HEUERSCHE
M NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 10.
Zondag 22 Januari.
Jaargang 46.
Eerste Kennisgeving.
Loting voor de Nationale Militie.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten ti ën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
maken bekend, dat de LOTING- over de in 1887 in deze
gemeente ingeschrevenen voor de lichting der Nationale Militie
van 1888 is bepaald op Dinsdag den een-en-twintigsten
Februari eerstkomende, des voormiddags ten tien ure.
De loting zal plaats hebben in de BOUWZAAL, achter het
Bureau voor Gemeentewerken, op de-Kerkgracht.
Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag waarop de
loting heeft plaats gehad, kunnen tegen de wijze waarop zij is
geschied, bij de Gedeputeerde Staten bezwaren worden ingebracht
door belanghebbende lotelingen, of door bun vader of voogd, bij
verzoekschrift, op ongezegeld papier, onderteekend door hem die
het bezwaar inbrengt.
Dat verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burgemeester
dezer gemeente.
Voorts wordt in herinnering gebracht, dat zij, die vermecnen
vrijstelling van dienst te kunnen erlangen, daarvan bij de loting
opgave moeten doen aan den Heer Militie-Commissaris.
De lotelingen die vrijstelling van dienst reclameeren wegens
broederdienst of als eenige zoon, moeten sich op Maandag en
Dinsdag den dertigsten en een-en-dertigsten Januari te
voren vervoegen aan het Raadhuis; eerstgenoemde met de geboorte-
bewijzen van al hunne broeders en de bewijzen van dienst of zakboekjes
hunner broeders, op wier dienst zij hunne reclame grondenen laatst
genoemden met de trouwakten hunner oudersen wel zij, wier
geslachtsnamen beginnen met de letters A tot en met K, Maandag
den 30 Januari, en zijwier geslachtsnamen beginnen met de letters
L tot Z, Dinsdag den 31 Januari, van des morgens 9 tot des
namiddags 2 ure.
Helder, den 21 Januari 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Amsterdamsche kroniek.
19 Januari.
z/'t Kan verkeeren, zei Brederoo!" En met die bemoedi
gende spreuk van den levenslnstigsten Amsterdamschen
j dichter der zestiende eeuw moeten zich dan nu ook maar
de liefhebbers van ijssport en sneeuwvermaak troosten over
j de zonderlinge parten, die moeder Natuur hun speelt. In
I plaats van een onbeperkte heerschappij van den wintervorst,
waarbij schaatsen en sleden zich naar hartelust konden doen
g?lden, hebben we hier veertien dagen achtereen letterlijk
in één onafgebroken mistwolk geleefd. En geen neveltje
i zooals wij Amsterdammers wel meer gewoon zijn, tenge-
volge van onze welriekende grachten en onze polderrijke
omstreken, maar een mist, die men wel snijden kon en
die u den hemel voor een doedelzak deed aanzien. Mist....
und kein EndeMist als men wakker werd, ofschoon men
eigenlijk verstandiger deed met in zoo'n atmosfeer maar
stillekens te blijven doorslapen; mist bij het ontbijt, mist
hij het middagmaal, en mist als men weer onder de dekens
kroop. En op straat?.... Men wist in zijn eigen buurt
den weg niet meer, en had vierkant tegen zijn schoon
moeder aan kunnen loopen zonder zijn hoed af te nemen.
De havenbooten in de grachten belden alsof ze razend
waren geworden, de hoorns van het trampersoneel toeterden
u de ooren doof, en in uw longen hadt ge een gevoel of
ge per abuis een brief spelden had ingeslikt. Een stekende
en stekelige mist, die overal doordrong en overal pijn deed
en het mooie ijs in de vijvers van het Vondelpark en op
de banen der Sportclub zoo week en sopperig deed worden
als koekbakkersdeeg! De schaatsenrijders zien het aan en
worden tot schreiens toe bewogen, maar wat zullen ze er
aan doen? Nog eens: „liet kan verkeeren, zei Brederoo!"
Na al de donkere mistdagen hadden wij Zondag eensklaps
een kolossale verlichting, maar, jammer genoeg, van bedroe-
venden aard. De geduchte brand, die jl. Zondag een der
prachtigste Amsterdamsche „burgerkasteelen" in de bocht
van de Heerengracht reddeloos verwoestte, zal nog lang
van zich doen spreken. Het was een „ouderwetsche" brand,
en een ontzettend schouwspel. Meer dan zeven uur
achtereen moest onze overtreffelijke brandweer, met een
sterke macht van materiaal en manschappen, hare uiterste
krachten inspannen om de woede van het vuur binnen de
grenzen van het vlammende perceel te beperken. Het
huis was, naar ik hoor, onlangs voor f 60,000 gekocht en
46J EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
Hoewel ik brandde van verlangen om Valentyn het nieuws te
vertellen, achtte ik het beter daarmede te wachten totdat wij
alleen waren. Ik nam een stoel en zette mij aan den welvoor-
zienen disch. Het deed mij goed eens hartelijk te lachen, daar
ik het gevoel had alsof ik in jaren niet recht vroolijk was geweest.
