RELDERSCRE
EK NIEUWEDIEPER COURANT.
en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 156. ^4
Jaargang45.
Vrijdag 30 December.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per hwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsrnimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder
brengen ter openbare kennis, dat het tweede stipple-
toirc kohier van den hoofdelijke» omslag, dienst
jaar 1887, door Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie,
bij besluit van den 24 Augustus 1887, is goedgekeurd en
heden in afschrift, gedurende 5 maanden, op de Secretarie
dezer gemeente voor een ieder ter lezing is nedergelegd.
Helder, 28 December 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
De Secretaris,
C. BOON.
B JE1 R I C H T.
In het volgende nummer zal weder gelegenheid bestaan
tot het plaatsen van NIEUWJAARSGROETEN, k 25 cents
van 15 regels; iedere regel meer 5 cents.
Kijkjes over 't wereldrond.
L
Het wereldrond, dat gebied is uitgestrekt genoeg om er de
oogen over te laten dwalen en zoowel van naby als van verre
valt er heel wat te zien. Er zijn soms wel eens dingen bij, die
men eigenlijk liever niet ziet, maar daar staat tegenover dat er
toch ook weêr veel is, waarin de oogen zich kunnen verlustigen
en de lippen aanleiding tot een glimlach vinden. Licht en schaduw
dus, bont dooreengemengd: zoo is het van oudsher trouwens op
het wereldtooneel geweest en zoo zal het er wel altijd blijven.
//Kinderen, het zou niet goed voor jelui wezen als het alle dagen
Zondag en alle weken vacantie was!" placht mijn grootmoeder
zaliger te zeggen; en de oude ziel had waarachtig gelijk, dubbel
gelijk zelfs, even goed ten opzichte van de kleine kinder-, als van
de groote menschenwereld. Een lach en een traan, ziedaar het
leven; en het is niet anders, hetzij ge links of rechts de oogen
36> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
Ik behoef niet te zeggen dat Chesham met mij deed, zooals
hij gedaan had met al de vrouwen, wier liefde hij wist te winnen.
Geen drie maanden later verveelde ik hem, en hij zou mij, als
hem dit mogelijk geweest was, op straat gezet hebben. Maar
hij kon niet geheel van mij afkomen, omdat ik zijn geheim bezat
en wist dat hij uit wraak Lady Estmere en haar echtgenoot van
elkander gescheiden had. Ter aller ure kon ik naar Sir Laurence
gaan en Chesham verraden. En dan wist hij, dat hy geen dag
meer leven zou.
Als ik hem niet in mijn macht gehad had, zou hy mij van
honger hebben laten omkomen. Ik bewaarde zijn geheim dan
ook alleen omdat ik er hem mede kon dreigen en mij voor het
houden mijner belofte kon laten betalen. Hij verwenschte my,
maar gaf mij geld, al was het niet zooveel als ik noodig had.
Doch zoolang ik jong was en er goed bleef uitzien, was dit zoo
erg niet. Wanneer ik in nood ben, laat ik hem nog altijd in
den zak tasten, en ik geloof niet dat hy ooit zal durven weigeren,
aan myn lastige verzoeken te voldoen. Maar toch is het beter
op het ergste voorbereid te zijn.
Het overige der geschiedenis is u beter bekend dan my. Ik
weet niet of Sir Laurence dood is of leeft, maar ik twyfel niet
of als hij leeft, zal hij, zoowel als Lady Estmere, zich herinneren,
dat ik in den tijd waarvan ik spreek, bij hen diende onder den
naam van Mary Williams (thans Mary Merton)."
