worden geweerd, zijn nergens klachten over niet behoorlijk
toezicht vernomen. Onder deze omstandigheden bestaat er
vooralsnog geen grond voor uitbreiding van politie-perso- j
r.eel en heeft de Minister gemeend, dat het aanvragen van
gelden boven het strikt noodige vooral thans kwalijk overeen
te brengen zou zijn met de belangen van 's Rijks schatkist.
Om deze redenen acht de Minister het zijn plicht, zich voor-
loopig te onthouden van ingrijpende maatregelen op het
gebied der politie, die niet kunnen worden genomen zonder
aanzienlijke vermeerdering van uitgaven, welke in de tegen
woordige omstandigheden niet op de schouders der belasting
schuldigen mogen worden gelegd.
De Tweede Kamer zal na afloop der behandeling van
de Indische begrooting in de afdeelingen vergaderen, ter
behandeling van de wetsontwerpen betreffende de Neder-
landsche Bank, de visscherij met de wonderkuil en het
waterschap van de Berkel.
Jl. Vrijdagnacht is te 's Hage overleden de heer
O. Baron van Wassenaer van Catwijck, opperstalmeester
des Konings, lid der Tweede Kamer.
De heer Van Wassenaer van Catwijck maakte sedert
jaren deel uit van de Volksvertegenwoordiging. Hij was
geruimen tijd President van de Antirevolutionaire Kamer
club van de Tweede Kamer, maar behoorde totdedroite
der partij.
Mr. J. A. Levy in de Kamer. Het „Yenl. Weekbl.",
het orgaan van het Kamerlid Haffinans schrijft:
Mr. Levy is lid der Kamer. Verleden Maandag werd
hij (gelijk de geijkte term is) „binnengeloodst". Het
had er veel van of de zitting er expres voor belegd was.
Immers zijne toelating was niet alleen de hoofd-, zij was
toevallig ook de eenige schotel. Maar men kon het er
best meê doen. Mannen als Levy ziet men niet alle dagen
in de Kamer komen en wij voor ons, hebben nooit zoo'n
effectmakende entree bijgewoond. De man was er eigenlijk
reeds lang, en ongemakkelijk ook. Ware hij niet van alle
zijden verwelkomd, en had hij geen witte das aan gehad,
niemand zou in hem een nieuweling gezien hebben. Hij
zelf had het air te denken: Me voila chez moi.
En toch is het vreemd, dat de heer Levy juist nü komt.
Wat doet een man zoo vol kracht en leven in eene kwij
nende, stervende Kamer? Wil hij aan haar laatste oogen-
blikken luister bijzetten? Maar zoo sentimenteel ziet hij er
niet uit. Stellig vindt hij het wel aardig, zich persoonlijk
eens daar te vertoonen, waar hij van huiten af zoo'n grooten
invloed heeft uitgeoefend. De hoofdzaak echter is: Het
ijs is gebroken. Want er was ijs in het vaarwater.
Anders had Burgerpligt hem reeds lang gezonden. Nu
zendt hem Alkmaar, dat vroeger Van Foreest zond. Zoo'n
opvolger had de goede man nouit gedroomd.
Hoe dit zij, de stichter der Liberale Unie mocht in de
Kamer niet ontbreken. Het was al erg genoeg, dat men
hem niet tot Voorzitter koos. Iemand te volgen en zich
dan zijner te schamen, komt niet te pas. De heer Levy
heeft der liberale partij onschatbare diensten bewezen.
Hij heeft de arme opgebeurd toen zij, om het verlies der
meerderheid treurende en neerslachtig, niet meer wist, wat
zij beginnen zou. Door zijn toedoen is prof. Buy 8 weêr
in het spoor geraakt, is de campagne tot herstel van het
oude artikel 194 begonnen. Dat dit tot groote bemoediging
en hartverheffing der liberalen, onveranderd in de nieuwe
Grondwet prijkt, is dus eigenlijk het werk vari mr. Levy.
Dit belette echter dr. Schaepman niet, hem vriendelijk de
hand te gaan drukken en met zijn intrede geluk te wenschen.
