende gelegenheid tot nadere kennismaking met onzen Vondel geboden wordt in de nieuwe editie zijner Dichtwerken, die de smaakvolle en ondernemende uitgever Roelants te Schie dam ter perse heeft gelegd. Deze uitgaaf, in verband ge bracht met eenige levensbijzonderheden van Vondel en toegelicht door aanteekeningen en verklaringen van Prof. Alberdingk Thijm, is daarom vooral zoo aanbevelenswaar dig, omdat hierin de nieuwere spelling wordt gevolgd, zoodat de lezer niet door verouderde woordvormen wordt afgeschrikt. En de zeer aannemelijke prijs van deze in afleveringen uit te geven editie is eene aanbeveling boven dien. Z. M. de Koning heeft welwillend de opdracht dezer kloeke onderneming aanvaard; en de eerste aflevering dezer met liefde en trouw verzorgde uitgave van Vondels Dicht werken, van den koning onzer dichters, is een lauwer te meer voor de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij te Schiedam.A m s t e 1 a a r. Binnenland. Ter bevordering van vrijwillige oefeningen in den wapenhandel ten bate van hen, die den militieplicht per soonlijk willen vervullen, en tot aanmoediging van leer lingen aan inrichtingen van onderwijs om zich in den wapenhandel te bekwamen, heeft de Minister van Oorlog o. a. bepaald, dat in plaatsen, waar infanterie en vesting artillerie in garnizoen is, jongelingen van 17 jaren tot aan den militieplichtigen leeftijd kosteloos onderwijs kunnen ontvangen in den wapenhandel of deelnemen aan een theo- retischen cursus tot voorbereiding voor den korporaals- of onderofficiersgraad; welk onderwijs ook op scholen kan gegeven worden. Getuigschriften worden uitgereikt als de practische en theoretische cursus met voldoenden uitslag is bijgewoond. Het Hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft thans bekend gemaakt, dat sedert 5 dezer zijn opgetredenals Voorzitter van het Hoofdbestuur de heer A. C. Wertheim, als Ondervoorzitter de heer mr. J. E. Veltman, en als algemeene Secretaris de heer J. Bruin- wold Riedel. In de „Nieuwe Landb. Crt." wordt vanwege de directie van het Rijksproefstation te Wageningen eene waar schuwing tot het publiek gericht, naar aanleiding van een nieuwe kunstmest, genaamd i/Landbevruchter." Den 15 dezer zullen van het Instructie-bataillon te Kampen naar de verschillende regimenten infanterie ver trekken 44 korporaals. Tegen den volgenden dag zijn p. m. 60 jongelieden ..ter dienstneming opgeroepen. De afdeeling Haarlemmermeer van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, overtuigd van het groote belang, dat de polder bij goede ploegers heeft, schrijft nu en dan ploegwedstrijden uit. Ook nu werd er weder een dergelijke wedstrijd gehouden op het land van den heer Biesheuvel. De prijs in de 1ste afdeeling, oudere ploegers, werd behaald door Enthoven, die van de 2de afdeeling, jonge ploegers, door J. Biesheuvel. Terwijl de bewoner met veldarbeid bezig was en zijne vrouw pannekoeken bakte, sloeg de vlam in de pan en deelde zich aan eenige licht brandbare voorwerpen mede. Dit was de oorzaak, dat gisteren de boerenhofstede „Ceres" in den Prins-Hendrikpolder op Texel, bewoond door den i landbouwer Fulps Duinker, door brand in de asch werd 1 gelegd. Door den mist kon men van de naburige dorpen het onheil niet zien, zoodat het lang duurde, vóór er eene brandspuit kwam opdagen. De bewoners van Oude Schild verleenden met hunne spuit hulp, doch konden weinig meer uitrichten. In de schuur was veel bereid zeegras geborgen, dat niet verzekerd was en voor een groot deel verloren ging. Huis en inboedel waren geassureerd. Het vee werd gered, benevens een klein deel van den inboedel. Te Nieuwe Niedorp is dezer dagen eene vergadering gehouden van de afdeeling Waard en Groet der Holland sche Maatschappij van Landbouw. In tegenwoordigheid van 40 practische landbouwers werd aldaar de nieuw uit gevonden vee-redder van den heer D. Slooves, te Winkel, beproefd. Door dit werktuig kunnen in een oogenblik al t de koeien of