HELDERSCHE
EN {VIEUWEDIEPER COURANT.
ïlews- en Atartentielilad voor HoMs Noorderkwartier.
1888. N° 52. Zondag 29 Apr" Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Amsterdamsche kroniek.
26 April.
Er zijn weer vroolijke dagen in aantocht voor Amster
dam, althans voor een zeer groot deel der burgerij. Aan
staanden Dinsdag 1 Mei zullen er vijftig jaar verloopen
zijn sedert de stichting van den Amsterdamschen Dierentuin,
deftiger gesproken: van ons wereldberoemd Genootschap
„Natura Artis Magistra", en natuurlijk wenscht men dit
gedenkwaardig feit «niet onopgemerkt voorbij te laten gaan."
Wel neen, Artis staat hier onder alle rangen en standen
veel te goed aangeschreven, om dat halve eeuwfeest van
een onzer schoonste stichtingen niet met den vereischten
luister te vieren. Er is dan ook een kranig programma
opgemaakt voor de regeling der verschillende festiviteiten,
die drie dagen duren zullen en waarschijnlijk weer stroomen
volks naar de hoofdstad zullen doen vloeien, en allerlei
toebereidselen en voorloopige maatregelen doen nu reeds
zien, dat de onderscheidene feestnommers op grandiose
schaal worden ingericht. Op het zeer uitvoerig programma
komt o. a. voor: het uitspreken der natuurlijk onvermijde
lijke /feestrede" door professor Stokvis, hoogleeraar in de
geneeskunde, waarbij de vraag rijst of hier het optreden
van een specialiteit op het gebied van zoölogie of natuur
wetenschappen niet eigenaardiger ware geweest. Voorts
de uitvoering eener cantate op woorden van professor
Alberdingk Thijm met muziek van Daniël de Lange; een
feestmaaltijd aan genoodigden; versiering van den ingang
in de Kerklaan; verlichting van een drijvenden tempel
tusschen de beide bruggen; muziekuitvoeringen, illuminatie,
enz. enz. De bewoners der buurt, waarin Artis gelegen is,
zullen de vlag uitsteken en waarschijnlijk zal dit voorbeeld
ook wel door een groot deel van het overige Amsterdam
gevolgd worden. Want de hoofdstad is en zeer terecht!
trotsch op haren voortreffelijk ingerichten dierentuin,
die, in zeer bescheiden afmetingen aangelegd, weldra een
buitengewonen bloei ontwikkelde en thans, na verloop van
een halve eeuw, de welverdiende bewondering opwekt van
landgenoot en vreemdeling. Artis is niet alleen te Am
sterdam, maar ook daarbuiten, ja door het gansche land,
bekend en geliefdbij een uitstapje naar de hoofdstad staat
r) IJslandsche visschers.
Naar het Fransch van flERRE LOTI.*)
Vijf breedgeschouderde mannen zaten met de ellebogen op
tafel geleund te drinken in een donkere kajuit, waar bet naar
pekel rook. Het vertrekje, te laag voor hun forsche gestalten,
liep smal uit in den vorm van een groote zeemeeuw het schom
melde zacht als een wieg, met een eentonig, klagend geluid.
Buiten was het nacht en gollde de zee, maar men merkte er
binnen niet veel vaneen enkele opening in den zolder was door
een houten luik gesloten en een oude hanglamp verspreidde een
flikkerend licht.
Er brandde vuur in de kachel, hun natte kleêren droogden en
de damp, die er uit opsteeg, vermengde zich met den rook uit
hun steenen pijpen.
Hun stevige tafel, die den vorm had van de kajuit, nam de
geheele ruimte inmen kon er nauwelijks langs om op de smalle
banken te gaan zitten, die aan de eikenhouten wanden waren
vastgemaakt. Groote balken raakten bijna hun hoofdenachter
hun rug waren de slaapplaatsen, die in het hout van het schip
schenen uitgehold en veel geleken op de nissen van een graf
kelder. Al het houtwerk was ruw en verweerd, doortrokken van
vocht en zout, afgesleten en gladgemaakt door de voortdurende
aanraking van hun handen.
