HELDERSCHE NIEUWEDIEPER COURANT. en AdvertentieMad voor HeEanis Noorderkwartier. 1888. N° 16. Jaargang 46. Zondag 5 Februari. 1 VREDE NA STRIJD. ,.Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per lswartaalf 0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Amsterdamsohe Kroniek. 2 Februari. Door een vrij plotseling sterfgeval en daardoor ontstane vacature in een Collegie van Provinciaal Bestuur, zullen de nieuwe Amsterdamscbe kiezers reeds vroeger naar de stembus worden geroepen, dan zij oorspronkelijk gedacht hadden. Een der leden van Noord-Hollands Provinciale Staten heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, en om de ledige plaats aan te vullen zullen de kiezers weldra worden opgeroepen tot het aanwijzen van den daartoe door hen geschikt geachten medeburger. Op Vrijdag 9 Maart zal die verkiezing, de eerste die hier onder de werking der nieuwe Grondwet plaats heeft, gehouden worden. Het is een goede vóór-oefening, zooals de gymnasten zeggen, voor de aanstaande verkiezing van leden der Tweede Kamer, welke, althans volgens de loopende geruchten, in het laatst der volgende maand zal gehouden worden. De juiste datum kan eerst na het uiteengaan der oude Kamer bekend worden. Nu, èn bij de keuze voor de Provinciale Staten èn voor de Tweede Kamer zal het den kiezers evenmin aan candi- daten als aan voorlichting ontbreken. Hadden wij weinig tijds geleden nog slechts twee Kiesvereenigingende conservatief-liberale Grondwet en het geavanceerd liberale Burgerplichttegenwoordig zijn wij er wel tien rijk. Alle nuances van den politieken regenboog nihilisme en anarchisme voorloopig nog uitgezonderd zijn er onder vertegenwoordigd, en elk kiezer kan aan dezen welvoor- zienen disch naar zijn staatkundigen smaak bediend worden Alle kiezers behalve de conservatieve, ofschoon die te Amsterdam niet dik gezaaid zijn. Een conservatieve kies- vereeniging houden zij er hier niet meer op na. In vroeger jaren bestond er wel een, die den naam Amsterdam"1 droeg en zelfs een tijdperk van grooten invloed heeft gehad. Maarde tijden veranderen en de menschen veranderen mee; de conservatieve kiesvereeniging in de hoofdstad begon te kwijnen, kreeg uit gebrek aan voedsel de tering, versterkende middelen waren niet voorhanden, en zoo over leed zij zacht en kalm aan bloedarmoede en verval van krachten. Dat is al lang geleden. Zóó lang, dat de radi cale kiezersgroep, die zich een paar weken geleden van Burgerplicht heeft afgescheiden, omdat deze vereeniging hun niet doortastend genoeg was, thans onder den naam van Amsterdam is opgetreden, zonder te vreezen dat men haar daarom voor conservatief zal aanzien. Maar uitge- Naar het Duitsch van W. HEIMBURG. De heer des huizes was een groot, rijzig man, de echte type van een Duitsch landedelman, met blonden baard en haren; zijn blauwe oogen hadden een onbeduidende, maar goedhartige uit drukking; veel verstand bezat hy niet en in dit opzicht stond zyne vrouw ver boven hem. In één opzicht waren beide echtgenooten het volkomen eens; zij zagen namelijk met de diepste minachting neder op ieder die niet van adel was. Hoewel kalm en bedaard van natuur zijnde, kon de baron buiten zich zeiven geraken als hij b. v. in de courant las, dat eeu oud adellijk riddergoed in handen van een burger was over gegaan; het huwelijk eens adellijken met een burgermeisje deed hem opstuiven, en gewoonlijk eindigde hij met te zeggen„God weet, wat nog van de wereld worden zal, als het onderscheid van standen ophoudt. Alles zal onderste boven gaan, al beleef ik het niet meer." Mevrouw Van Bendeleven was voorzichtiger en sprak zich niet zoo onbewimpeld uit als de baron; dat zij er echter evenzoo over dacht, bewezen verscheiden kleine trekken, die ik in ons dagelijksch samenzijn in de gelegenheid was op te merken; ik werd er trouwens zeer geliefd en bijna als eene dochter behan deld; later deed ik er echter de bitterste ondervinding van op, en werd mij het verschil van stand juist op een tydstip herinnerd, dat ik er mij ongelukkig, diep ongelukkig door gevoelde en steun en toegevendheid zeer behoefde; maar hierover zwijg ik voor alsnog. Overigens was mevrouw Van Bendeleven een edele, verstan dige dame, en heeft zy mij eenmaal onrechtvaardig