HELDERSCHE ESI SilEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voer Eollamls Noorderkwartier. 1887. N° 154. Zondag 25 December. Jaargang 45, Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bijeengebracht. EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. bonnementsprijs per kwartaal0.90. franco pet post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. BERICHT. In het nummer, dat Zaterdag 31 dezer verschijnt, zal ieder gelegenheid bestaan tot het plaatsen van NIEUWJAARS- ROETEN, k 25 cents van 15 regels; iedere regel meer i cents. (Een Kerstvertelling.) „Echt Kerstweertje mompelen de voetgangers op straat, rwijl zij zich van tijd tot tijd de sneeuw van 't lijf hudden, die de felle Oostenwind in vliegende vaart overal >en en op en in en onder doet stuiven, 't Was „erg lastig bpen", vooral in de druk begane straten, waar de sneeuw pds is platgetrapt en de jongens glijbaantjes hebben aan- llegd; het best kan men zich nog op de been houden in i stillere buurten, waar het verkeer minder druk is en en wel tot zijne enkels in de sneeuw zakt, maar er toch et op uitglijdt. Bij voorbeeld hier in den omtrek van t deftige heerenhuis in de bocht van de Heerengracht, tar twee personen op dezen Zaterdag voor Kerstmis naar »t „booze weer" staan te kijken. Die twee personen, een jonge dame en een heer van iddelbaren leeftijd, staan echter niet naast elkaflr. Eigenlijk ven elkaflr; elk voor een venster van verschillende ver dingen. Zij leunt met het voorhoofd tegen de koude ^ten van het middenraam der tweede étage en staart afgebroken naar buiten.... zonder iets te bemerken van It er te zien is. Zachtkens beweegt zij het hoofd van p eenen naar den anderen kant, alsof de kille aanraking f\ die glasruit haar weldadig aandoet, en het eenige wat bespeurt van hetgeen hare oogen zien, is dat het buiten rmt. Maar wat beteekenen die windvlagen daar buiten vergelijking van den storm, die in haar binnenste woedt, haar het bloed onstuimig door de aderen doet gloeien I branden onder een pijn, zóó martelend, zóó folterend, t hare ziel er met een nameloos wee door vervuld wordt, j heeft in de laatste dagen oogenblikken gehad, dat de meestrijd in haar binnenste haar schier tot waanzin dreef, Naar het Engelsch van HUGH CONWAY. Ik gehoorzaamde en bracht haar een klein kistje of lessenaar, erwijl zij dit kistje op de kast had gezet, was het noodlottige geluk gebeurd, dat my een rechtvaardige vergelding toescheen. De lessenaar was gesloten en daar juffrouw Merton niet van een intel sprak, trok ik er het deksel af. Daar lag het pak, verzegeld zonder adres. Ik haalde het voor den dag en daar er geen genovergestelde bevelen gegeven werden, maakte ik het open. De eerste omslag was onbeschreven en de tweede was gericht, et aan Sir Laurence, noch aan Lady Estmere, maar aan Lord jtbwell. Mary Williams bleek doordacht te zijn en wist hoe moest te werk gaan, zou de verklaring doeltreffend wezen. Ik scheurde zonder plichtplegingen dit tweede couvert los en g dat er verscheidene vellen beschreven papier in lagen. „Is dit alles?" vroeg ik. „Ja, alles," zeide zy zenuwachtig. „Ik had myn werk in dien odlottigen nacht juist voltooid. Gy hebt mij het eerst op de dachte gebracht, dat het beter was de geschiedenis op schrift brengen." „Het stuk moet door twee getuigen onderteekend worden," ide ik. „Ik zal die gaan halen." .„Niet mijn kinderen die nooit!" zeide zy met angstige, lescbo stem. Als gy die hier brengt, zal ik zweren dat het n lengen is." „Ik zal uwe kinderen niet halen. Begrijpende dat ik niet te voorzichtig kon zyn, bergde ik het •stbare document in myn vestzak cn verliet de kamer. De dangen van zooveel personen waren met den inhoud van dit uk gemoeid, dat indien het niet door een paar onbetwistbaar .'loofwaardige getuigen bezegeld werd, een man zoo wantrouwig s Sir Laurence Estmere, het als een verdichtsel zou wegwerpen, ij moest het als een veroordeelend vonnis, klaar en duidelyk ►or zijn oogen zien liggen. Ik wendde mijn schreden naar den predikant uit die wijk, met •ien ik in die dagen kennis had gemaakt. Ik deelde hem het 'val mede, verklarende