Zy hadden uit hun kommen wyn en cider gedronken en de
vroolijkheid straalde uit hun flinke, open gezichten. Nu bleven
zij aan tafel zitten en hadden het, in het Bretonsch, druk over
het huwelijk en de vrouwen.
Tegen den achterwand van den kajuit, op een eereplaats, was
een porseleinen beeldje van de heilige maagd op een plankje
vastgezet. Zij was wel wat oud, die beschermheilige der zeelui
en niet zeer kunstig beschilderd, maar een porseleinen beeld houdt
zich ook langer goed dan een gewoon mensch, en het rood en
blauw geverfde gewaad kwam nog frisch uit tusschen de donkere
tinten van die armoedige houten kluis. In bange uren had zy
zeker menig vurig gebed aangehoordmen had twee bouquetten
Uittreksel van een Beoordeeling in „de Gids' van het
o orspronkelij'ce werk (Pêcheur d'Islande)
De Fransche Marineofficier Viaud, onder den naam Pierre Loti reeds door
de romans „Mon frère Yves" en «Le Mariage de Loti" guustig bekend, heeft,
tot het samenstellen van deze geschiedenis, van zijne verbeelding geen groote
inspanning behoeven te vorderen. In de visschersdorpen op de kasten van
Bretagne zullen de weduwen en weezen, de verloofden, die te vergeefs op de
terugkomst van haar minnaars wachten, hem honderd geschiedenissen van dien
aard, de eene al troosteloozer dan de andere, verhaald kannen hebben. Muur
men moet een dichter zyn, een schilder met de peu als hij, om zulk een
eenvoudig verhaal om te schoppen tot een kunstwerk als „Pêcheur d'Islande".
Geen romnn, zooals Loti zelf zijn boek noemt, geen novelle, geen marineschots
is het, maar een gedicht van de zee, aangrijpend iu zijn eenvoud als geen ander..
....Niet alleen de mensclien weet Loti ons levend voor de oogen tetooveren,
met hun gewoonten, hun zwakheden, hun kinderlijk rein gemoed en hun
zinnelijke hartstochtenmaar ook de zee, de noordernachten met hun bleek
licht, de visschen die als zilver glinsteren door het water heen, de boot die
danst op het water of zucht en steunt onder het slaan van de golven, krygen
bij hem ziel en leven. Een paar trekken zijn hem goenoeg om ons den indruk
te geven, dien het eigen aanschouwen van de groote natuur-tafereelen op ons
maken zon....
Hoe vcrbleeken alle theoriën en systemen voor znlke bladzijden waar waar
achtig leven in tintelt; en hoeveel romanciers van bercep, hoeveel romanfabri
kanten zou men niet willen missen voor dien éénen Franschen Marineofficier,
die, als een kunstenaar, beelden weet te scheppen, zuiver van lijn en van toon,
en, als dichter, hun de ziel weet te geven, welke ze leven doet voor alle tijden 1
BUREAU: MOLENPLEIN.
esn bezoek aan Artis altijd onder 'de eerste nommers op
liet programma, en ik mag dus voorzeker wel op eenige
belangstelling bij mijne lezers rekenen, indien ik hier uit
de geschiedenis van dat genotrijke Artis kortelijk het een
en ander aanstip. Deze geschiedenis toch is in alle op
zichten een merkwaardig bewijs voor wat men //de macht
van het kleine" pleegt te noemen.