paarden, bij brand of watersnood, worden i losgemaakt. Men behoeft daartoe slechts even te drukken j op een toestel, buiten den stal aangebracht. De kosten J bedragen voor een stal van 20 stuks koeien of paarden i ongeveer f 100. De daarmede genomen proeven zijn gun- stig geslaagd. Door het Provinciaal Bestuur van Noordholland, te i Haarlem, is jl. Donderdag aanbesteed: het driejarig onder- houd der Rijks-havenwerken op het eiland Terschelling (raming f 9500 per jaar). Minste inschrijver de heer M. Daalder, aldaar, ad f 8050. Een zangeres, wonende in de Nes te Amsterdam, werd een gouden armband met edelgesteenten, ter waarde van i f 1400, ontvreemd, vermoedelijk uit haar taschje, dat zij had neergelegd op het biljart in de koffiekamer van Tivoli. In den nacht van jl. Dinsdag op Woensdag is inge- I broken in het kantoor van den Rijks-ontvanger te Groningen, die, naar men zegt, ruim f 3000 uit zijn lessenaar mist. Als vermoedelijke dader van dien diefstal is jl. Woensdag avond 7 uren, bij aankomst van den sneltrein uit Groningen, te Zwolle aangehouden de 24jarige D. Medema, die, toen hij tusschen een inspecteur en een agent van politie naar het politie-bureau werd overgebracht, in de vestibule van j het station eene portefeuille wegwierp, of liever liet vallen, I die onmiddellijk werd opgeraapt door den commissaris van politie en ongeveer drieduizend gulden aan bank- en munt- papier bleek te bevatten. Hij werd voorts in het bezit bevonden van ruim vijfhonderd gulden aan bankpapier, goud- en zilvergeld, een nieuw horloge, gouden ketting en eenige nieuwe kleedingstukken. Onder geleide van twee i Rijksveldwachters werd hij met den trein van 8 u. 5 min. naar Groningen getransporteerd. De beruchte Timmermans, die weinige jaren geleden twee leden van de familie Van Oppen te Maastricht ver- moordde, is in de strafgevangenis te Leeuwarden overleden. Bij het maken van een put te Baarn heeft een grond- storting plaats gehad, waardoor 3 personen bedolven werden. Een dezer is een uur later levend te voorschijn gehaald; de anderen, die zich 6 meter diep bevonden, konden niet tijdig bereikt worden. De naweeën van het te lang in het land houden van I het rundvee komen al, zoo meldt men uit Zevenwolden; i de zuinigheid begint de wijsheid al te bedriegen. Nam het melkgeven in het land met den dag af evenals het goede uitzicht van het vee, nu het op stal is, houdt menige koe geheel op met melkgeven en moet de boer geduldig zoo lang wachten, tot het beest weêr kalft. Het schijnt wonderlijk, I maar al is het weêr buiten nog zoo guur en nat, als de koeien op stal komen, vermindert in den eersten tijd hun melkgeven altijd. Dit duurt gewoonlijk 4 k 8 dagen en wordt toegeschreven aan de omstandigheid, dat het vee in den eersten tijd niet aan het hooi gewoon is, hoewel het dit met graagte eet. Langzamerhand begint het melkgeven beter te worden en na eene week is het beest weêr „op leefwijze van zijn zoon, naar men zegt, verviel Vondel op zeventigjarigen leeftijd tot behoeftige omstandigheden, zoo dat hij zich genoodzaakt zag, op zijn ouden dag nog naar een nieuw middel van bestaan om te zien. En zoo werd de grijze bard dan op den 31 sten Januari 1658 aangesteld tot suppoost in de Amsterdamsche Bank van Leening, op eene jaarlijksche bezoldiging van f 650, onder de verplich ting nog van een borgtocht te stellen van vierduizend gulden. //Indien wij heidenen waren geweest,'' zeide Justus Van Effen, zouden wij den grooten man een standbeeld hebben opgericht; nu heeft hij onder ons in zijnen be krompen staat nauwelijks een gering bedieningje kunnen verwerven.' Hij nam dit ambt nog tien jaren waar en werd op den lOden Augustus 1668 wegens zijne hooge jaren die reeds tot tachtig waren geklommen op zijn verzoek voor ,/emeritus" verklaard, met behoud van zijn tractement. Meer kon het bloeiende en machtige Amsterdam der zeventiende eeuw voor zijn ouden dichter niet doen! Toch.... meermalen ontving hij