HELDERSCRE
EN Ü1EUWEUIEPER COURANT.
luws- en Advertentiefclafl voor Hollamls Noorderkwartier.
1888. N° 35.
Woensdag 21 Maart.
Jaargang46.
23) VREDE NA STRIJD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per twartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prij» der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 centi, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Amsterdamsche kroniek.
15 Maart.
„Scheiden, ach! thut Web," schijnt de wintervorst dezen
keer te denken. Hij kin ons maar niet verlaten. Telkens
vleien wij ons met de hoop, dat hij voor goed vertrokken
is, geven hem het heilige kruis achterna, en bemerken dan
plotseling, dat de oude guit nog volstrekt geen plan heeft
om op te stappen. Den eenen dag vernemen we uit de
een of andere landbouwstreek van ons vaderland de blijde
verzuchting, dat de winter nu toch goddank voorbij is en
de boer eindelijk een aanvang kan maken met den hoog
noodzakelijken veldarbeid, en daags daarna zijn slooten
en vijvers weer met een tamelijk dikken ijskorst overdekt,
's Avonds lezen we in onze courant, dat ergens (te Giessen-
dam, als ik 't wel heb) de eerste ooievaars zijn aangekomen;
en den volgenden ochtend ligt er, tot schrik van ons en
van de voorbarige Giessendamsche ooievaars, een dikke
rok sneeuw op straten en grachten. Ja, die sneeuw... ik
geloof dat in de laatste twintig jaren nog geen enkelen
winter zoo rijk geweest is aan sneeuwOok dezen morgen,
toen wij onzen eersten blik buiten venster of huisdeur
wierpen, was 't weer het oude leventje: alles wit. Doch
wij mogen niet al te zeer klagen: buurmans leed kan in
dit geval troosten, want wij komen er gelukkig toch nog
vrij wat beter af dan het ingesneeuwde New-York, waar
het winterkleed een voet of zes dik ligt en dientengevolge
de Beurs, de winkels en de scholen gesloten zijn, het laatste
tot groote vreugd van de New-Yorksche schooljongens.
Verbeeld u, dat hier op 6 Maart ook de toegangen tot
de stembus door de sneeuw verspreid waren geweest 1 Wat
zou er dan van het lieve vaderland geworden zijn Doch
de gewichtige stemmingsdag werd gelukkig door zeer goed
weder begunstigd". Met vrees voor een nat pak of een
afgewaaiden hoed behoefde geen enkel kiezer zich van de
uitoefening zijner staatsburgerlijken verplichtingen te laten
weerhouden. Het wemelde dan ook op 's Heerenstraten
van volijverige kiezers, die ter stembus togen. Aan opwek
king en aansporing daartoe had het hun trouwens niet
ontbroken. Is er dezen keer in de hoofdstad buitengewoon
Naar het Duitsch van W. HEIMBURG.
Toen in den loop van den namiddag mevrouw Renner by het
ziekbed zat, maakte ik mij gereed, een bezoek op het slot te
brengen het eerste sedert myn vertrek. Ik zag in den spiegel
een door de lacht der ziekekamer en het nachtwaken verbleekt
gelaat zag mij aanik haalde dc schouders op en beknorde
mij zelve: /Waarom zijt gij ook zoo dom, Grethe, aan droevige
gedachten toe te geven, gij lafhartige waar geen vertrouwen
is, is geen liefde." Ik ging door het park met zijn ontluikende
boomen het was een milde, zoete lentelucht, die mij het laatste
overblijfsel van angst bijna ontnam. Bij Anne Marie gekomen,
vroeg ik naar brieven. «Niets, juffrouw Grethe," zeide zij mede
lijdend en verhaalde mij het tooneel bij dc oranjerie.
«Misschien wilde de lnitenant een brief afgeven, maar de ge
nadige gravin liet hem niet binnengaan."