„Het behoort in ons vaderland reeds tot de algemeen
erkende waarheden, dat de meeste instellingen, aan weten
schap en kunst gewijd, uit kleine middelen haren oorsprong
namen. Zij werden geboren uit eenvoudige, doch wel
beraamde plannen, meestal door eenvoudige burgers gevormd,
wien het gemis van tonnen schats, rang van afkomst en
macht van te bevelen vergoed wordt door een helder hoofd, een
werkzamen geest, een ijzeren wil en die gave van bedaard
overleg, welke het schijnbaar onmogelijke soms mogelijk
en uitvoerbaar maakt. De zwarigheden waarmede zulke
mannen te kampen, de tegenkanting waarmede zij te
worstelen hebben, en de moeielijkheden die zij overwinnen
moeten, zijn zoovele wetsteenen voor hnn vernuft, zoovele
spoorslagen voor hunnen ijver, zoovele prikkels tot vol
harding. Wat de zaak eenmaal kan worden, ligt reeds
in ruime en heldere omtrekken voor den geest van hem
die haar dacht, en nauwelijks is zij ontstaan, of, in weerwil
der algemeene lauwheid, snellen wakkere mannen toe om
haar te helpen schragen. De menigte staat rondom en van
verre. Zij prijst en laakt, zij vereert en bedelt, zij beoor
deelt en veroordeelt, en onwillekeurig treedt men toe ter
bevordering van hetgeen loffelijk is en goed, en in weinig
tijds is een stoute gedachte aanschouwelijk gemaakt in een
voortreffelijke inrichting, van welke vreemdelingen zelfs
met lof gewagen."
Geen waardiger inleiding tot een kort woord over Natura
Artis Magistra dan deze treffende regelen van den heer
J. J. Wijsmuller in zijne voorrede van den „Eerste Gids
voor de Bezoekers", uitgekomen in het jaar 1843. Mocht
hij toen reeds wijzen op de merkwaardige snelheid waar
mede het Genootschap zich had ontwikkeld en uitgebreid,
thans, na een tijdsverloop van nog geen vijf-en-veertig zomers,
nu de leden en genoodigden het vijftigjarig bestaan vieren
eener inrichting, welke de schoonste parel aan Amsterdams
van gemaakte bloemen en een rozekrans aan haar voeten vast
gespijkerd.
De vijf mannen waren gelijk gekleed, in een dikken gebreiden
borstrok van blauwe wol, die goed om het lijf sloot; op het
hoofd een pet van geteerd doek, zuidwester genoemd, omdat
de zuidwestenwind op ons halfrond gewoonlijk regen meêbrengt.
Zij waren van verschillende leeftijd. De kapitein kon een
veertiger zijndrie anderen ongeveer vijf-en-twintig of dertig
jaar. De vijfde, dien zy Sylvester of Lurlu noemden, was niet
ouder dan zeventien. Naar zijn kracht en lichaamsbouw was hij
al een maneene zwarte, zeer fijne en krullende baard bedekte
zijn wangen, maar hy had zijne grysblauwe kinderoogen, die
buitengewoon zacht en onschuldig waren, behouden.
Die zeelui schenen zich in hun donker, klein verblyf, zoo dicht
bij elkander, recht genoegelijk te gevoelen.
Daarbuiten moest het nacht zijn en strekten de donkere, diepe
wateren der zee zich uit, in hun eidelooze verlatenheid. Een
koperen klokje, dat aan de wand hing, wees elf uur aan, elf uur
in den avond zonder twijfelen men hoorde het geluid van den
regen op de houten zoldering.
Zij behandelden de huwelijksquaesties op een zeer vroolijken
toon, maar zonder iets te zeggen, dat onbetamelijk was. Neen,
zij maakten plannen voor hen, die nog jonggezel waren, of deden
grappige verhalen van bruiloften die zij a a n land gevierd
hadden. Somtyds liep er met een gullen lach wel eens een wat al
te losse toespeling onder door, maar de liefde blijft toch bij die
ruwe gasten een heilige zaak.
Sylvester verveelde zich, omdat Jan (een naam die in Bretagne
als Yann wordt uitgesproken) niet kwam.
Waar zat die Yann dan tochaltijd nog aan het werk boven
Waarom kwam hy ook niet beneden om deel te nemen aan de
feestelijkheid
„Het is bij twaalf," zei de kapitein.