Toen wij ons maal gebruikt hadden en een sigaar hadden
opgestoken, maakten de heeren zich gereed om hun dagwerk
weder te hervatten.
„Kom," zeide Vigor, die de geestdriftigste jager was van het
geheele gezelschap, //het wordt tijd om weder aan den arbeid
te gaan."
«Waar is uw geweer, Philip?" vroeg Stanton.
„Ik ben niet hier gekomen om te jagen. Ik kom Valentijn
een bezoek brengen."
„Nu, gij hebt hem een bezoek gebracht en gezien dat bij
onweerstaanbaarder is dan ooit. Al do boerenmeisjes uit den
omtrek zijn op hem verliefd. Ik heb gisteren nog een jonge
dame, die tusschen de boomen naar hem stond te kijken, bij
ongeluk een veer van den hoed geschoten, daar ik haar hoofd
tooisel voor een fazant aanzag."
„Een dergelijke bekentenis verraadt dat gij de jachtwetten
niet al te nauwkeurig naleeft," zeido Valentijn, „daar het jagen
van fazanten in deze maand verboden is."
Ik gaf Valentijn te kennen dat ik hem over zaken moest
spreken en verzocht hem met mij naar huis te gaan. Hij stemde
willig toe en daarop wandelden wij arm in arm naar Lord Roth-
well's woning, terwijl wij onze vrienden overlieten aan hunne
klaagliederen over onze desertie.
Valentijn was buitengewoon opgewekt. Hy laebtte en schertste
en overstelpte mij met vragen waar ik geweest was en wat ik
al dien tyd had uitgevoerd. Hoe was het mogelyk dat ik mij
begraven had in een plaatsje als Surbury! Hij schudde waar
schuwend het hoofd, toen hij hoorde dat ik juist uit Monaco
was teruggekeerd.
„Ik vind het treurig dat ge zoo speelt, Philip," zeide hij.
„Maar ditmaal heb ik twintig duizend franken gewonen."
„Winnen of verliezen, dat is hetzelfde. Ge zyt een braaf man
en moogt geen speler worden."
Wanneer wij dat onderwerp bepraatten, werd Valentijn altijd
ernstig. Ongetwijfeld brachten de verhalen van mijn heldendaden
aan de speeltafel, hem mijn laakbare vriendschap met zyn vijand
in gedachten.
„Het kan toch niet zijn dat Chesham u naar Monaco vergezeld
heeft?" zeide hij.
„Neen, ik ben daar geweest met Rothwell."
„Met Rothwell? Wat deed Rothwell te Monaco?"
„Wat zal ik je zeggen Een gril, denk ik. Wij hebben aan
de groene tafel een en ander van Chesham gehoord."
„Dat laat zich denken. Ik hoop dat gij gehoord hebt dat hij
geruïneerd is.
„Juist geraden. Een paar dagen later werd hij dood, met een
kogel door zijn hart, op een eenzame plek aan het strand gevon
den."
„Chesham, dood? Is hij de eeuwigheid ingegaan zonder zijn
leugens te herroepen?"
„Ja, Chesham is gestorven zooals hy geleeft heeft."
„Durft gij dat te zeggen, gy die u zijn vriend noemdet zeide
hij, op ietwat sarcastischen toon.
„Ik heb mij nooit zyn vriend genoemd. Wel heb ik eenigen
tijd zijn gezelschap gezocht, maar die gemeenzaamheid met uw
vijand had een oorzaak, die gij behoordet vermoed te hebben.
Een van de redenen waarom ik heden voor u sta, is dat ik u
alles wil ophelderen en u uwe liefde en vriendschap terugvragen."
Hij stak zijn hand uit. „Die liefde en vriendschap zijn altijd
uw deel geweest, Philip. Ik heb beproefd die gevoelens van
mij af te werpen, maar het ging niet. Wij zijn te zeer aan
elkander verknocht."
„Gy hebt mij lief, zooals gy een broeder zoudt beminnen, niet
waar Valentijn?"
„Een broeder? Ik weet niets van broederliefde. Ik zal u
liefhebben zooals David dien anderen, hoe heet hij ook alweder,
liefhad."
„Zeg mij nu waarover gy my spreken moet," ging hy na een
oogenblik van stilzwijgen voort.