eene vereering van stadswege. Na de plechtige ontvangst der keurvorsten van Brandenburg, eene dochter van Prins Frederik Hendrik, welke met andere vorstelijke personen Amsterdam bezocht in den zomer van 1659, werd aan Vondel voor zijn dienst bij de vertooningen, welke toen plaats hadden, een som van honderd guldens door burgemeesteren toegekend. In 1662 ontving hij van de stadsregeering nog eens een geschenk van dertig guldens voor het gedicht, door hem gemaakt ter eere van den Keurvorst van Keulen. Overi gens liet de „emeritus-suppoost" geen reputatie van over- grooten dienstijver bij zijne superieuren na: „dit ampt werdt nogtans slegt van hem waargenomen, besteedende hij den tijd, dien hij aan zijn boek behoorde doorgebragt te hebben, tot het maaken van verzen," zegt Wagenaar. Terwijl hij aan de Bank van Leening werkzaam was, kwamen er dan ook nog wel acht of negen treurspelen van hem in 't licht, en dat op een leeftijd tusschen 70 en 80 jaar! De meeste van die stukken zijn echter, öf omdat zij Bijbelsche onderwerpen behandelden, óf door tegenwerking van het Schouwburgbestuur, zelden of nooit ten tooneele gevoerd. Nog in 1671, dus toen hij 84 jaar oud was, gaf hij zijn dichtstuk De herscheppingen van Ovidius uit. Maar na 1674 liet hij de pen voor goed rusten en begon hij ook werkelijk te verzwakken, zoo naar lichaam als naar geest. Vondel is, na eene ziekte van slechts acht dagen, te Amsterdam overleden op den 5den Februari 1679 en drie dagen daarna begraven in de Nieuwe kerk op den Dam. Bij zijn sterven woonde hij op den Singel boven de zoo genaamde Donkere Sluis tegenover de Warmoesgracht. Hij werd grafwaarts gedragen door veertien dichters of ver eerders der poëzie, die allen vereerd werden met een zilveren penning, waarop aan de eene zijde Vondels beeltenis prijkte en aan den anderen kant een zingende zwaan, met bijschrift: yD'oudtste en grootste Poëet". Men had het echter niet noodig geacht om de zerk, die het stoffelijk hulsel van den emeritus-suppoost dekte, door eenig uiterlijk kenteeken van de overigen te onderscheiden, totdat ongeveer drie jaar later de heer Jan Six, oud schepen en raad dezer stad, op die zerk in 't Latijn liet beitelen: „Hier rust Vondel, de vriend van Apollo en de Muzen." En eerst bijna eene eeuw na het overlijden des Dichters, den lsten Februari 1772, besloot het kunst- en letterlievend Genootschap „Diligentiae Omnia" aan zijne nagedachtenis „de verschuldigde eere" te betoonen door, met goedkeuring van Heeren Burgemeesteren (natuurlijk een „staatelijk gedenkteeken" op te richten, vervaardigd door den stadsbeeldhouwer Ziesenis. Het bestaat in een tombe, naar de Dorische orde, van wit en zwart marmer gehouwen, hoog zes en breed vier voet. Bescheiden af metingen dus. In 't midden staat de naam Tondel, daar boven „overleden 1679" en daaronder „door het Kunst genootschap Diligentiae Omnia, 1772." Vondel, staat „Ik ook niet," antwoordde hij, „maar ik heb het er op gezet, te weten hoe dit landgoed er uitziet. Laten wij eens voor een enkele maal doen als echte Londenaars en overal binnendringen. Een tuinmnur, die, te oordeelen naar het stuk dat wij er van gezien hebben, een paar mijlen lang moet zijn, is der moeite waard ook van de binnenzijde bezichtigd te worden. Bovendien geef ik nooit onnoodig geld uit en wil ik iets voor mijn zilverstuk hebben." Wij gingen het hek door en wandelden het glooiende pad op, dat naar het op eenigen afstand liggende huis voerde. Het was een prachtige buitenplaats een buitenplaats, die zelfs den onbaatzuchtigsten mensch afgunstig zou gemaakt hebben. Een zich wijd uitstrekkend veld van golvend gras, hier en daar bezet met een groep fraaie olmen. Overal graasden schapen, maar op de plaats waar wij stonden, zagen wij reeds dat al de luiken van het groote huis gesloten waren. „Zullen wij om het grasveld hcenwandelen en zien hoe ver het park zich uitstrekt," zeide ik. „Neen," antwoordde Valentijn, „ik wil het huis