dat eene stervende hare zonden verlangde belijden en vroeg hem of hij mij naar haar sterfbed wilde tgezellen, alsook of hy nog iemand met zich wilde brengen, 'jscheen belang in de zaak te stellen en was bereid my te ipen. „Mijn buurman is een rechterlijk ambtenaar," zeide hij. „Als j tehuis is, zal hy juist de geschikte persoon zijn." De waardige magistraat was tehuis en wij vonden hem druk in het werk in zyn broeikas. Een verzoek als het mijne was ipaald een merkwaardig voorval in zijn rustig leven en hij emde er willig in toe ons te volgen. Geen kwartier later stond ij by het bed der stervende. Maar zelfs in die korte tusschenpoos had er een verandering den toestand plaats gegrepen, die zelfs zonder geneeskundige Annis zichtbaar was. Bijgevolg haalde ik de verklaring voor n dag en las die haastig voor; ja, zoo haastig, dat ik den houd van het stuk ternauwernood in my kon opnemen, terwijl zag dat de beide getuigen nu en dan een zijdelingschcn blik de stervende vrouw wierpen, die stil en rustig, doch naar ik fmoedde, bij haar volle bewustzijn, met haar hoofd op het <S8en bleef liggen. Eindelijk kwam ik aan het einde. Toen nam de magistraat den brief uit de hand en boog zich over juffrouw Merton heen. dat het was of zij bezwijken zou onder de schier ondrage lijke worsteling. En zulk een oogenblik doorleeft zij ook thans weer, terwijl zij hier voor het middenvenster van de tweede verdieping naar de straat staat te turen zonder iets van de straat te zien.... Wat werd zij met jaloerschheid benijd, zij, de arme ambtenaarsdochter, toen zij twee jaar geleden uit haar landelijk dorpje naar het machtig Amsterdam trok, om er bij een vermogend weduwnaar met één kind den post van huishoudster te gaan bekleeden! Bij den schatrijken koop man Weytens, die in een der meest aristocratische kwar tieren van de hoofdstad, in de van ouds vermaarde „bocht van de Heerengracht* een kapitaal huis met dubbele stoep en spiegel vensters bewoonde. Moeder, zusters en broeders hadden haar wel met weerzin laten gaan, maar zij besefte dat haar door den dood haars vaders de plicht was opgelegd om in den vreemde met eigen handen haar brood te gaan verdienen. Zij was een moedig meisje en had zich met de noodige volharding gewapend, met het oog op mogelijke teleurstellingen. Teleurstellingen?.... zij waren uitgebleven, want de vervulling harer taak werd haar zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt. Waarom moest er echter altijd één hinderpaal blijven bestaan, waarop zij zich niet had kunnen voorbereiden, en die haar toch zoo dikwijls de kalmte van haren geest, de rust harer ziel roofdeHet was al begonnen bij het eerste vertrek uit hare geboorteplaats naar hier, toen een schalksch vriendinnetje haar op het perron van den spoortrein schertsend had toegeroepen: „Adieu, Janel Wie weet hoe spoedig wij je terugzien als de aanstaande Mevrouw Weytens Zij had toen even gelachen om de „flauwe aardigheid" maar thans, hier niet haar kloppend voorhoofd tegen de ijskoude glasruit leunend, op dezen barren Zaterdag vóór Kerstmis, heeft zij dat lachen verleerd. Want die „aardig heid* is in den loop dier twee jaren de demon van haar leven geworden. Wat de schalksche vriendin in dollen overmoed geschertst had, scheen hier in ieders gedachten om te gaan, in ieders oog te lezen, op ieders lippen te zweven. Op allerlei tonen, met duizende variatiën, ver momd onder argeloozen humor of brandend als een snerpend verwijt, heeft men haar het voornemen toegedicht om hoe eer hoe liever de plaats der overleden mevrouw Weytens in te willen nemen. Eerst heeft zij de „scherts" met scherts beantwoordlater heeft zij er eenvoudig de schouders bij opgehaald; nog later weêr is zij er nu en dan werkelijk boos om geworden; en eindelijk heeft zij het besluit genomen om voor goed met dien ondragelijken toestand te breken en een werkkring te verlaten, die haar overigens niets onaangenaams opleverde. Zware, nameloos zware strijd heeft het haar gekost eer zij het met zichzelve omtrent het besluit eens werd, en afdalende in de diepste diepten van haar hart, vond zij er