„Wacht totdat wij binnen zyn. Ik kan beter praten tusschen
vier mureD."
Een oogenblik later traden wij het huis binnen. Valentijn
ging mij voor naar de rookkamer, Toen ik den blik over zijn
persoon liet gaan, zeido ik tot myzelven dat hij een broeder was
op wien ik trotsch mocht wezen een zoon, waarin een vader
zich verheugen kon. Zijn lange, welgevormde gestaltezijn lichte,
veerkrachtige tred; zijn prachtig haar; zijn fraaie oogen; zijn
zonnig, opgeruimd gelaat en daarbij die onweerstaanbaar innemende
manieren. Een en ander ontlokte mij de vraag of ik, na zoolang
de eerste plaats in mijns vaders hart bekleed te hebben, die thans
aan zijn nieuwen zoon zou moeteu afstaan. Hy liet zich in een
stoel vallen en nam een sigaar uit zyn koker. „Nu, Philip, als
ik opgestoken heb, ben ik geheel gehoor. Ofschoon ik gissen
kan wat gij gaat vertellen, zeg ik vooruit dat de tijd gekomen
is, om in spijt van hardvochtige vaders, uw huwelyksdag te
bepalen. Heb ik daarin gelijk of niet?"
„Allea behalve. Steek geen sigaar op. Gij zultdie toch niet rooken."
Hij zag my in verbazing aan. Hy bemerkte dat ik niet schertste.
„Gij hebt iets gewichtigs te bespreken," zeide hij.
„Ja, iets zoo gewichtigs, dat ik niet weet hoe ik beginnen zal."
Hij bleef zwijgen, totdat ik zeide:
„Valentijn, ik kom van uw moeder."
„Van mijn moeder? Zy is toch niet ziek?"
„Neen, zij is welvarend, maar zij heeft mij hierheen gezonden
„Ik zou er nooit aan gedacht hebben u naar haar te vragen.
Een paar dagen geleden was zy nog in Devonshire. Hoe is het
mogelyk dat gij baar hebt ontmoet. Wat verlangt zij?"
„Zij verlangt dat gy terstond by haar zult komen; dat gij
met my zult medegaan."
„Van harte gaarne. Ik heb dc goede vrouw in eeuwen niet
gezien. Wij zullen morgen vertrekken."
„Neen; vandaag. Ik moet u zeggen dat zij gisteren met mij
Devonshire verlaten heeft."
„Gij jaagt mij schrik aan, Philip. Gy ziet zoo ernstig; gij
spreekt zoo geheimzinnig. Haar deert toch immers wezenlijk
niets
„Neen."
Waar is zij? In Londen?"
„Neen. Zij is in deze nabuurschap. Kunt gij niet raden waar?"
Een licht scheen voor hem op te gaan. Zijn gelaat betrok en
hy ontroerde zichtbaar. Zyn oogen werden op de mijnen geves-
werd nu inwendig geheel verbouwd, hetgeen voor een som
van f 36,000 was aangenomen. Zoodra de verbouwing
voltooid was, zou het vernieuwde perceel betrokken worden
door een jong paartje, dat eerlang in de huwelijksboot zal
stappen, en om het nu zoo spoedig mogelijk bewoonbaar
te maken en van vochtigheid te zuiveren, had men er veel
kachels in geplaatst, die een geruimen tijd achtereen door
branden en geducht gestookt werden. Zóó geducht, dat
er „ongemak" van kwam en de vlammen heel den binnen
bouw verslonden, 't Is te hopen, dat het aanstaande jonge
echtpaar niet bijgeloovig van aard is, anders beschouwd
het de verwoesting van hun „huwelijksnestje onvermijde
lijk als een slecht voorteeken. Intusschen heeft Amsterdam
weer eens gelegenheid om de voortreffelijke organisatie
harer brandweer te bewonderen; want ondanks de plaatse
lijke moeilijkheden waarmee zij te worstelen had, en die
nog vergroot werden door het vriezende weer, werd het
werk der blussching met de meeste energie ondernomen en
tot het laatste oogenblik toe kalm en bedaard voorgezet.
En waren de bezwaren waarmede men te kampen had, ook
niet zoo onoverkomelijk geweest, dan zou de brand ver
moedelijk ook niet dien ontzettenden omvang hebben ver
kregen.