bejegend, dan was dit meer een gevolg harer aangeboren trotschheid en over- groote liefde voor haar kinderen. Zy wa3 een voortreffelijke moeder, een goede huisvrouw en een der schoonste vrouwen die ik ooit heb gezien. De oudste dochter Ruth geleek sprekend op haar, hoewel zy haar moeder nog in schoonheid overtrofeen verblindend schoone, luchtige, bevallige verschijning. Het ovale gezichtje met de groote, donkerbruine oogen, die tegelijk smachtend en vurig onder de lange wimpers glinsterden, werd door een overvloed van zwarte lokken omgeven de fijn gevormde neus, de kleine mond, die zoo zoet en liefelijk lachen kon, dit alles te zamen maakte dat men ter nauwernood den blik van dit bekoorlijk schepsel kon afwenden. Gy hebt zeker wel eens het portret der schoone gravin Potoka gezien, dat tegenwoordig voor alle winkelramen hangt? Nu, zoo zag zij er uitzij geleek sprekend op dat portret. Zy bezat den trots harer beide ouders in dubbele mate en was deeenigste in het slot, die nimmer welwillend jegens mij gezind was. Zij liet mij altijd gevoelen, dat ik haars gelijke niet was, en dat met voor een kind opmerkelijke slimheidzij bezat trouwens geen goed karakter. De bewondering en vleierijen maakten haar vroeg behaagziek en veeleischend. Tegenover mannen ontwik kelde zij van jongs af een betooverende lieftalligheid. Eerst waren het haar vader, de huisonderwijzer of enkele neven, die de vacantie te Bendeleven doorbrachten, op wie zy hare macht nomen dan voor de conservatieven, is er voor elke scha keering der politieke geloofsbelijdenissen tegenwoordig hier een kiesvereeniging te vinden, zoowel van de liberale, de radicale als socialistische kleur. Dit alle3 maakt de komende verkiezingen juist zoo belangrijk, daar het nog volstrekt niet is te berekenen, naar welke zijde de weegschaal zal overslaan. Natuurlijk zat er in den eersten tijd een verbazende opkomst van kiezers zijn, bij elke verkiezing, zoo te Amster dam als elders. Of van de oude kiezers ook al, gelijk gewoonlijk, de helft thuis blijven, maakt thans niet veel meer uit, daar de nieuwe nu den toon aangeven. En deze zullen druk van hun recht gebruik maken, een recht dat hun reeds zoo lang onthouden is en zoo vurig door hen begeerd werd. Wat is ons lieve vaderland al niet in rep en roer gebracht over de noodzakelijkheid eener uitbrei ding van het kiesrecht. Stapels brochures en bergen courant-artikels zijn er over vol geschreven, een breede stroom van meestal welgekozen woorden heeft er voor gevloeid, en mijlen lang is de lijst met handteekeningen, die er voor gerequestreerd hebben. Er is dus oorzaak om hier te spreken van een vurige, lang gekoesterde begeerte. En nu die begeerte eindelijk en ten laatste vervuld is al is het ook nog niet zoo volkomen, als sommigen wel zouden wenschen kan men niet anders verwachten, of van het daarbij geschonken recht zal algemeen gebruik worden gemaakt. De stembureaux, die met het oog op de nieuwe orde van zaken, in onze gemeente aanmerkelijk vermeerderd zijn, zullen wel wat werk te doen krijgen, met het opnemen, openen en sorteeren van al die briefjes Behalve nieuwe kiezers en nieuwe stembureaux, schijnt het nu toch zeker, dat Amsterdam eindelijk ook eens een nieuw post- en telegraafkantoor zal krijgen, een gebouw dat op waardige wijze de eer der hoofdstad vermag op te houden. Men zegt dat de verbouwing de som van een half millioen zal kosten, of eigenlijk de bouw, want het oude gebouw zou geheel gesloopt en op het terrein een nieuw postkantoor gezet worden. Nu is een half millioen een heele kluit, maar wanneer men nagaat, welke hooge en veel omvattende eischen er tegenwoordig aan het post- en telegraafwezen worden gesteld, is die som niet zoo exorbitant groot voor een kantoor in de hoofdstad des Rijks. Daarbij komt, dat het oude postkantoor, dat wij nu reeds meer dan 130 jaar in gebruik hebben, thans erger dan onvoldoende is. In het jaar [1747 droeg de uitoefende zij wond hen allen om den vinger. Toen doch hierover later. Hanna, de jongste dochter, even oud als ik, was een schuchter lief, blond kind wij waren en bleven boezemvriendinnen tot aan haar dood. Ruth stond steeds vijandig tegenover ons, en duizend kleine plagerijen vielen voorduizend kleine vernederingen ondervond