HELRERSCHE EIS MEUWEDIËPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad roor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 55. Zondag 6 Mei. Jaargang 46. BEKENDMAKING. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0-90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder brengen ter kennis van de ingezetenen, dat tot tegenschatters voor de belasting op het personeel voor het dienstjaar 1888/1889 zijn benoemd de Ileeren J. A. KNA VEN en J. B. BERKELJON. Helder, den 4 Mei 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. Kijkjes over 't wereldrond. In den regel bestaat er bij ons publiek grooter belang stelling voor hetgeen er buiten onze grenzen plaats beeft, dan voor de gebeurtenissen op eigen bodem. De staatkunde van Vorst Bismarck of de gedragingen van den Keizer aller Russen worden van dag tot dag met de meeste op lettendheid gadeslagen, terwijl men voor de meer of minder ernstige verschijnselen aan den politieken hemel van ons eigen vaderland bijna geen oog heelt. De oorzaak hiervan ligt grootendeels in de beurs: een omkeer van zaken in de buitenlandsche aangelegenheden kan van grooten invloed zijn op de financiëele markt, oftewel op den effecten trommel, en dit verklaart al dadelijk de reden, waarom het buitenland, wat de algemeene staatkunde aangaat, gewoonlijk meer de aandacht trekt dan het binnenland. Slechts nu en dan, bij buitengewone gelegenheden, komt daarin eenige verandering. De ijver b.v., waarmede bij de jongste Kamerverkiezingen gestreden en gestemd is, mag als eene merkwaardige uitzondering op den bovengenoemden regel gelden. Zoo ook de belangstelling waarmede de ietwat traag zich voortsleepende formatie van het nieuwe Kabinet gevolgd werd. En nu eindelijk weer de spanning, die alvast bestond in afwachting van de.... ja, troonrede of openingsrede, wat zou het zijn? Een troonrede werd het niet. Omstandigheden van allerlei aard, die ik hier niet nader behoef toe te lichten, beletten IJslandsche visschers. Naar het Fransch van PIER RE LOTI. De eerste maal, dat zij hem gezien had, dien Yann, was geweest den dag na haar aankomst bij het Jubileum der IJslanders, den achtsten December, een uurtje na de processie, terwyl de witte lakens, waarop men klimop en hulst, winterbloemen en groen had vastgemaakt, nog over de straten waren gespannen. Op dien feestdag was de vreugde altyd wat ruw en uitgelaten onder een somberen hemel. Vreugde zonder vroolijkheid, waarbij zorgeloosheid en dartelheid en de alcohol een hoofdrol speelden. Groot gedruisch in Paimpolklokgelui en priestergezang. Ruwe en eentonige liederen in de kroegen oude wyzen, waarop de matrozen heen en weer wiegelden oude klaagliederen, afkomstig van de zee, afkomtig, ik weet niet van waar, uit den donkeren nacht der tijden. Troepjes zeelieden liepen van rechts naar links gearmd door de straten, uit gewoonte om te slingeren en ook omdat zij dronken waren. Mooie meisjes met hun witte nonnekapjes wandelden op en neer. Oude huizen van graniet, die al die beweging inslotenoude daken, die verhaalden van hun eeuwenlangen strijd tegen de westewiuden, tegen den mist, de regens, tegen alles wat de zee opwerptdie ook konden verhalen van den heldenmoed en de liefde, die in vroeger tijden onder hun bescherming hadden gewoond. En een godsdienstig gevoel, een herinnering aan het verledene, dat op alles rustte, met den eerbied voor den ouden godsdienst, voor de beschermende symbolen van de reine Maagd. Naast de herbergen de kerk met het met groen bestrooide voorportaal, openstaande als een somber toevluchtsoord, met haar wierook geuren, met haar kaarsen in de duisternis en de ex-voto der zeelieden aan het heilig gewelf. Naast de vroolijke jongemeisjes, de verloofden van matrozen, die niet terugkeerden, de weduwen van schipbreukelingen, die in lange, zwarte rouwchales gehuld en met krippen mutsjes op, uit de kapellen der dooden kwamen en zich met neêrgeslagen oogen, stil door al die drukte bewogen, als een dreigende waar schuwing. En daar dichtbij altijd de groote zee, die krachtige geslachten voedde en verslondzij ook bewoog zich, zij maakte ook geraas en nam aandeel in het feest... Van alles, wat er op het jaarfeest te zien was, kreeg Gaud een verwarden indruk. Zy was opgewonden en lachte, maar gevoelde een inwendige angst bij de gedachte, dat zy nu voor altijd in dat land zou blijven. Op het plein, waar reeds spellen en goochelaars stonden, wandelde zij met haar vriendinnen, die haar rechts eu links de jonge mannen van Paimpol of Ploubaz- lanec noemden. Een troepje van die „IJlanders" stond stil voor een paar menschen, die klaagliederen zongen, met