«Goed, Anne Marie, als er een komt, breng mij hem dan weder
zcoals laatst, maar breng hem terstond I*
Anne Marie kniktede vriendelijke blauwe oogen zagen mij
deelnemend aan. «Gij kunt er op rekenen, juffrouw Grethe, ik
kom hem dadelijk brengen, dat spreekt vanzelf. Ik heb er immers
de gelegenheid toe, als ik vraag, hoe Kathrine het maakt."
Na een vriendelijken groet ging ik verder, door de welbekende
laan de grijze muren van het slot blonken door de takken der
boomenspoedig stond ik op het terras voor de hooge stoep,
waar boven het wapen der Bendelevens in zandsteen uitgehouwen
prijkt. Aan beide zijden bevindt zich een opschrift: «Vreest
God eert den koniDgHonderd maal had ik het reeds
gelezen, en toch kwam alles mij heden zoo nieuw, zoo vreemd
voorde vestibule scheen my, bij de nederige vertrekken, die ik
in den laatsten tijd bewoonde, zoo hoog, dat ik mij verwonderd
afvroegwas dat vroeger ook zoo
De oude Johan kwam mij te gemoethy glimlachte toen hij
mij zag: «Och, het is alsof de zon weder schijnt, nu uw vriende
lijk gezichtje mij weer aanziet. Gij hebt treurige dagen door
leefd, juffrouw Margaretha; wij allen hebben u beklaagd. God
zij gedankt, dat het weder beter is. Mijnheer do baron en de
genadige vrouw zijn uitgereden."
Ik wilde omkeeren.
«Maar de gravin Satewski is te huis," zeide hij. «Mevrouw
Von Bergen is hier nog niet geweest; dat is ook zeer goed;
zes weken lang mag een jonge vrouw niet in het ouderlyk huis
terugkomen, anders krygt zij heimwee; dat is een oud spreek
woord, waarvoor men eerbied moet hebben. Wil ik u aan
dienen
Ik bedankte, liep alleen de trap op en ging naar den weste
lijken vleugel, waar zich de vertrekken der gravin bevonden.
Ik klopte aan de deur der zaal, maar er verscheen niemand.
Zeker ligt zy in haar boudoir op de sofa, dacht ik, trad binnen,
liep de zaal door en keek in het kleine, weelderige vertrek.
Wijl ik haar die ik zocht ook daar niet vond, wilde ik terug-
keeren, toen ik een schemer van licht nit de slaapkamer be
merkte. Licht bij dag? Hoe zonderling! De deur stond op een
kier, ik zag door de reet. Wat zagen mijn verbaasde oogen
Daar stond de jonge weduwe voor den spiegel. Waar waren
muts en sluier Een granaatrood zyden japon viel in zware
plooien op de grond, de lange sleep lag op den vloer, en daar
over een wolk van kostelyke, zwarte kantborst en armen
schemerden sneeuwwit tusschen de purperroode stof, om den
druk ge3temd, er is ook inderdaad buitengewoon goed
gewerkt. De pers en de kiesvereenigingen hebben het hunne
gedaan en hunne uiterste krachten ingespannen. Geen dag
ging er voorbij, zonder dat de kiezers gewezen werden op
de hooge en ernstige belangen, die thans voor de liberale
partij op het spel stonden, zonder dat zij herinnerd
werden aan de zware verantwoordelijkheid, die thans, tegen
over het woelen en wroeten der clericalen, op hen rustte.
Voortdurend werden er vergaderingen gehouden, voor alle
belangstellenden toegankelijk, waarin liberale Kamerleden
en andere sprekers de beteekenis der Grondwets-herziening
uiteenzetten en de beginselen der partij ontwikkelden. Zelfs
aan den vooravond der verkiezingen hield men nog meetings,
om de kiezers tot het recht besef der nieuwe toestanden te
brengen. En bovendien werd het groote publiek dus
ook zij die geen tijd of geen lust hebben om vergaderingen
bij te wonen krachtig bewerkt door artikelen in de
dagbladen, ingezonden stukken, advertentiën en strooibil-
letten. O, strooibilletten vooral; als ze op straat waren
gevallen, zouden zij er misschien even dik gelegen hebben
als nu de sneeuw te New-YorkEen kiesgerechtigd lodger
dien ik bezocht, een van strijdlust brandend studiosis, had
met de strooibilletten die elk uur van den dag bij hem
werden binnen geworpen, een geheelen wand zijner vrij
groote kamer behangen. Broederlijk hingen daar anti
revolutionairen, liberalen, protectionisten, socialisten en
free-traders bijeen, en onder het «kiezers, begrijpt gij uw
eigen belang?" van den een, volgde onmiddellijk het
«kiezers past op uwe neuzenvan een ander.