beelden, droomen, gedachten, gevoelens, die... haar zelve een raadsel waren, maar die haar een afdoend einde des te gewenschter, althans des te noodzakelijker deden voorkomen. Nu of nooit! was haar leus toen, een drietal weken geleden. En toen deed zij den beslissenden stap: zij voerde een motief er voor aan, dat haar zelf belachelijk en kleingeestig voorkwam. Maar de kogel was door de kerk. En heden is het de laatste dag, dien zij in het deftige huis op de Heerengracht door brengt; dezen avond vertrekt zij voor altijd, en het Kerst feest zal zij onder het ouderlijk dak in hare geboorteplaats vieren. Feest? Vieren?.... er vliegt een spottend lachje om hare volle lippen, als zij aan die woorden denkt en haar lief, bevallig gelaat wordt door sombere schaduwen verduisterd. Is het wonder, dat er iets van denzelfden gedachtengang omgaat in het hoofd van den kloeken, breedgeschouderden man, die voor het middenraam der eerste verdieping met doelloozen blik de vallende sneeuwvlokken staat na te oogen? De laatste weken van 't jaar behooren ook voor den koopman Weytens tot den „drukken tijd" en eigenlijk behoorde hij, in plaats van hier te staan mijmeren, reeds lang achter de schrijftafel op zijn kantoor te zitten. Maar 't is of hij onwillekeurig aan de plek wordt geboeid en zijne gedachten niet kan losrukken van het onderwerp dat ze bezig houdt. Komaan, hij wil het zich voor goed uit het hoofd zetten. Lieve hemel, het is of het een wereld schokkend feit is, dat zijn huishoudster weggaat!.... Huis- „Gij hebt den inhoud van dit stuk gehoord," zeide hy met ernstige, plechtige stem, „en verklaart dat hetgeen in dezen brief geschreven staat, do waarheid is." „Ja, het is de waarheid," herhaalde de sterveude vrouw. De magistraat vroeg om pen en inkt en toen werd het document door den predikant en hemzelven geteekend. „Is er niets dat gy er zoudt wenscben by te voegen?" vroeg ik, mij tot juffrouw Merton voorover buigende. „Niets dat zij mogen hooren. Kom dichter by." Hare stem werd hoe langer hoe zwakker en ik legde myn oor vlak bij hare lippen. „Gy moogt er bijvoegen waarom ik het gedaan heb," fluisterde zy. „Ik was een dwaas, ijdel kind. Ik was verliefd op Sir Laurence en bood hem mijn liefde aan. Maar hij verwaardigde zich niet naar my te luisteren en achtte my zelfs te ver beneden zich, om zijn vrouw te zeggen dat zy mij moest wegzenden. Toen ging ik hem haten en was blyde mij op die wijze te kunnen wreken." Zoodra de predikant het stuk geteekend had, viel hy voor het ledikant op zijne knieën en begon de gebeden op te zeggen voor de stervenden. Zyn vriend gaf my den brief en sloop zwijgend de kamer uit. „Haal de kinderen mijn kinderen," kreunde de stervende. Ik bemerkte dat er geen oogenblik meer te verliezen was en ging hen terstond roepen, terwijl ik het dienstmeisje naar den dokter zond. Toen keerde ik naar de ziekekamer terug. De kinderen hadden hunne jeugdige gezichtjes tegen hare ont- vleeschte wangen gedrukt en hare zwakke handen trachtten hen te liefkozen, terwijl hare lippen zich krampachtig bewogen. De troostwoorden van den vromen geestelijke vielen in doove ooren. Toen ik weder binnentrad, zag juffrouw Merton mij aan en een uitdrukking in hare oogen deed my naar haar toe gaan. „Uwe belofte," hoorde ik haar zeggen, of liever las ik van hare lippen. „Ik zal die houden; sterf in vrede," antwoordde ik. Hare oogen sloten zich, om zich niet meer te openen en geen geluid werd in de kamer gehoord, behalve het gesnik der kinderen en de stem van den geestelijke. „Er is meer vreugde in den hemel over ééD zondaar die zich bekeert, dan over negen-en-negentig die de bekeering niet van noode hebben." Ik vrees dat als de goede man geweten had, in welken gemoeds toestand zij heenging, hy dien tekst misschien niet gekozen zoo hebben. Maar ofschoon juffrouw Merton onboetvaardig den laatsten adem uitblies, had zy door hare laatste daad veel van het kwaad, dat zij gedaan had, goedgemaakt. Zijn vriend en medeminnaar. Toen ik Acacia Villa verliet en mijn eigen woning bereikte, had ik ondanks het huiveringwekkende tooneel, waarvan ik juist aan het sterfbed