den rug naar de meisjes gekeerd. Een van hen had haar aandacht getrokken door zijn reuzengestalte en zijn breede schouders eu zij had een weinig spottend gezegd „Nu, die is ook groot genoeg!" Er lag in haar toon iets, alsof zij wilde zeggen „Wat een sta in den weg voor de vrouw, die hem krijgt, zulk een reus." Hy bad zich omgekeerd, alsof hy haar verstaan had, en hy had haar van het hoofd tot de voeten opgenomen met oogen, die schenen te vragen: „Wie is dat meisje, dat de Paimpolsche muts draagt eu zoo elegaut is? Ik heb haar nooit gezien." En toen had hy zyn oogen gauw neêrgeslagen uit beleefdheid len Koning, ditmaal in persoon de nieuwe zitting der Staten-Generaal met een toespraak tot de vertegenwoordi gers der natie te komen inleiden. En zoo werd het dan een openingsrede, uitgesproken namens den Koning door de leden van het Kabinet, bij monde van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Het werd een openingsrede, die veel te lezen, nog meer te denken, maar vooral veel te verwachten geeft. Veel te lezen; want de omvang van dit gewichtig Staatsstuk overtreft dezen keer in lengte velen zijner voorgangers. Welk een lang-ademige speech I Men kan zien, dat de heer Keuchenius, specialiteit in eindelooze redevoeringen en reusachtige motiën, onder de leden van het nieuwe Kabinet is opgenomen. Bij de voorlezing van het concept in den Ministerraad is hij ver moedelijk de man geweest, die telkens weer een tusschen- voegseltje had in te lasschen of met een bijvoeging te berde kwam. En zoodoende hebben we een openingsrede gekregen, die voor liefhebbers van dergelijke lectuur een dubbele portie genot oplevert. Maar meer nog dan te lezen, geeft zij te denken. Er is iets zoetsappigs in deze rede, een fluweelige omhaal van woorden, die er op aangelegd schijnt om de eigenlijke bedoelingen te markeeren. Er wordt gesproken van „het voorrecht" dat het Ministerie heeft om voor de eerste maal de vertegenwoordigers des volks te ontmoeten. Is dit louter een beleefdheidsformule, of wordt hier al dadelijk de witte vlag der pacificatie geheschen? Ook krijgen de kiezers, vooral de nieuwe, een pluimpje voor de groote belangstelling, bij de jongste verkiezingen aan den dag gelegd. Ligt hierin niet een triomfkreet over de behaalde meerderheid der rechterzijde en het optreden van dit Kabinet, en ware dus, op déze plaats en uit dézen mond, die loftuiting op eigen overwinning niet beter achter wege gebleven? Doch misschien diende zij slechts als overgang op de volgende pericope der rede, die over het onderwijs, die min of meer de oorlogsverklaring moet bevatten aan de mannen van vrijzinnige denkbeelden en vrijzinnig onderwijs. Het openbaar onderwijs blijft een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering (natuurlijk, volgens de Grondwet), maar de belemmeringen die de ontwikkeling van het „vrije onderwijs" in den weg staan, en oogenschijnlijk weêr naar de zangers geluisterd, terwijl er niets van zijn hoofd zichtbaar was, dan het donker haar, dat lang en krullend in den nek viel. Zij had vrij den naam van een menigte anderen gevraagd, maar van dien eenen had zij het niet gedurfd. Dat mooie profiel, dat zij maar even had gezien die fiere en eenigszins woeste oogopslagdie bruine, bewegelyke oogen, zij hadden indruk op haar gemaakt. Het was juist die „jonge Gaos", van wien zij bij de Moans had hooren spreken als den grooten vriend van Sylvester; den avond van hetzelfde feest waren Sylvester en hij, gearmd, haar vader en haar tegengekomen en blyveu stilstaan om hen goeden dag te zeggen... ...Die kleine Sylvester, hij was voor haar eensklaps weêr als een broeder geworden. Daar zij familie waren, hadden zy elkander altijd bij den naam blijven noemenzij had eerst dien grooten man van zeventien jaar met zijn zwarten baard niet herkendmaar daar zijn goedige kinderoogen niets waren ver anderd, verbeeldde zij zich al spoedig, dat zij hem nooit uit het oog had verloren. Als hij in Paimpol kwam, hield zij hem te etener was geen kwaad bij en hij at met zeer veel smaak, hij bad het in huis ook wel wat schraal... ...Om de waarheid te zeggen was die Yann niet zeer galant geweest voor haar, bij die eerste ontmoeting bij de kromming van een donker straatje geheel met groene takken bedekt. Hy had zich bepaald tot het afnemen van zijn hoed, op eenigszins verlegen maar toch deftige maniertoen, na haar weêr vluchtig te hebben aangezien, een anderen kant uitgekeken, alsof hij outevreden was over die ontmoeting en haast om zyn weg te vervolgen. Een sterke bries uit het westen, die gedurende de processie was opgekomen, had de dennetakken op den grond geworpen