Ook de heer Lohman deed dit. Maar van hem was dit
niet zoo sterk; hij had er geen art. 194 bij ingeschoten.
De heer Levy was blijkbaar verrast door de hartelijke
ontvangst, ook van deze zijde. Bij de gelukwenschen
zijner vrienden lachte hij vriendelijk, maar toen zijn tegen
standers kwamen, straalde hij van genoegen, was zijn geheel
gelaat een lach.
Ieder is nu benieuwd den man te hooren. Men zegt,
dat hij zeer welsprekend en van zessen klaar is. Dit is
voor de liberalen in de Kamer veel waard, want een gesta-
digen woordvoerder hebben zij op dit oogenblik niet. Dan
eens spreekt de heer De Beaufort, dan de heer Gleichman,
dan wederom de heer Van der Loeff namens de partij.
heid te overtuigen."
„Welnu, wat is het? Ik zal Smith zijn en zeggen dat ik niets
gehoord heb."
„Iedereen zegt dat onze Valentijn werkelijk de zoon van kapi
tein Chesham is. Hoe dat gerucht in omloop is gekomen, weet
niemand. Maar de menschen praten en spotten er over en zien
een merkwaardige gelijkenis tusschen Valentijn en den kapitein.
Behalve dat zij beiden blond zyn, heb ik die gelijkenis niet
opgemerkt. In elk geval is her hoogst onaangenaam voor Valen
ten."
„Hij zal het zich niet aantrekken," zeide ik, op verachtelijken
toon. „Dergelijke geruchten zijn te onzinnig en te belachelijk,
om onder de rubriek „onaangenaam" gerangschikt te worden."
„Ja, dat is alles heel mooi, maar de geheele wereld weet
dat Lady Estmere en haar echtgenoot gescheiden zijn en bijna
ieder is het bekend, dat die dure vriend van jou, Chesham,
kreupel is geworden ten gevolge van zyn duel met Sir Laurence,
dat kort na diens scheiding van zyn vrouw heeft plaats gehad.
De wereld combineert het eene feit met het andere en ik heb dus
geen ongelijk, wanneer ik beweer dat dit heel onaangenaam moet
wezen voor Valentijn."
„Welnu, het zij zoo. Waar is Chesham tegenwoordig?"
„Men zegt dat hij naar het buitenland is vertrokken. Er is
geween geweest en knarsing der tanden onder de spelers, over de
sommen die hij hen heeft afgezet."
„Luister, Vigor," zeide ik, „weet ge hoe het gerucht in omloop
is gekomen? Chesham heeft het zelf verspreid."
„Zoudt ge dat denken De mensch is anders niet gewoon zijn
eigen zonden uit te bazuinen."
„Chesham maakt een uitzondering op den regel. Zijn hoofd
doel is Estmere te plagen en hem ongelukkig te maken. Hij is
een wraakzuchtige kerel. Nog heel onlangs heeft hij op mijn
kamer, waar hij Valentijn ontmoette, beproefd zich aan dezen op
te dringen, en Valentijn willen dwingen hem als zijn bloedver
want te erkennen. Estmere bedankte echter voor die eer en toen
heeft Chesham beleedigende dingen tegen hem gezegd."
„ZooEn hoe heeft Valentyn die beleedigingen opgenomen
„Hij heeft hem een klap in zijn gezicht gegeven, die zoo raak
was, dat Chesham tegen mijn porseleinkast tuimelde. Valentijn
ia een pootige kerel, zooals ge weet."
„De beleediging moet wel erg geweest zijn, daar Valentyn niet
gemakkelijk een kreupele zou slaan."
„Het was een afschuwelijke beleediging en Valentyn had recht
haar zoo hoog op te nemen."
„Niettemin blijft het een onaangename geschiedenis," zeide
Vigor peinzend. „Ik geloof niet dat de zaak in een gunstiger dag
licht zou komen, wanneer de menschen hoorden dat Valentijn
en Chesham een standje samen gehad hebben."