De hoop, dat er op den beslissenden dag van 6 Maart
teekenen van een opgewekt politiek leven in de hoofstad
zouden zijn waar te nemen, is niet beschaamd geworden.
De sprekers op de meetings, de schrijvers in de pers, en
allen die met woord of daad tot de goede opkomst der
kiezers hebben medegewerkt, kunnen met voldoening op
hun arbeid terugzien. Zulk een drukke opkomst was binnen
het anders in dit opzicht zoo trage Amsterdam «nog nooit
vertoond," gelijk men in de tooneel wereld zegt Van de
circa 21,000 kiezers, die ons district telt, hebben ruim
16,000 hun stembillet ingeleverd, en vooral met het oog
slanken hals fonkelden brillanten, een kleine, zwarte kanten
sluier was met dezelfde kostbare steenen in het haar bevestigd,
achter het oor een granaatbloem. Het fijn besneden gelaat met
het bekoorlijk profiel zag onderzoekend in den spiegel, de armen,
met de blinkende sieraden waren half opgeheven en in de eene
hand hield zij een waaier van zwarte kant; zij stond daar als
zou zij zoo de danszaal binnenzweven.
Als betooverd staarde ik het heerlyke beeld aan wat was
zij schoon, deze jonge vrouw, in haar half Spaansche kleeding!
En zij wist het zelve, want een flikkering harer zwarte oogen,
een triomfeerend lachje van den kleinen mond, dat ik in den
spiegel zag, verrieden het mij. Langzaam keerde zij zich om,
met den voet schopte zy een op den grond liggend voorwerp weg,
zoodat het tot dicht bij de deur vloog het was de kleine zwarte
krippen muts met sluier. «Wat ben ik haar doodmoe, deze dwaze
comedie," hoorde ik haar halfluid zeggen, terwijl zij de kamer op
en neer ging, die door gordijnen en luiken kunstmatig duister
was gemaakt, opdat zy des te beter haar schoonheid bij kaarslicht
zou kunnen bewonderen.
De zijden sleep ruischte; de brillanten fonkelden; ik kon het
schoone gelaat zien, toen zij de deur voorbykwam.
„O, ik ben dit leven zoo moede," vervolgde zij haar alleen
spraak, «ik sterf als ik nog langer in deze treurige woning
moet blijven. O, mijn Weenen, mijn schoon, vioolijk, levens
lustig Weenen. Ik smacht naar uw licht, uw kleurenpracht, als
een vogel naar de vrijheid, als de verdorde aarde naar regen,
als ik weet zelve niet wat." Weder bleef zij voor 'den spiegel
staan. «Hier is niemand, die my zien kan," mompelde zij, «en
toch ben ik schoon, zeer schoon. Hoe lag men in Weenen aan
mijn voeten, en'wat zijn het hier voor heeren
Ik trok mij zacht terug en drukte de hand op myn kloppend
hart. Hoe was het mogelyk, zoo dwaas, zoo lichtzinnig, zoo
de rechte benaming voor zulk een tooneel ontbrak mij te zijn.
Voor do menschen dezo gedwongen zwarte kleeding was zij
alleen, dan werd zij terzijde geworpen, en wijl er niemand was,
die haar schoonheid huldigde, tooide zij zich en bewierookte haar
eigene bevalligheid.
«IJdel schepsel!" mompelde ik by my zelve. «En die zou ik
vreezen? Neen, daartoe heeft hy een te edel gemoed, om deze
opgeschikte pop, deze kokette te beminnen. Toen wist ik nog
niet, dat niets de mannen meer aantrekt dan behaagzucht, en dat
een schoone, lichtzinnige vrouw de gevaarlijkste tegenstandster
voor een onervaren, eenvoudig meisje is.