Zoo eindigde het weerzinwekkend verhaal van een door en
door slechte vrouw. Doch ondanks de schaamteloosheid, waardoor
de geschiedenis zich kenmerkte, droeg zij den stempel der waar
heid en kwam zy tot in de kleinste bijzonderheden overeen met
hetgeen juffrouw Payne my verteld had. Ik kon mij nauwelijks
voorstellen dat dergelijke wezens als Chesham en zijn gewezen
minnares, uit hetzelfde vleesch en bloed geformeerd waren als
wij. Hier hadden wij te doen met een schepsel, dat, louter uit
geldzucht, een onschuldige vrouw vele jaren aan de vreese-
lijkste beschuldigingen ten prooi had gelaten, terwijl haar echt
genoot in zijn waanzinnigen trots en teleurstelling, een zwerver
was geworden. Indien zij mij niet op baar sterfbed te verstaan
had gegeven, dat Sir Laurence Estmere door zijn onverschilligheid
voor haar, haar haat had opgewekt, zou ik haar gedrag nog
laaghartiger gevonden hebben dan dat van Chesham. Hij, ten
minste, speelde zijn boosaardig spel uit wraak. Hoe slecht ook
op zichzelve, was die drijfveer niet zoo laag als geldzucht. Toen
ik dit bedacht, gruwde mijn ziel van de verdorvenheid dier vrouw
en wierp ik hare zoogenaamde bekentenis van my af, alsof ik
door deze aan te raken, mij besmetten zou.
Rothwell was reeds terug vóór ik het stuk geheel had door
gelezen. Hij zeide niets, totdat ik het van mij afwierp. De
wandeling scheen zyn zenuwen tot bedaren gebracht te hebben
en hem zyn kalmte te hebben hergeven.
/,Wel, wat denkt gij er van?" vroeg hij.
//Ik vind het afschuwelijk."
«Wanneer een mensch zich zoo verlaagt, dat hij een blad uit
het boek van den duivel gaat scheuren, kiest hij er gewoonlijk
een, dat vnil en veel gelezen is. Maar haar verhaal klinkt geloof
waardig, vindt gy niet?"
z/Het is geloofwaardig; ieder woord is waar. De grootste
twijfelaar zou er zich door laten overtuigen."
«Ook myn vriend Laurence, denkt ge?"
,/Noem dien man toch uw vriend niet. Ik kan niet anders
dan hem veroordeelen, daar hij, indien hij zich de moeite gegeven
had om te doen wat ik, een vreemdeling, gedaan heb, zyn vrouw
al die jaren van smart en ellende bespaard zou hebben."
over het groote wereldtooneel laat gaan. Maar soms hebben de
tranen de orerhand en is de lach ver, heel ver te zoeken.
Bij voorbeeld een week of drie, vier geleden. Wie toen een
kijkje nam en bier of daar een denkbeeldigen „tour-Eyffel"
beklom, om van zijn verheven standpunt de oogen in 't rond te
laten zwerven, zag allerlei verontrustende dingen, allerlei dreigende
spooksels, die hem den schrik om 't hart joegen en hem noopten
om in vliegende vaart weêr naar beneden te stormen. «Oorlogen
en geruchten van oorlogen" was al wat de klok sloeg. Rusland
versterkte zijn grenzen, en Oostenrijk wapende zich, en Duitsch-
land zette een kwaad gezicht, en de Turk rekte zich eens uiten
keek geeuwend naar zijn langsten sabel om, en dat gekletter
en geschetter scheen aanstekelijk op heel Europa te werken, zoodat
zelfs het hart van den rustigen Nederlander onrustig begon te
kloppen en ook de kijker op zijn hoogen post, bij gebreke van
een zwaard of een musket dat hij grijpen kon, //krampachtig"
(zooals er in de romans altijd bij staat) de vuisten balde en ambitie
begon te gevoelen om er meê op los te gaan. Hu! wat zag het
wereldtooneel, althans het Europeesche, er in die dagen schrik
wekkend uit; 't leek of al de meêspelers in de Oostersche quaestie
elkaar met huid en haar zouden opeten, zonder een beentje of
velletje over te laten Huwat bibberde de telegraaf, en wat
zakte de Beurs, en wat trokken de politieke tinnegieters een
lange gezichten, hu! allemaal narigheid!