„Dat geloof ik ook niet. Daarom kunnen wij niet verstandiger
Waarschijnlijk zal in het vervolg hij politieke debatten de
stichter der Liberale Unie op den voorgrond treden.
t Men schrijft ons van Texel, dd. 21 dezer:
„In den vorigen winter werd hier langs het strand van
Eierlaud en op de Vliehors gedurende vele weken een
groote arend, vermoedelijk een vischarond, waargenomen.
Verschillende personen maakten jacht op don vreemden
vogel en poogden hem te schieten.
Niemand mocht daarin slagen.
Voor eenige dagen is in dezelfde streek weder zulk een
vreemde gast aangeland, die dag aan dag langs de kust
in de behoeften van zijn maag tracht te voorzien.
Hoe men ook op den arend loert om hem kennis te
doen maken met een blauwe hoon, de vogel weet steeds
aan alle aanslagen te ontkomen. ïntusschen is zulk een
vreemde gast hier een hoogst zeldzame verschijning."
De prijzen van het land zijn op Texel nog dalende.
Veehouders, die tegen hoogen prijs vroeger kochten, lijden,
nu de producten laag in prijs zijn, groote schade. Gedurig
verneemt men dan ook van personen, die aan lager wal
zijn geraakt. Over het geheel was 1887 voor den boeren
stand niet winstgevend.
Een vreeselijke zelfmoord had in den nacht van
jl. Zaterdag op Zondag te Amsterdam plaats. De schild
wacht in de Plantage-Doklaan aldaar, een soldaat van het
7de regiment infanterie, schroefde de beugelkrop van zijn
geladen geweer los, zoodat hij met den voet den trekker
kon overhalen, plaatste den loop in den mond en drukte
de haan over. Een agent van politie, die tusschen 12 en
2 uur daar de ronde deed, struikelde over het lijk van
den ongelukkige en liet het naar 't hospitaal brengen. De
aanleiding tot deze verschrikkelijke daad is nog onbekend.
Jl. Zaterdag werd te Amsterdam het nieuwe gymna-
stiekgebouw, in tegenwoordigheid van den Burgemeester
en de Wethouders Van Lennep en Coninck Westenberg,
door den Vice-Voorzitter van den raad van beheer der
„Maatschappij van Turngebouwen", den heer Crommelin,
wegens uitlandigheid van mr. Jitta, geopend. Hij schetste
daarbij de geschiedenis van het gymnastiek-onderwijs te
Amsterdam en van het Gymnastiek-verbond, dat met 200
Vereenigingen, 8000 leden telt, om daarna op de beteekenis
der Gymnastiek voor lichaam en opvoeding te wijzen. Hij
deelde o. a. mede, dat de Maatschappij voornemens is te
Amsterdam een of meer orthopaedische inrichtingen, onder
leiding van dr. G. P. Tilhnus, te stichten. Na de openings
rede werden de zalen met belangstelling door de aanwezigen
bezichtigd.
De groote zaal, 39 meter lang, 13 meter breed en
9i meter hoog, is zoo met schotten ingericht, dat zij gemak
kelijk in tweeën kan verdeeld worden. Rondom de opper
vlakte der zaal loopt een galerij, die gelegenheid biedt
voor 300 zitplaatsen. De binnenhetimmering is geheel
van Amerikaansch grenenhout. Onmiddellijk nabij de zaal
zijn twee kleedkamers; voorts bevat het gebouw een bestuurs
kamer, een bierkelder en conciergegehouw, terwijl zoowel
aan de Marnixstraat als aan den Singel woningen verhuurd
zullen worden.
Het grootste blok marmer, dat ooit te Amsterdam is
aangevoerd, zag men jl. Zaterdag aan de Plantage Muider-
gracht aldaar liggen. Het is bestemd voor de werkplaatsen
des beeldhouwers H. Teixeira de Mattos in de Fransche
Laan, weegt 14,000 kilo en is 2.50 meter hoog. Het moet
dienen voor de vervaardiging van eene groep, voorstellende
een neger in gevecht met een tijger.