ik, zonder dat ik mij durfde beklagen. Nimmer vergeet ik het volgende voorval. Eens kwam er een marskramer in het slot, die allerlei waren te koop aanbood garen, naalden, bonte doekjes en linten. Slechts zy, die lang buiten gewoond hebben, kunnen zich voorstellen, welk een betoovering de komst van zulk een man op al de vrouwelijke gemoederen oefent; het is een algemeene vreugde, als men hem met zijn mars op den rug van verre ziet aankomen. Men herinnert zich, dat ons dit of dat ontbreekt, men koopt en handelt dat het een lust is om te zien. Ook mevrouw Van Bendeleven stond in de groote zaal van het slot bij den mars kramer, en wij natuurlijk vol verwachting naast haar. De vrouwelijke dienstboden -hadden hem reeds geheimzinnige wenken gegeven, waarop hy ernstig verzekerde: „Wanneer de genadige barones en haar genadige dochters gekocht zullen hebben, dan kom ik by de dienstboden." Toen mevrouw Van Bendeleven met haar inkoopen gereed was, vergunde zy ons tot onze groote blijdschap, elk een lint uit te zoeken, dat zij ons wilde schenken. Ruth greep dadelijk met haar kleine handen naar een blauw lint, dat ook zeer in myn smaak viel. Zij hield het over haar donkere lokken en vroeg of het haar goed stond. Hanna koos een andere kleur en alleen ik stond besluiteloos. Toen het blauwe lint voor Ruth was afgeknipt en ook Hanna het hare in de hand hield, vroeg deze mij „Nu, en wat gij, Grethe „Ik wensch ook het Blauwe lint," ziede ik; „wees zoo goed en snijd het af." Ruth, die haar lint om den hals geslagen had, rukte het bij deze woorden plotseling af; zij wierp het kleine hoofd in den nek, en van onder de lange wimpers trof mij een onuitsprekelijk minachtenden blik. Toen keerde zij zich om, en het lint aan de kamenier harer moeder toewerpende, sprak zy tot het verbaasde meisje „Daar, Lisette, ik schenk het u!" Op het eerste oogenblik begreep ik niet wat dit te beduiden had, maar daarop steeg mij het bloed gloeiend heet naar de wangen. Hanna omvatte my, alsof zij de onbeleefdheid van mij wilde afweren. De koopman echter zag met een slim, lachend gelaat nu eens mij, dan weer Ruth aan, tot hij het ongelukkige blauwe lint voor my op tafel legde. Dit tooneel was voor my zoo vreeselijk vernederend, dat ik als om hulp zoekend naar mevrouw Van Bendeleven omzag. Maar deze bezag met zooveel belangstelling de waren van den marskramer, dat het scheen, alsof zij niets van het voorgevallene gemerkt badhet was trouwens ook heel onbeschaamd van mij, hetzelfde lint te willen dragen als de dochter uit het oude, adel lijke huis, even alsof ik haar zuster was. Zy had mij getoond, met wie ik mij geljjk moest stellen; de kamenier en ik dat paste beter, en toch, geen vier jaar later stak zij de hand uit magistraat van 's Gravenhage de posterijen aldaar aan den Prins-Stadhouder op, welk voorbeeld door verscheidene andere steden gevolgd werd. De Prins nam het aanbod aan en stond daarop de posterijen af aan het land. De Staten van Holland gaven aan het bestuur van Amsterdam hun verlangen te kennen, dat men ook in deze stad tot een gelijk besluit zou komen. Dit had echter heel wat voeten in de aarde! Eerst na lange aarzeling en onder den aandrang van oproerige volksbewegingen, werd de Arasterdamsche regeering genoodzaakt, eindelijk toe te geven en onder zekere voorwaarden afstand te doen van haar recht op de posterijen. Deze tak van openbaren dienst werd toen voorloopig gesteld onder het bestuur van com missarissen der Staten van Holland, die bij wijze van schadevergoeding voor het geleden verlies aan de vorige eigenaars gedurende hun leven een billijke jaarlijksche uitkeering deden. In 1748 werd die overeenkomst officieel bekrachtigd. Men zag nu de noodzakelijkheid om den dienst der verschillende Amsterdamsche postkantoren (men had er wel vier of vijf) in één gebouw te vereenigen. Eerst werd in overweging genomen om een heel nieuw gebouw te zetten op den Dam, vlak voor het Damrak, ongeveer waar nu de ter dood veroordeelde Beurs den genadeslag wacht. Doch later kwam men van dat denk beeld terug en kocht het Rijk van Amsterdam de Stads apotheek, eertijds gebruikt voor stadspaardenstal, met nog drie daarbij behoorende woningen, op den Nieuwezijds Voor- en Achterburgwal, tusschen de