van juffrouw Merton getuige was geweest, een gevoel alsof my een centenaarslast van het hart was genomen. Voor de eerste maal sedert ik myn geveinsd vriendschapsverbond met kapitein Chesham gesloten had, kon ik weder als een vry man den levensweg betreden. Weg thans met alle veinzerij en bedrogVan nu aan kon - ik, indien verder onderzoek noodig mocht blijken, de hulp der wet inroepen. In dit bijzonder geval echter, wist ik dat geen agent der geheime politie, hoe sluw by ook wezen mocht, zyn doel bereikt zou hebben, alhoewel ook ik mijn welslagen niet aan list noch sluwheid te danken had. Neen, het toeval was my gunstig geweest, gunstig tot in dit laatste vreeselyke ongeluk toe, dat den dood van mijn overbuurvrouw ten gevolge had. Het gebeurde had mij geschokt, maar als ik gezegd had dat ik het my aantrok, zon ik onwaarheid gesproken hebben. Juffrouw Merton was niets meer dan een vreemdeling voor my en haar dood had myn zending met succes bekroond en my vrijgemaakt van een plicht, die, nit welk oogpunt ook beschouwd, hoogst onaangenaam en vernederend voor my was. Maar wat moest er nu gedaan worden? De brief was aan Lord Rothwell geadresseerd. Ofschoon ik het stuk op het critieke oogenblik, waarin ik telkens vreesde dat juffrouw Merton door den dood zou overvallen worden, slechts vluchtig had doorloopen, wist ik dat Lady Estmere van alle schuld was ontheven, en behoefde ik het dns niet over te lezen. Ik deed den brief in een verzegeld enveloppe, dat alleen door Lord Rothwell mocht worden opengebroken. Daar ik wist dat hij in Derbyshire was, telegra feerde ik hem terstond: „Alles is opgehelderd. Waar kan ik u spreken Daarna begon ik toebereidselen te maken om Surbury te verlaten. Vóór ik vertrok, moest ik echter zorgen dat er het noodige voor de jonge Mertona gedaan werd. Daar ik onder de gegeven omstandigheden niet kon blijven totdat het lyk hunner moeder ter aarde besteld was, nam ik een notaris en gaf hem last, de zorg voor een en ander op zich te nemen, terwijl ik beloofde hem binnen kort te zullen schry ven wat er verder met de kinderen moest gedaan worden. Toen dit alles in orde was, ging ik naar de kinderen toe en vertelde hun wat ik gedaan had. Zij waren hoogst erkentelijk voor de hen verleende hulp, maar hun gelaat betrok toen zij hoorden dat bezigheden mij verplichtten Surbury den volgenden morgen te verlaten. Immers, zy stonden nagenoeg alleen en ik was de eenige persoon met wien zy cenigszins bevriend waren. Ik huiverde onwillekeurig toen ik bedacht, hoe ver van vriend schappelijk mijne verhouding geweest was tegenover hunne moeder en meer dan ooit was ik overtuigd van de dure verplichting, mij opgelegd, om mijne belofte aan die moeder gedaan, te houden. Hoe diep zij ook gevallen was, hare zonden mochten niet aan hare kinderen bezocht worden. Eerst den volgenden morgen kreeg ik antwoord op mijn tele gram aan Lord Rothwell. Daar hy my schreef dat hij mij dien zelfden avond in Londen hoopte te spreken, mocht ik my vleien dat hy de ontvangen tijding als zeer gewichtig beschouwde. Om zeven uur stond ik in het hotel op hem te. wachten. Zoodra hij my zag, yldc hij naar mij toe en strekte zyne beide handen naar my uit. Ja, ik geloof dat als er geen hótelbedienden tegenwoordig geweest waren, bij mij zou omhelsd hebben. „Kom mede naar boven, naar myn kamer," zeide hy. Ik volgde hem. Een vaste kamer werd altijd voor hem bewaard, van welke hy zelf den sleutel by zich droeg. Daar niemand deze kamer gedurende zyn afwezigheid mocht binnentreden, zag zy er alles behalve ordelijk uit. Hy sloot de deur en zyn handen op mijn schouders leggende, zag hy my met zulk een ernstig teedere uitdrukking in zyn oogen aan, dat ik onwillekeurig schrikte. „Philip, is het waar? Hebt gij dit gedaan?" „Ja, ik heb het gedaan. Ik heb gelogen en allerlei listen gebruikt. Ik heb maanden lang een masker gedragen, maar ik heb mijn doel bereikt." „Stil! Hoe gy de waarheid ontdekt hebt, doet niets ter zake. Maar is het de waarheid? Is het ontwijfelbare zekerheid?" „Alles is in orde en klaar als de dag."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1