De machinefabriek „de Atlas" te Amsterdam is, naar
't „U. D." meedeelt, door de firma A. F. Smulders te
Utrecht aangekocht.
De Burgemeester van Amsterdam heeft bepaald, dat
het sluitingsuur voor koffiehuizen, bierhuizen, tapperijen
enz., die vergunning hebben na middernacht open te houden,
met 1 December in plaats van op 2 uur op 1 uur na
middernacht wordt vastgesteld. In 't belang van de open
bare orde en de nachtelijke rust der ingezetenen werd deze
maatregel wenschelijk geacht.
Aan den IJsbreker bij Amsterdam zijn 30 paarden
van de Haagsche Tramweg-maatschappij verkocht. Het
kostbaarste dier bracht f 30 op.
doen dan er over te zwijgen."
Hiermede liep ons gesprek ten einde, daar wij onze geweren
weder moesten opnemen, om ons verdelgingswerk voort te zetten.
Het gehoorde van Yigor hinderde mij geweldig en ik begreep
dat de verspreiding van dit gerucht het begin was van Chesham's
wraak. Want hoewel hij Valentijn door deze lasterpraatjes niet
persoonlijk belcedigde, brachten zij den naam zijner moeder op
ieders lippen en werd de oude geschiedenis weder opgerakeld,
hetgeen hem natuurlijk moest grieven en kwellen. Hoe veront
waardigd ik ook wezen mocht, zoo werd door deze afschuwelijke
daad, mijn geloof versterkt, dat onze Asmodée een of ander
afschuwelijk komplot had gesmeed om Lady Estmere ongelukkig
te maken. Ik was er thans reeds even vurig als Valentijn op
uit, om dat bedrog te ontdekken en ik hoopte dat Chesham
spoedig in Londen zou terugkeeren, daar de afwezigheid van
dezen aartsbedrieger, de oplossing der raadselen en geheimen
onmogelijk maakte. a
Zoodra de gelegenheid zich daartoe aanbood, vertelde ik aan
Lord Rothwell, dat wij te Estmere Court geweest waren en deelde
ik hem de berichten mede, die ik juffrouw Payne ontwrongen
had. Hij luisterde zwijgend toe en zijn vriendelijke blauwe oogen
zagen mij, terwijl ik sprak, met een half verwonderde, half
ernstige uitdrukking aan.
„Gij hebt mij meer verteld dan ik ooit van Laurence heb
gehoord," zeide hij. „Sommige dingen zijn mij door uw verhaal
duisterder geworden, terwijl mij over andere thans licht is opge
gaan. Zou de mensch werkelijk door de hand van het lot ge
dreven worden? Gij zegt dat Valentijn Estmere Court is binnen
getreden, zonder te weten dat het zijns vaders huis was?"
„Hij moet geweten hebben dat wij in de buurt van het landgoed
waren, maar ik houd mij overtuigd dat hij Diet dacht, dat Estmere
Court het huis kon wezen, 't welk wij gezien hebben."
„En gij zegt dat gij met Valentijn het geheele park doorwan
deld hebt en werkelijk een ooggetuige hebt gevonden van de
geschiedenis, die aanleiding heeft gegeven tot Sir Laurenee's
scheiding van zijne vrouw? Het is zonderling. Hebt gij ook
schilderijen gezien?"
„De gewone verzameling van edele voorvaders."
„Dus geen van Sir Laurence zeiven?"
„Neen. Juffrouw Payne vertelde mij, dat er een was van
Millais, die in een zijkamer was weggesloten. Valentyn bood
haar vijftig pond sterling aan, als zij hem die schilderij wilde
laten zien. Hij brandde van verlangen om zyns vaders beeltenis
te aanschouwen. Zouden wy den sleutel niet meester kunnen
worden, Lord Rothwell?"
„Dat geloof ik niet en misschien is dit ook niet wenschelijk.
Als Valentijn ooit zijn vader mocht ontmoeten, is het beter dat
zy, zoolang de wolk die er tusschen hen hangt niet is wegge
nomen, vreemdelingen voor elkander blijven." (Wordt vervolgd.)