Maar er is niets van gekomen, althans voor het oogenblik
niet. De oorlogsthermometer is weêr tot op het gewone peil gedaald,
Europa's politieke barometer staat weêr op „veranderlijk" en de
krijgsklaroen is voorloopig opgeborgen. Alles was maar een mis
verstand, ziet u. Rusland mobiliseerde wel zijn troepen, en
Oostenrijk zond wel volk naar de grenzen, en andere groote oomes
reden wel kruit en lood naar hun tuighuizen, maar dat heeft
zich alles voldoende opgehelderd Het kwam maar doordien
men elkaar niet best begreep, ziet u. Thans begrijpen de heeren
elkander weêr opperbest, zoolang als 't duurt, en de „toon
gevende" bladen „ademen een vredelievenden geest". Welnu,
mooier kan het niet. 't Heeft ons althans een rustig Kerstfeest
bezorgd, waarop het lied van vrede en welbehagen niet overstemd
werd door het gedonder van kanonnen en mitmilleuses en het
gekerm van verminkte of :steiyende soldaten, firfwat deDomela
Nieuwenhuizen, en de Willink Ketjeng en de Dr. Smits ook
„En zichzelven ook, Philip vergeet dat niet. Zij tenminste
wist dat zij onschuldig waszy kon zijn dwaling betreuren, maar
hem blijven liefhebben.. Doch hem was zelfs die troost ontzegd.
Philip, gij zult medelijden met oetn hebben en hem vergeven
zooals ik gedaan heb en zij doen zal."
Ik had hem niets te vergeven, daar hij mij niets misdaan had.
Ik stelde mij daarom tevreden met het stilzwijgen tc bewaren.
„Ik geloof dat het verstandig zal zijn," zeide ik, op het onder
werp, waarvan wy een oogenblik afgeweken waren, terug komende,
„de waarheid van het verhaal door meerdere bewijzen te bekrach
tigen. Nog geloofwaardiger zou het bijvoorbeeld worden, als wy
konden uitvinden, waar Chesham dfe japon besteld heeft en dat
zij door hem ontvangen is."
„Ziet gij kans dit uit te vinden
„Ik acht het niet onmogelijk. Wy zullen het morgen probeeren.
Dan zult gy zeker Sir Laurence gaan zoeken. Waar is hy
thans
„Ja, waar is hij?" herhaalde Rothwell, en toen verviel hij
weder in gepeins. Zijn gedachten schenen terug te dwalen naar
de dagen toen hy en Sir Laurence Estmere jong waren en beiden
het schoone meisje beminden, wier leven zoo ongelukkig was
gemaakt. Daar ik nog een en ander te doen had, liet ik hem
in zijn overpeinzingen alleen.
„In elk geval," zeide ik, half zegepralend, toen ik afscheid
van hem nam, „zal myn vader, als hy eenig gevoel heeft van
rechtvaardigheid, zich thans niet langer togen myn huwelijk met
Claudine verzetten."
„Zijt ge van plan hem te schrijven
„Ja zeker."
„Ik zou u raden nog te wachten, Philip, daar wij niets kunnen
bepalen, voordat wij Sir Laurence van de waarheid overtuigd
hebben. Schrijf dus niets."
„Waarom niet?"
Hy aarzelde een oogenblik. „Allereerst," zeide hij toen, „omdat
ik geloof, dat gij geen recht hebt over deze ter uwer kennis
gekomen dingen te spreken, voordat de voornaamste der bij de
zaak belanghebbende personen, beslist hebben wat zy doen zullen."
Tegen dit argument viel niets te zeggen. Het was zoo goed
alsof hij verklaard had, dat het een zaak van eer was. Ik be
loofde dus natuurlijk dat ik mijn vader vooralsnog van de ont
dekking van het geheim onknndig zou laten.
„Een paar dagen maken, voor een jongmensch als gij, weinig
verschil," zeide hij, toen wij afscheid namen.
Toen ik de club voorbijging, liep ik daar even in, om te zien
of er ook brieven voor mij gekomen waren. De stoep opgaande,
zag ik Chesham staan. Ik was verwonderd hem te zien,
daar ik dacht dat hy. even als alle andere kennissen, de stad had
verlaten.