Hij richtte zich op en stiet met zijn hoofd het luik om Yann
te roepen.
Een vreemd, schemerachtig licht viel in de kajuit.
„Yann Yann Waar blijf je
Er klonk een kort antwoord van het dek.
Het was alsof het reeds dag begon te worden en toch was hot
middernacht. Het bleeke licht, dat door de opening binnendrong,
scheen een schemerachtig zonlicht dat van verre door geheim
zinnige spiegels werd weerkaatst.
Toen het luik weer was gesloten, werd het opnieuw nacht
de kleine lamp verspreidde haar geel licht en men hoorde Yann
op klompen langs een ladder naar beneden komen.
Hij kwam binnen en moest zich als een beer dubbel buigen,
zoo reusachtig was hij. Eerst trok hij een lcelijk gezicht, terwijl
hij zijn neus dichtkneep wegens de scherpe pekellucht, die hem
tegemoet kwam.
Hij was van meer dan gewone manslengte en droeg het hoofd
fier opgerichtals men hem van voren zag, vormden de spieren
van zijn schouders, die zich onder zijn blauwen borstrok aftee-
kenden, als het ware twee ballen boven aan zijn armen. Hij LH
groote, bruine, levendige oogen, met een trotsche, woeste uitdruk-
king.
Sylvester sloeg zijn armen om Yann heen en trok hem op
teedere, kinderlyke wijze naar zich toehij was met zyn zuster
verloofd en behandelde hem als een ouderen broeder. De andere
liet zich streelen als een getemde leeuw en liet goedig lachend
zijn witte tanden zien.
Prija der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
stedekroon, een der voornaamste van dien aard in Europa
is geworden, verkrijgen zij een treffende, een verheven
beteekenis.
Ruim twee-en-vijftig jaar geleden, dus nog twee jaren
vóór de stichting, richtte de Amsterdamsche, in de Kalver-
straat woonachtige boekhandelaar G. T. Westerman een
adres aan Koning Willem I, waarbij hij, onder dagteekening
van 29 April 1836, diens ondersteuning vroeg bij de op
richting van een blijvende Diergaarde hier ter stede. Dit
adres werd, op vereerende uitnoodiging, kort daarna gevolgd
door een uitgewerkt plan, waarin hij met de taal der
innigste overtuiging aantoonde, hoe nuttig en wenschelijk
eene dergelijke inrichting wezen zou, in het bijzonder ook
voor de studeerende jongelingschap. Tevens werden met
helder doorzicht de juiste middelen aangetoond om den
voortdurenden bloei daarvan te verzekeren.
Het stadsbestuur van die dagen, welks meening natuur
lijk werd ingewonnen, begreep echter afwijzend te moeten
adviseeren. Hoogst waarschijnlijk drong daartoe de vrees,
dat het voortdurend verblijf van zoogenaamde \yilde beesten
öf tegenkanting der burgerij, óf werkelijk gevaar kon ver
oorzaken. Amsterdam mag zich echter gelukkig rekenen,
dat de heer Westerman (later honoris causa, tot Doctor in
de natuurkunde benoemd) niet werd afgeschrikt door het
mislukken zijner eerste poging, maar, omziende naar andere
middelen tot bereiking van zijn verheven doel, met twee
andere achtenswaardige burgers (de heeren J. W. H. Werle-
mann en J. J. Wijsmuller) het besluit nam om zonder
hulp van staat of stad het stoute plan te ondernemen.
Vraagt men, welke verborgen krachten zulk een inspan
ning schraagden en tot zulk een grootsche volvoering
brachten, dan geeft de schrijver van het straks aangehaalde
voorwoord daarop gereedelijk het antwoord
„Westerman vond van der jeugd aan een welgevallen in
het beoefenen der zoölogie; onwillekeurig geraakte hij aan
het verzamelen van uitheemsche vogelen. Elk voorwerp
dat zijne verzameling kon verfraaien of uitbreiden, trachtte
hij, in weerwil van moeite en opoffering, zich te verschaffen.