De heer H. J. Baron Taets van Amerongen van
Woudenberg, generaat-inajoor van den grooten staf van
het leger, chef van het dienstdoend Militaire Huis des
Konings en dienstdoend adjudant van Z. M., is te 'sHage
overleden.
In de bekende zaak van den heer J. De Bergb, beklaagd
van poging tot doodslag op twee politieagenten, heeft de
Haagsche Rechtbank gisteren uitspraak gedaan. De beklaagde
is vrijgesproken.
Eenige aanzienlijke dame3 te *s Hage hebben een
hazar gehouden voor een liefdadig doel. De opbrengst
bedraagt f 16,000.
Het „Soerab; Hld." bericht, dat de heer Musquetier,
die indertijd den moordenaar van het zoontje des heeren
Bogaart hij de politie aangaf, te Modjokerto een einde aan
zijn leven heeft gemaakt. Hij zat in een commensalenhuis
aldaar te praten met eenige heeren, van wie enkelen hem
verweten, dat hij zijn vriend De Jong had verradenzonder
een woord te zeggen liep hij het huis uit, den dijk op en
de rivier in.
Men schrijft ons uit Mantgum, dd. 19 dezer:
„De wegen in Friesland worden tegenwoordig door om
zwervend volk erg onveilig gemaakt. Hedenavond, ten
ongeveer half acht, werd de telegrambesteller P. Looijenga,
die zich met een telegram naar Baard begaf, door twee
kerels, met knuppels gewapend, aangehouden. Na de
uitroep: „je geld of den dood!" wilden zij zich van hem
meester maken. Door de vlucht wist hij echter aan hunne
vervolging te ontkomen en keerde naar het station terug,
alwaar hem door den stationschef een gewapend geleide
werd medegegeven. Van de brutale aanranders werd
toen niets meer bespeurd. Diefstallen van eenden en van
de nog te veld staande vruchten zijn hier geen zeldzaam
heden."
Onze kinderen. Gelezen in het vreemdelingen-
boek in eene Duitsche badplaats:
„Egbertus Kareisen, hoogere burgerschool-leerling, met
vader.
Echtgenoot van een vrouw, die aan litteratuur doet:
„Iloe sta je met je artikel voor het maandblad?"
„Ik heb het zoo goed als gereed."
„Welk onderwerp behandel je?"
„Ik heb het tegen de buitensporigheid in de kleeding
van de vrouw in onze dagen."
„Wat doe je met het geld, dat je er voor krijgt?"
„Dat zal goed te pas komen voor een nieuwen winter
mantel, want de mijne is uit den smaak."
Het vergaan van 't stoomschip „W. A. Scholten"
der NederL-Amerik. Stoomv.-Maatschappij.
Een ontzettend ongeluk heeft Zondagmorgen, om 7 uur, met
het stoomschip „W. A. Scholten", van Rotterdam naar New-York
vertrokken met 160 passagiers en 54 man equipage, plaats gehad.
Gelijk wij gisteren reeds per Bulletin hebben bekend gemaakt,
is het stoomschip door aanvaring mot de „Rosa Mary" gezonken.
Er waren slechts weinige Nederlanders onder de passagiers.
Een Reu ter-telegram uit Dover van jl. Zondag meldt, dat aldaar
22 lijken waren aangebracht. Er werden voortdurend vele sloepen
gezonden naar de plaats, waar de „W. A. Scholten" gezonken
is, om, zoo er nog levende drenkelingen gevonden werden, hen
te redden.
Uit Londen wordt o. a. het volgende geseind aan de „N. R. Ct."
De scheepsdokter der „W. A. Scholten" geeft de volgende
bijzonderheden
Wy verlieten Rotterdam den negentienden 's morgens; alles
ging wel, tot eergisteren avond, toen het stoomschip zich bevond
op ongeveer elf mylen afstands van Southsandshead-vuurschip.