zien. Zoo mogelijk van binnen, en in elk geval van buiten." Bij gevolg wandelden wy naar het huis. Het was een groot gebouw, gedeeltelijk antiek. Blijkbaar echter waren er op ver schillende tijdperken stukken aan toegevoegd. Het was laag en breed van gevel. Om het geheele gebouw liep een terras, terwyl zich aan de rechterzijde een toren verhief, op welken men onge twijfeld een prachtig gezicht op het omliggende landschap had. Behalve het gras, dat waarschijnlijk verpacht was, zag het park zoowel als het huis, er verwaarloosd uit en als ik niet uit een der achterschoorsteenen een dun rookwolkje had zien opstijgen, zou ik het er voor gehouden hebben dat het onbewoond was. „Ik zou wel eens willen weten aan wien het toebehoort?" zeide ik." „Dat kan ik je niet zeggen," antwoordde Valentijn. „Aan den een of anderen kanselier, vermoed ik. Het ziet er zoo echt verwaarloosd uit. Kijk eens naar die marmeren potten op het terras. Daar zijn jaren lang geen bloemen in geweest." Op datzelfde oogenblik kwam uit de achterzijde van het huis een gestalte te voorschijn. Zij behoorde aan een donker gekleede vrouw van middelbaren leeftijd, die naar ons toetrad. „Nu zullen wy te weten komen wie de gelukkige of ongeluk kige bezitter is van deze heerlijkheid," zeide Valentijn. „De genius van de plaats nadert." „Waarschijnlijk komt zij naar ons toe, om de twee onbeschei den toeristen weg te jagen. Wie weet waar zij jou, met je ringen en je opzichtige kleederen, voor aunziet?" „Zijt onbezorgd, Philip. Ik zal het wel klaarspelen. Ik weet met menschen om te gaan." En dat wist hij ook. De dame kwam naderbij. Toen zij voor ons stond, bleek zij echter geen dame te zijn, maar een linnenmeid of huishoudster. Doch Valen- tyn deed alsof hij dit niet bemerkte. Hij nam eerbiedig zyn hoed af en maakte hoogst beleefd verontschuldigingen over onze onbescheidenheid. Wij hadden langs het park gewandeld en het hek open vindende, de vrijheid genomen binnen te gaan. Daar het huis gesloten was, waren wij op het vermoeden gekomen, dat de familie afwezig was. Toen hadden wij het gewaagd, het fraaie oude huis van naderbij in oogenschouw te nemen. Indien wij geweten hadden dat wij de vrouw des huizes waren komen overvallen, zouden wij het niet gewaagd hebben, enz., enz. Ik houd het er voor, dat niets onwaarschijnlijker was dan dat de bewoonster van een huis als waar wij vóór stonden, in eigen persoon een paar vreemdelingen zou komen verjagen, die op hare buitenplaats waren binnengedrongen, of dat een zoo armoedig gekleed persoontje de vrouw des huizes kon zijn. Niemand wist dit beter dan Valentijn, maar hij wist ook dat de schijnbare vergissing eer gunstig dan kwalijk zou worden opgenomen. Immers wordt niet elke dienstbode gaarne voor hare meesteres aangezien En dienstboden niet alleen. Ik herinner mij een knecht uit een hotel, die mij vertelde dat hij ieder jaar vijftig pond sterling meer maakte dan de andere bedienden, omdat hij de gewoonte had alle handelsreizigers, klerken en andere jongelieden, die hun verloftijd in zijn hótel kwamen doorbrengen, al naar gelang van leeftijd, kapitein of kolonel te noemen. De dame in het zwart was reeds vermurwd. „Dit is particulier eigendom," zeide zij, „maar ik geef u vrijheid het park te door wandelen, ofschoon er niet veel aan te zien is?" „Maar het huis? Zouden wij dat niet van binnen mogen zien „Onmogelijk, heeren. Het is sedert jaren gesloten." „Juist daarom zouden wij er zoo gaarne een kijkje van nemen," zeide Valentijn, lachend. „Zoudt gij niet voor ons een uitzondering willen maken? Wij zijn vrienden van Lord Rothwcll, wiens naam in deze streken overbekend is." De huishoudster maakte een nijging. „Ja, ik ken mijnheer heel goed," sprak zij. „Ik heb hem vroeger dikwijls ontmoet. Is hij van zijn reizen teruggekeerd?" „Ja, en wij gaan morgen te Wirfield logeeren. Wilt gij ons nu het huis laten zien?" „Ik zou u gaarne verpliohten, maar het is mij streng verboden, mijnheer. Het