In uren, aan den arbeid ontwoekerd, verlustigde hij zich
in het verzorgen dezer dieren, zoowel als in hun bezit.
Geen wonder derhalve, dat de zucht naar een zoölogische
Zyn tanden, die bij hein meer ruimte hadden dan by anderen,
stonden van elkander af en schenen zeer klein. Zijn blonde
knevel was vry kort, hoewel hy nooit geknipt washij krulde
in twee gelijke rolletjes boven zijn fijne en schoongevormde lippen
en liep breed uit naar de diepe mondhoeken. Verder was zyn
gezicht gladgeschoren en hadden zyn roode wangen een fluweel
achtige frischheid behouden, als van een vrucht die nog nooit door
iemand is aangeraakt.
De glazen werden op nieuw gevuld toen Yann was gezeten
en men riep den scheepsjongen om de pypen te stoppen en aan
te steken.
Het aansteken van de pypen was voor hem een schoone
gelegenheid om eens te rooken. Hij was een breed kereltje met
een rond gezicht en zoo wat een neef van al die zeelui, welke
ook min of meer familie van elkaar waren behalve dat hij vry
zwaar werk had, was hij de lieveling aan boord. Yann liet
hem uit zijn glas drinken en zond hem toen naar bed.
Daarna werden de gesprekken over het huwelijk weer opgevat.
„En jij dan, Yann," vroeg Sylvester, „wanneer zullen we je
bruiloft vieren
„Schaam je je niet?" zei de kapitein. „Een vent als jy, met
zeven en twintig jaar nog niet getrouwd Wat moeten de meisjes
wel vau je denken
Yann haalde met een minachtend gebaar zyn ontzettende
schouders op en antwoordde
„Dat kan me niet schelen."
Hij had juist zijn vijf jaar in 's lands dienst achter den rug
en daar was hij als kanonnier op de vloot wat onverschillig
geworden.
Toen begon hij le vertellen van zijn laatste liefdegeschiedenis.
Het was in Nantes geweest, met een zangeres. Op een avond
was hy halfdronken in een café-chantant gekomen. Aan de deur
stond een vrouw, die kolossalen bouquetten verkocht voor twintig
francs. Hij had er een gekocht zonder te weten wat hy er meê
doen zou, en het ding, toen hij de zaal binnenkwam, het meisje,
dat op het tooneel zong, met kracht in het gezicht gegooid
half als een ruwe liefdesbetuiging en half uit spotternij met de
beschilderde pop, die hij veel te kleurig vond. Zij was door den
schok omvergeworpen.
Na dien tyd had zij hem bijna drie weken lang aangebeden.
„Zelfs toen ik wegging," zei hij, „heeft ze me dit gouden
horloge vereerd."
En hij wierp het als een verachtelyk stuk speelgoed op tafel,
om het hun tc laten zien.
Hij had dit alles op zyn eigenaardige ruwe manier verteld.
Maar het verhaal van het platte en alledaagsche uit het beschaafde
leven was een wanklank te midden van die eenvoudige mannen,
by de eeuwige stilte der zee, waardoor men hen omringd wist,
by dien middernachtglans, die van boven doordrong en de gedachte
aan de kwijnende poolzomers opwekte.
Die lichtzinnige manieren van Yann deden Sylvester veel
verdriet. Hij was een onschuldig kind, opgevoed in den eerbied
voor de sacramenten door een oude grootmoeder, een visschers-
weduwe uit het dorp Ploubazlance. Als kleine jongen ging hij
eiken dag met haar een rozekrans bidden op het graf van zyn
vader. Op het kerkhof, dat aan de kust lag, kon men in de verte
de gryze wateren van het Kanaal zien, waar zyn vader bij een schip
breuk^ was omgekomen. Daar zy arm waren, zijn grootmoeder
en hij, had hy al vroeg ter vischvangst moeten varen en zijn
kindsheid op zee doorgebracht. Eiken avond zei by nog zijn