Op de Beurs gaat men er thans ook „den brand in
steken," zonder dat naar ik hoop de Beurs er door
in brand gestoken zal worden. De zaak is, dat het voortaan
officieel geoorloofd zal zijn om op de Beurs, voor en na
den tijd waarop de goederen- en fondsenhandel er bijeen
komt, zich in het genot van een sigaar of pijpje kan ver
lustigen. Die bepaling is gemaakt ten gunste van schippers,
schuitenvoerders, vrachtrijders en meer dergelijke lieden,
die dagelijks een geruimen tijd in het Beursgebouw moeten
doorbrengen, om orders op te nemen en hunne verschil
lende patroons over de loopende zaken te spreken. Die
menschen staan daar dan soms uren achtereen te wachten
en... krijgen dan smaak in de gebruikelijke „vijf blaadjes"
tabak. Dit had tengevolge dat or, ondanks het stellige
verbod in het reglement, reeds lang op de Beurs gerookt
werd, maar ter sluiks, clandestien zou men kunnen zeggen.
Langzamerhand nam het oogluikend toegelaten misbruik
toe, en nu moest men een van tweeën doen: óf het ver-
tigd, alsof hij in mijn ziel wilde lezen, eer hy zijn gedachten in
woorden weergaf.
„Te Estmere Court?" fluisterde hij.
„Neen. Maar toch niet ver van daar. Zij^is te Dower House."
„Dus is Sir Laurence Estmere overleden?"
„Uw vader en moeder zyn weder bij elkander."
„Zeg mij alles alles!" riep hy met onuitsprekelijke verba
zing uit. „Zy zal zich toch niet zoo diep vernederd hebben,
om tot hem terug te keeren, zoodra hy haar wenkte te komen.
Een vrouw die zoo beleedigd werd als zij, kan zich niet zoo ver
lagen."
„Ik kan niet zeggen wat er tusschen hen is voorgevallen. Alles
wat ik weet is, dat haar onschuld volkomen is bewezen."
„Die behoefde niet bewezen te worden," zeide Valentijn op
verachtelijken toon. „Maar zeg mij alles."
„Ik kan u de geschiedenis thans slechts in het kort mededeelen.
Den dag waarop wij samen Estmere Court bezochten, zwoer ik
een duren eed, dat ik de waarheid zou te weten komen. Daarom
huichelde ik vriendschap voor Chesham. Door een toeval werd
my de leiddraad tot ontdekking in de hand gegeven. Ik volgde
dien leiddraad tot het eindo en gaf Lord Rothwell ten laatste do
stukken in de hand, die hij uw vader kon voorleggen en die
allen twijfel nit zyn ziel wisschen zouden en zijn vrouw van alle
blaam zuiveren. Voor het tegenwoordige kan ik my niet verder
uitlaten. Uw moeder is te Dower House en gy moet onmiddelyk
naar haar toegaan."
Hij gaf geen antwoord, maar draaide zenuwachtig een strootje
tusschen zyn vingers. Verscheidene minuten bleef hy in gepeins
verzonken zitten. Toen zeide hij eindelijk
„Verlangt hy verlangt myn vader dat ik komen zal?"
„Zeker," antwoordde ik stoutmoedig. „Uw vader is ziek en
uw moeder verzorgt hem."
„Dan zal ik aan myn moeder gehoorzamen. Weinig had ik
gedacht, dat ik zoodra die man verlangde my te zien, tot hem
zou komen."
„Natunrlyk zult gy dat doen. Er komen gelukkige dagen,
Valentijn, voor ons allen."
Hy bleef een oogenblik zwygen en vroeg toen
„Hoe ziet hy er uit? Hebt gij hem ontmoet?"
„Ik heb hem in den laatsten ;tijd herhaaldelijk ontmoet. Valen
tyn, ik smeek u, laat alle yooroordeelen varen. Wacht totdat
gij uw vader gezien hebt en* ik houd mij overtuigd dat gij hem
innig zult liefhebben."
„Neen, dat nooit. Maar ik zal doen wat myn plicht is. Doch
alles schynt mij zoo zonderling toe. Hoe vreemd is het dat gy,
Philip, al die dingen aan den dag gebracht hebt. Het was een
gelukkig toeval, dat mij met u deed kennis maken."
„En nog veel gelukkiger voor mij. Indien het waar is dat
ik u iets heb gegeven gij hebt mij nog veel meer geschonken."
Hij was te diep ontroerd om de verborgen beteekenis, die in
myn laatste woorden opgesloten lag, te bemerken.
„Wanneer zullen wy vertrekken? Hoe zullen wij gaan? vroeg
hy.
„Ik heb een paard. Gij moet er een zien te krijgen. Rothwell
heeft mij gezegd dat hier paarden waren."
„Is Rothwell by mijn moeder?"
„Ja, beiden wachten uw komst af. Maar, Valentyn," voegde
ik er bij, „er is nog iemand naar wien ge behoordet te vragen.
Hebt ge geen verlangen uw broeder terug te zien?"
(Wordt vervolgd.)