park moogt gij vrij doorwandelen. Dat placht heel mooi te zijn, toen het goed werd onderhouden, maar nu is er weinig meer aan te zien." Valentijn deed nog ettelijke pogingen om haar te overreden, doch de voogdes der verlaten burcht was onverbiddelijk. Toen hij eindelijk bemerkte dat alle smeekbeden vruchteloos waren, zeide hy lachend: „Nu, mevrouw, dan zullen wij ons met de buitenwerken moeten tevreden stellen. Aan wien zeidet gij dat het goed toebehoorde „Het is het eigendom van Sir Laurence Estmere," antwoordde de huishoudster met waardigheid. Onwillekeurig- keerden mijne oogen zich tot Valentijn. Hij was zoo bleek geworden als een laken en werd zoo zenuwachtig, dat ik mij haastte der huishoudster allerlei vragen te doen, ten einde haar aandacht van hem af te leiden. „Woont Sir Laurence hier dan niet?" vroeg ik. „Hij heeft in geen jaren hier gewoond." „Hoe zonderling. Zulk een prachtige bezitting! Hy houdt zeker meer van reizen „Misschien wel, mynheer." „Is hy nog jong?" „Hij is een man van middelbaren leeftyd. Ik vermoed dat hy nu vijftig jaar zal zijn." In dien tusschentijd had Valentijn zijne zelfbeheersching her kregen, en vatte hij, schijnbaar op zijn gewone luchthartige wijze, myn arm. „Laat ons het park omwandelen, Philip," zeide hij. „Wij zyn u zeer verplicht voor uwe beleefdheid, mevrouw...." „Mijn naam is Payne, mijnheer," zeide de huishoudster, beraer kende dat hij inlichtingen scheen te verwachten. „Ik weet gaarne tot wie ik spreek," zeide hij. „Welnu, juffrouw Payne, dan zullen wij den tuin eens gaan bekijken. Misschien zien wij u vóór wij heengaan nog wel terug." „Dat hoop ik," antwoordde juffrouw Payne, die waarschijnlijk reeds op een goede fooi hoopte. Valentijn zeide niets, totdat wy de donkere gestalte van juffrouw Payne in het huis hadden zien verdwijnen. Toen keerde hij zich tot mij en sprak met een droevigen klank in zijn stem „Geen wonder dat ik mij tot deze plaats voelde aangetrokken. Ik moet hier geboren zijn, Philip. Dit is Estmere-Court, waar omstreeks vijf-en-twintig jaren geleden myn moeder, als een mooi, jong meisje, met het vooruitzicht op een heerlijke toekomst, haar intrede deed. Dit is het huis dat mijn vader verliet, terwille van een boozen twijfel, die in zijn brein wortel had geschoten. Sedert is hij hier nooit meer geweest. Philip, het is hard, vreeselijk hard voor een mensch, om als een vreemdeling voor de deur van zijn eigen huis te staan en daar niet eens te worden j binnengelaten. O, dat het mij gegeven ware, de waarheid te j ontdekken en mijn moeder in haar eer te herstellen O, dat ik mocht uitvinden, waarom hij haar ooit verdacht heeftHoe zonder ling is het, te moeten denken, dat, als Sir Laurence Estmere mij hier tegenkwam, wij evenmin zouden weten dat wij vader en zoon waren, als ik wist dat dit zyn huis en dus ook het myne was. Hij moet krankzinnig zijn, Philip." „Hebt gij nooit pogingen gedaan om hem terug te vinden en hem van zijn'dwaling te overtuigen?" „Neen, nooit. Twee jaar geleden had ik mij voorgenomen dat te doen. Ik ging naar Rothwell, de eenige persoon die mij zeggen kon waar hij te vinden was. Rothwell wist waarom ik mijn vader wilde spreken, maar hij weigerde mij eenige inlich tingen te geven. Toen dwong ik hem my de redenen van zyn weigering te verklaren en toen hij eindelyk aan mijn verzoek gehoor gaf, wist ik, dat ik mijn vader haatte en dat het mij niet schelen kon of ik hem nooit terug zag." „Welke waren die redenen?" „Gij zijt de eenige persoon, Philip, met wien ik ooit over die zaak zou kunnen spreken, omdat gij gelooft in de onschuld mijner moeder. Rothwell zeide, dat Sir Laurence Estmere mij, als hy mij zag, zou smaden en honendat hy mij uit zijn tegenwoor digheid zou verjagen en mij vervloekendat hij, in éón woord, dingen zou zeggen als die, waar die ellendeling van een Chesham onlangs in uwe kamer op zinspeelde." (Wordt vervolgd.) I I M.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 2