Als gejaagd vloog ik uit het slot en ylde naar mijn huis.
Kathrines diep ingevallen oogen zagen my met een uitdrukking
van ontroering en liefde aan, de oude beenige hand vatte krachte
loos de mijne. «Goed kindfluisterde zy en sloot de oogen
weder. De kleine mevrouw Renner stond op en wenkte mij,
haar in de woonkamer te volgen.
„Do dokter was hier," sprak zij zacht. „Myn hartje, het spyt
my u dit te moeten zeggen, maar het kan niet andershij is van
oordeel, dat Kathrine wel verlamd kan blyven later kan zij
misschien weder in een gemakkelijken stoel zitten, maar werken
dat is over. Gy moet een jonge, stevige meid nemen, en
nu zoudt gy mij genoegen doen, myn Marie te huren, die flink
kan werken, en dan neem ik een jongere. Een jonge van alles
te leeren, is voor u te moeilyk, by de verpleging die de onde
stumper noodig heeft, en ik doe niets liever dan een jong meisje
opvoeden. Ik kan n haar spoedig zenden het huis moet in orde
zijn als uw vader terugkomt; daar boven in de studeerkamer
ziet het er wonderlijk uit,"
op de talrijke nieuwe kiezers mag liet een merkwaardigheid
heeten, dat er slechts 27 briefjes van onwaarde in de bussen
gevonden werden. De volstrekte meerderheid bedroeg
7995. Wat de uitslag zou zijn ik heb er meermalen
op gewezen kon bij den nieuwen staat van zaken onmogelijk
vooruit berekend worden: zoowel voor-als tegenstander der
liberale zaak erkenden rondweg, dat er op Amsterdam ditmaal
volstrekt geen pijl was te trekken. Vele andere districten
waren nog eenigermate te berekenen en van sommige liet
het resultaat zich zelfs met tamelijke zekerheid voorspellen,
maar het nieuwe kiezerscorps te Amsterdam was zóó
gemengd, zóó uit allerlei lagen en stroomingen der bevol
king samengesteld, dat men niet wist of men er visch of
vleesch aan had. Zou de groote meerderheid dier nieuw
optredende schare vóór of tegen de liberale zaak stemmen
Dat was de quaestie. En uit dit oogpunt nu beschouwd,
krijgt de verblijdende uitslag der Amsterdamsche verkiezing
een dubbel belangrijke beteekenis. Bestond er vrees, en
verklaarbare vrees óók, dat het liberale element in de hoofd
stad door de verhooging van het kiezerscijfer niet in kracht
zou winnen, die ongunstige verwachting is schitterend
en afdoend gelogenstraft. Amsterdam is voor de liberale
zaak, voor het vaandel van vrijheid en vooruitgang, be
houden gebleven, ondanks het monsterverbond van anti
revolutionairen, radicalen en katholieken. De liberale
candidaten werden met een overweldigende meerderheid
herkozen. Het is nu gebleken dat het liberalisme in de
hoofdstad, wanneer er ijverig gestemd wordt, over een
acht- a negen duizend stemmen kan beschikken. De heer
Cremer verkreeg zelfs 9473 stemmen, het hoogste cijfer;
daarna volgden de heeren Gleichman en Gildemeester met
9299 en 9237 stemmen. Zelfs de heer Rutgers van Rozen
burg, die hier nu juist geen „allemansvrind" is, vereenigde
nog 8661 stemmen op zich. De antirevolutionaire candi
daten werden allen gesteund óf door katholieken óf door
radicalen, en konden toch niet meer dan 4 5000 stemmen
halen. De katholieken beschikken nu blijkbaar over een
goede 3000 stemmen, de radicalen over circa 500, en de
socialisten kunnen ongeveer op hetzelfde cijfer geschat
worden. De heer Domela Nieuwenhuis kreeg wel 1064
„Gy lieve, goede mevrouw Renner," sprak ik diep geroerd,
„dat kan ik niet aannemen, zeker niet, het meisje is voor u
geschikt...."