Mol- en Huiszitten- steeg. Daarvoor werd een koopsom betaald van f 45,000, die door de vertimmeringen tot f 73,000 klom. In het jaar 1755 werd het voltooid en in gebruik genomen, waarna het nu en dan eenige meer of minder belangrijke wijzigingen onderging, en eindelijk werd ingericht zooals wij het thans.... maar al te goed kennen. Het tegenwoor dige postkantoor is een behulp, een ongeriefelijk, onprac- tisch ding, ingericht toen er nog van geen telegraaf ge droomd werd en de spoorwegen nog ver te zoeken waren. In één woord: een schande voor de hoofdstad des lands. Het is hoog 'lijd dat er verandering komt. Ook in de Nieuwer-Arastelsche duinwater-quaestie, een brandende quaestie, hoe vochtig het artikel ook is, waarover zij loopt. Tegen 1 Mei heeft de Maatschappij de leverantie van water opgezegd, en 30 April is betrek kelijk niet verre meer. Eigenaren en huurders van huizen in Nieuwer-Amstel beginnen zich zeer bezorgd te gevoelen naar hem, die my toebehoorde; toen was het haar eer niet te na, aanspraak te maken op het eigendom der kleine burgerlykc predikantsdochter! O. ik heb haar éénmaal gloeiend gehaat, dat trotsch, ijdel schepsel; zy heeft mijn geheele levensgeluk ver woest. De oogen der oude dame flikkerden toornig, en nu nog, na zooveel jaren, deed de herinnering haar wangen gloeien. „Gij hadt u dat tooneel niet weder moeten herinneren, lieve juffer," zeide ik. „Jawel, kindlief, gij moet haar karakter leeren kennen. Ziet gy, zulke tooneelen vielen dikwijls voor; was Hanna er niet geweest en had mij de ongezellige huishouding in de kleine pastorie niet zoo onaangenaam aangedaan, ik was toen reeds gaarne daarheen terruggekeerd. Maar mijn vader, die al zyn tijd aan zijne oudheidkundige studiën wijdde hij had zich in dit vak een grooten naam verworven de oude Kathrine met het knorrige gezicht, altijd spinnende in de sombere, ledige en ongezellige woonkamer, waaruit elk spoor van behaaglijkheid verdwenen was, geen bloemen, geen tapyt voor de verschoten sofa, geen kleed over de tafel zelfs de gordijnen had de oude weggenomen dit alles maakte mij het verblijf daar beneden zoo onverdraaglijk, dat ik een gevoel had, alsof de muren op mij neer zouden vallenik verlangde naar de hooge, elegante kamers, naar de zachte tapijten voor mijne voeten; ik was zoo spoedig aan deze omgeving gewoon geraakt, dat ze mij onontbeerlijk toeschenen; het beleedigde mijn schoonheidsgevoel, als ik de pastorie bezocht, waar Kathrine de koffie uit een bruin aarden kannetje schonk en met haar boezelaar de tafel afveegde; het kostte mij moeite iets te gebruiken en ik vroeg mij zelve dikwyls af, hoe het mogelijk was dat een zoo beschaafd en geleerd man als mijn vader, alle gemakken in deze omgeving kon ontberen? Kathrine bemerkte wel, dat het mij te huis niet meer beviel, doch zy bleef bedaard en sprak er niet over. „Ik wist het vooruit wel," was alles wat zij zeide. Zoo zweefde ik tusschen hemel cn aarde, cn alleen mijne Hanna, het goedhartigste wezen der wereld, vergoedde mij al het smarte lijke dat ik ondervond. Intusschen werd Ruth bevestigd en nog een jaar naar eene kostschool gezonden. Toen braken voor Hanna en mij gelukkige dagen aanwij leefden in ongestoorde zaligheid en werden te zamen door mijn vader aangenomen. Met innerlyken angst zagen wy het oogenblik te gemoet, waarop Ruth terug zou keeren; ik kon immers niet altijd op het slot blijven en dacht met huivering en onder heete tranen aan mijn terugkeer naar de pastorie en het leven dat my daar wachtte wij veront rustten ons echter onnoodigeene zuster van mevrouw Van Bendeleven te Weenen bood aan, het schoone, jonge meisje de groote wereld binnen te leiden en met haar den winter in de vroolijke keizerstad door te brengen. De ouders waren met dit voorstel zeer ingenomen, want een afgelegen landgoed is toch niet de plaats, waar zulk eene schoonheid goed gewaardeerd kon worden, en buitendien was de baron te gemakkelijk van aard, om er zich niet over te verheugen, dat een ander dezen ver- moeienden plicht op zich wilde nomen. Tengevolge hiervan kwam mevrouw Van Bendeleven met myn vader overeen, dat ik nog langer op het slot zou bly ven om Hanna niet alleen te laten, (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1