Ik zag hem niet voordat ik vlak by hem stond. Hij stak zijn
hand uit en ik verbeeldde mij dat een blik van ongeveinsde blijd
schap zich op zyn gelaat vertoonde.
„Norris," zeide hy, „ik begon waarachtig te vreezen dat ik je
nooit zou terugzien. Ik heb wijd en zijd naar je gevraagd en
dacht dat de duivel je gehaald had of dat je het hazenpad hadt
gekozen. Geef mij de hand, mijn jongen."
Toen legde ik langzaam, maar onbedriegelijk zichtbaar, mijn
hand op mijn rug. De komedie was afgespeeld. Mijn hand
zou afrotten, eer zy weder in die van Chesham werd gestoken.
Hy zag en begreep wat ik deed. Een lichte blos overtoog zyn
gelaat.
„Meent gy dit?" zeide hy.
„Ja."
„Dan verzoek ik u, my van die handel wy ze rekenschap te
geven," zeide hij met zijn heldere, metalen stem. Nog geheel
onder den indruk van den vreeselijken brief, kookte ik inwendig
mogen praten, op zoo'n Kerstleest gevoelt men toch dat
broederliefde en menschenmin nog niet heel en al de wereld uit
zyn, en de menschen nog wel een weinigje welbehagen in elkaar
hebben.
Zie maar eens, hoe hartelijk en oprecht de gansche Duitscho
natie hare deelneming toont in het droevig lot van baar Kroon
prins, die zich bezocht ziet met een der vreeselijkste kwalen,
welke den mensch kunnen teisteren. Neen, de band die Vorsten
en volken verbindt, is toch niet zoo los en denkbeeldig, als som
migen ons wel zouden willen wijsmakenOnze eigen Vorst en
ons eigen volk weten er van meê te sprekenen schitterend heeft
de wederkeerige gehechtheid van Nederland en Oranje zich bij
's Konings zeventigjarig jubilé betoond. „In lief en leed te zaêm
verbonden", zooals Vondel zong. De ontelbare blyken van gene
genheid, die hy uit alle oorden van het vaderland ontvangt,
moeten den prinselijken lyder tot grooten troost zijn, en zooal
niet rechtstreeks zijn genezing, dan toch zijn hoop en zyn moed
bevorderen. Hij zelf meent nog geen reden te hebben om aan
zijn herstelling te wanhopen, en met kalm vertrouwen ziet hy
de toekomst tegemoet. Voor een zieke eene benijdenswaardige
stemming.
Maar voor gezonden ookHet zou mij wat waard zijn als ik,
een kijkje op ons eigen erf nemende, kon waarnemen dat we,
met het nieuwe kiezerscorps in ons midden, vol vertrouwen de
toekomst verbeidden. Vertrouwen Neen, „dat zit er niet an
zooals de bekende spreekwijs het uitdrukt. Nieuwsgierigheid of
spanning zou een beter woord zijn, en onrust misschien nóg beter.
Daar hebt ge die nieuwe Kamer van honderd, voor welker
ledental nu drie nieuwe noodbanken op het Binnenhof bijgetimmerd
worden, wat zal die Kamer ons te zien en te hooren geven?
Heel het land begint er langzamerhand in rep en roer over te
komen, nieuwe kiesvereenigingen verryzen alom uit den grond,
maar dat alles is slechts de voorbereiding tot het strydgewoel.
Hoe de uitslag zal zijn, by die vraag haalt een ieder de
schouders op. Zoo bly als de Volendammers zijn met hun geredde
„wonderkuil" (behoudens consent der Eerste Kamer), zoo verheugd
zouden de leiders der Nederlandsche publieke opinie voorzeker
wezen, als een of ander machtig toovenaar hun eens een kijkje
op de naamlijst der nieuwe Kamer kon geven, 't Is de vraag
echter, of de onrust er door weggenomen zou worden.
van verontwaardiging, hoewel mijn gelaat, naar ik hoop, even
kalm was als het zijne. Waarom zou ik niet spreken? Boven
dien moest hy weten dat ik een rol had gespeeld.