Destijds was het weder na de mistigheid, opklarende en de zee
kalm. De „W. A. Scholten" stoomde langzaam voort, na eenigen
tijd geankerd te hebben. Plotseling zagen wij een stoomer in
het verschiet, zijdelings op ons afkomen. Wij vertoonden de
ankerlichten. De kapitein der „Scholten" deed alles om eene
aanvaring te vermijden, door den koer3 te wijzen, te laten fluiten
enz., maar te vergeefs. Wij hadden 215 passagiers aan boord,
waaronder 130 tusschendeks-reizigers. Slechts weinigen waren
op het dek tijdens de aanvaring, maar de kapitein en de scheeps
officieren bevonden zich op de scheepsbrug. De meeste passagiers
zaten koutend, lezend of spelend in de salon. Enkelen hadden
de kajuit opgezocht. Nauwelijks vond de aanvaring plaats, welke
een gat van acht voet breedte maakte in het scheepsbeschot, of
eene paniek ontstond onder de passagiers, welke de kapitein en
de scheepsofficieren te vergeefs trachtten te kalmeeren. De
„Scholten" had acht reddingbooten benevens twee reddingvlotten;
van de reddingbooten bleken er maar twee beschikbaar, door het
overhellen van het schip. De „Scholten" zonk ongelooflijk snel,
binDen vijftien of twintig minuten, met de voorsteven het eerst.
De passagiers hadden den tijd reddinggordels om te doen, maar
de moesten schenen te verbijsterd. Vóór de „Scholten", met den
achtersteven hoog in de lucht, zonk, liet de kapitein noodseinen
en 8toomgefluit hooren, hetgeen de aandacht trok van het stoom
schip „Ebro", welks gezagvoerder terstond, behalve reddingalijnen,
eene groote deklading hout liet werpen in het koude water,
waarin talloozen verkleumend lagen te worstelen. Sommigen
overleden op de „Ebro" tengevolge van de doorgestane koude,
terwijl anderen geruimen tijd noodig hadden om bij te komen.
Talloozen konden de reddingalijnen niet beetpakken door ver
kleuming.
Tot zoover het verhaal van den scheepsdokter. De „Ebro"
bleef tot Zondagochtend voortkruisen op de plaats der ramp. Toen
niemand meer ziende, stoomde zij naar Dover.
Op de kaden te Dover heerschte Zondag de grootste opge
wondenheid. Er varen loodsbooten tusschen het wrak en den
wal, welke deelen der lading en ook nog lijken aanbrengen. Deze
laatste liggen thans alle uitgestald in eene loods, behoorende aan
de onderzeesche Telegraafkabel-Maatschappij, in afwachting van
de lijkschouwing. Nog slechts weinige lijken zijn herkend. Velen
der bemanning zijn gered, evenzoo alle Engelsche passagiers, van
welke er trouwens slechts acht of negen op de boot waren. De
kapitein is verdronken met den eersten stuurman en de eerste
hofmeesteres.
Alle geredden beschrijven de verwarring en de paniek aan
boord na de aanvaring als verschrikkelijk. De groote koude
scheen alle pogingen om zich te redden onmogelijk te maken.
Te Dover heerscht de overtuiging dat de „Scholten" geheel
vrij van blaam is.
De „Independance" behelst een telegram, waarin de mededee-
lingen van twee passagiers zijn opgenomen, die de ramp over
leefden. De heer Abbleby vertelt, dat des avonds te tien uren,
kort nadat de reizigers naar hunne hutten waren gegaan, een
geweldig kraken werd gehoord. De „Scholten" was aan stuur
boord aangevaren en het schip zonk loodrecht. Vreeselyke too-
neelen hadden plaats.
Moeders hielden hunne kinderen geklemd in de armenkreten
en snikken weêrklonken; geknield werd hardop gebeden. Twee
van de vyf sloepen slechts konden in zee worden gebrachtaan
de passagiers werden alle reddingsgordels, welke aan boord waren,
uitgereikt, maar er waren er niet genoeg. Sommige passagiers,
met reddinggordels aan, kwamen weder boven en zijn gered.