„Gy doet mij genoegen, kindzy heeft in mijn huis geen werk
genoeg geen woord meer, zij komt overmorgen. Goed, goed
wat, wilt gij my de handen kussen....."
Lizes komst maakte een einde aan dit tooneel. De kleine
vrouw trippelde over de straat en ik nam myn plaats aan het
ziekbed weer in, steunde het hoofd op de vlakke hand, en peinsde,
terwijl Lize zwijgend de kamer opruimde.
Mijn gedachten draaiden zich voortdurend in een kring om
Ruth en Eberhardtsloot ik de oogen, dan blonk mij de glans
der pnrperroode zijde tegen, ik zag het wonderschoone gelaat
zich voor den spiegel buigen, en hoorde de woorden„O, dit
ellendig comediespelKon ik Eberhardt slechts eenmaal
spreken, hem vragen wat hem zoo somber doet zyn, hem waar
schuwen tegen deze valsche, schoone vrouw
Ik hoopte te vergeefsdagen gingen voorbij en Anna Marie
bracht my geen brief. Mijn ongeduld, mijn angst namen met
ieder uur toe. Lize kwam ook niet meerik had de meid van
mevrouw Renner gekregen en vernam na van die zijde ook niets
meer. De baron was een paar maal by myn venster geweest,
had gevraagd hoe het ging, en my dringend uitgenoodigd, hem
te bezoekenhij smachtte naar mijn gezelschap. Ik verontschul
digde mij, dat ik Kathrine niet alleen kon latenhet was my
tot dusver onmogelijk geweest naar het slot te gaan.
Arbeid, zeide ik ten laatste, arbeid is het eenige hulpmiddel.
Ik liet de kamer mijns vaders ontruimen en schoonmaken,
bevrijdde de talrijke onde boeken van hnn jarenlang stof en maakte
mij op zekeren dag gereed, ze weder op hun plaats te zetten.
Het was een zware taak, ze uit elkander te vinden. Met de
Duitsche geschriften ging het, Wieland en Klopstock, Arcbenholz'
jaarboeken en Zevenjarige Oorlogtoen de oudheidkundigen
werken, die spoedig geregeld warenmaar de Latynsche en
Grieksche boeken Radeloos stond ik met zulk een in perkament
gebonden ding in de hand, toen de deur geopend werd en dominé
Renner binnentrad.
„Ik kom mijn hulp aanbieden," zeide hy, mij vriendelyk aan
ziende. „Myn moeder hoorde dat gij aan het opruimen waart
en zond my hierheen. Oude heeren houden in zulke zaken boven
alles van orde, en naar ik zie, zijt gij er reeds verlegen mede
en weet niet, waar dit of dat moet staan."
Hij nam my het boek uit de hand
„Dit is Ovidius' Metamorphosea, volgens de fraaie uitgave
van Elzevier, ik geloof dat het hier staat. Wees zoo goed en
reik mij de gelijk gebonden boeken met opgeslagen titelblad aan
zoo is het goed."
Werktuiglijk reikte ik hem het eene na het andere over;
„Ovidius hier, Yergilius hier, zoo, wij zullen spoedig
gedaan hebben." Ijverig rangschikte hij de door my toegereikte
boekenhet pijnlyke zijner verscheining verminderde, zoo kalm
en vriendelijk was zijn gedrag. Een uur verliep zonder dat er
een ander dan op het werk betrekking hebbend woord was
gesproken. Nu was het gedaan en bedankte ik hem vriendelyk.
Hij zag lachend naar beneden.
„Ik kan my byna niet voorstellen, dat gy dezelfde jonge dame
zyt, die ik hier eens met hoed, ryzweep en verwarde haren zag
binnenkomen." Ik bezag my zelve verschrikteen groote, bonte
boezelaar, die myn geheele japon bedekte en nog van myn moeder
afkomstig was, had ik my voorgebonden, de mouwen omhoog en
over myn hoofd een witten halsdoek geknoopt, opdat myn haar