„Zeker zal ik dat doen, kapitein Chesham," zeide ik. „Gy
vraagt mij waar ik geweest ben. Ik heb te Surbury verblijf
gehouden."
Ik zag dat hij schrikte. „Gij spreekt in raadselen," zeide hij.
„Zyt gy belezen in Shakespeare zeide ik spottend. Zoo ja,
dan zult ge u de intrige herinneren van „veel geschreeuw en
weinig wol." Indien niet, dan wil ik u bekend maken, dat uw
medeplichtige, juffrouw Merton, Mary Williams, overleden is en
dat haar geschreven en door twee getuigen onderteekende be
kentenis, gisteren in myn handen werd gegeven, om haar aan
Lord Rothwell over te maken, die dat document op dit oogenblik
zit te lezen."
Zyn gelaat werd, zooals ik by het schynsel der gaslantaarn zien
kon, doodsbleekzijn lippen trilden en hij leunde zwaar op zyn
stok.
„Maar gij," sprak hy, „wat hebt gy met die zaak te maken.
Gij zyt mijn vriend."
„Laat mij u uit dien waan brengen, kapitein. Ik heb kaart
met u gespeeld; ik heb geld aan u verloren; ik heb uw gezel
schap gezocht en naar mij blijkt, uw gunst gewonnen. Maar ik
deed dit alles met één doel. Dat doel is bereikt. Lady Est-
mere's onschuld zal zonneklaar aan den dag komen, en van dit
oogenblik af, moet alle omgang ophouden tusschen my en den
ellendeling, die haar leven zoo rampzalig heeft gemaakt. Laat
my, als u 't blieft, voorbijgaan."
Maar hy versperde my den weg. Voor een oogenblik schenen
alle booze hartstochten zich in zyn gelaat opeen te hopen, doch
die vreeselijke uitdrukking ging even spoedig voorby als zy
gekomen was en werd gevolgd door een blik, veel tergendernog
een blik van droefheid.
„Dus zyt gy," sprak hij, „gy, die ik de dwaasheid heb gehad
te vertrouwen, gij, voor wie ik waarachtig iets voelde, een ver
rader?"
„Verraad kan alleen door verraad ontdekt worden," zeide ik
verachtelijk, terwijl ik weder een poging deed om hem voorby
te gaan.
„Niet zoo haastig," zeide hij, op onbeschrijfelijk bitteren toon.
„Luister. In mijn geheele leven heb ik slechts één vrouw liefgehad
en die vrouw heeft mijn liefde versmaad. En in datzelfde lange
leven heb ik slechts één man vertrouwd. En die man heeft mij
bedrogen en verraden. Verbeeld u echter niet dat gij my van
dit verraad geen rekenschap zult hebben te geven."
„Dat kan my niet schelen. Laat mij gaan."
Een oogenblik hield ik my op myn hoede, daar de blik zyner
oogen my voor persoonlijk geweld deed vreezen. Hy zag wat
ik vermoedde en zeide met een wreeden lach:
„Neen, zot, ik zal hier de hand niet tegen u opheffen. Immers,
gij zoudt my onder uwe voeten vertrappen. Gij zijt een fatsoenlek
man, geloof ik?"
„Ik hoop van ja."
„Dan zal het u voldoende zyn te hooren, dat ik u een leuge
naar en een lafaard noem. Maar ik ben genegen die verklaring
nog eens voor getuigen te herhalen."
Ik bedwong mij, hoewel ik mij geweld moest aandoen, om hem
niet naar de keel te vliegen.
„Het is voldoende," zeide ik.
„Is het ook voldoende om u een reis naar het buitenland te
laten ondernemen en daar met my te duelleeren? Zoo niet, dan
zal ik op de een of andere publieke plaats by u komen, om u
in het gezicht te spuwen."
Deze woorden maakten myn bloed aan het koken. Ongelukkig
was ik nog op een leeftijd, dat men een duel niet als een moord