eu den hemel donkergrys gekleurd.... Gaud zag dat alles weêr in haar droomen van het verledeneden donkeren avond aan het einde van het feestde witte laken met bloemen versierd, die in den wind langs de muren wapperden die luid ruchtige „IJlanders", gewend aan wind en storm, die zingend de herbergen binnengingen, om voor den dreigenden regen te schuilen en dan die groote man, die daar voor haar stond en het hoofd afwendde, alsof hij het vervelend vond, haar te hebben ontmoet... Welk een groote verandering had er sedert dat tijdstip in haar plaats gegrepen En welk een verschil tusschen de drukte van dien feestavond eu de rust van heden. WAt was datzelfde Paimpol stil en verlaten van avond, gedurende de zoele schemering van de maand Mei, terwyl zij alleen aan haar venster stond te droomen.... De tweede maal, dat zij elkander gezien hadden, was op een bruiloft. De jonge Gaos was aangewezen, om haar den arm te geven. Eerst had zij zich verbeeld, dat zij het niet prettig vond door de straat te wandelen met dien jongen man, waar iedereen naar keek, omdat hij zoo lang was, en die haar onderweg zeker niets te vertellen zou hebbenEu daarby werd zy verlegen onder zyn trotschen blik. Op het bepaalde uur, toen allen die den bruidstoet zouden uitmaken, bijeen waren, was Yann nog niet verschenen. De tijd ging voorbij hy kwam nog niet en men sprak er al van niet op hem te wachten. Toen had zy bemerkt, dat zij alleen voor hem haar mooiste kleeren had aangetrokken met welken anderen jongen man ook, zou er voor haar op het feest, het bal geen plezier meer zijn... Eindelyk was hij gekomen, ook in zijn beste plunje, en ver- zullen zooveel mogelijk uit den weg geruimd worden. Het openbaar onderwijs dus de stiefzoon, en het „vrije" behandeld als het troetelkind? Men kan het er uit lezen; maar ook hier weêr is „des poedels kern" achter een opeenstapeling van woorden verborgen, van woorden, die veel te denken geven, gelijk met bijna al de volgende paragrafen het geval is. Beloften genoeg overigens: het program van het nieuwe Kabinet geeft genoeg te verwachten. Voor elk punt van Staatsbeleid worden hervormingen en verbeteringen in uitzicht gesteld, zóóveel, dat het al mooi zal zijn, zoo de helft der toezeggingen verwezenlijkt wordt. Alleen het gewichtig gebied onzer Marine wordt met stilzwijgen voorbij gegaan. Wilde men liever voorzichtigheidshalve de ministeri- eele handen nog niet aan dit wespennest wagen? Het zij zoo; de openingsrede geeft veel te verwachten, wel nu, de Natie wacht thans. En men zou al zeer il-liberaal moeten zijn, om een verbetering of hervorming te versmaden omdat zij van een anti-liberaal Kabinet afkomstig is. Integendeel, wij juichen bet al dadelijk toe, dat de Ministers in gemeen overleg allen Zondagsarbeid aan hunne departementen hebben afgeschaft? Dit is geen quaestie van politiek, maar een voudig van humaniteit; en al plegen de ambtenaren op de staatsbureaux zich ook niet dood te werken, het is toch betamelijk, dat de Regeering aan het volk een goed voor beeld geve en den Zondag bestemme tot rust en ontspanning Bedenkelijk daarentegen is de zich steeds uitbreidende beweging in de noordoostelijke streken van ons land om heel de week Zondag te houden, m. a. w. voorloopig van alle werk den brui te geven. Dwang tot loonsverhooging is daar de leus. Wat te Almeloo gelukt is, wil men in de veenen ook beproeven. En vandaar zal het wel weêr naar elders overslaan. Want er begint een geheel andere geest onder het menschdom te komen, een geest van verzet en wederstand, die zich niet meer tot enkel woorden gelieft te bepalen, maar ook in daden zich tracht te openbaren. De dagen van goedwillige gedweeheid en slaafsche onder worpenheid hebben uitgewoed. De zich steeds uitbreidende verlichting en ontwikkeling ook onder den geringen stand beginnen andere toestanden en verhoudingen in 't leven te roepen. De arbeider, die een krant kan lezen en begrijpen ontschuldigde zich bedaard by de ouders van de bruid. Men had uit Engeland geseind, dat groote banken visschen, die men vol strekt niet verwacht had, dien avond op de hoogte van Aurigny zouden voorbijkomentoen waren alle schepen van Ploubazlanec in de haast zeilklaar gemaakt. Het was een drukte in de dorpen vrouwen hadden hun mannen uit de kroegen gehaald en hen aangespoord om beenen te maken, en zelf de zeilen geheschen en met alles geholpen, in één woord de heele streek was iu opschudding- Te midden van al die menschen, die zich om hen heen drongen, vertelde hy dit met de grootste gemakkelijkheid, met zyn eigen aardige gebaren, terwijl zyn oogen heen en weer rolden en by zyn glimlach zyn schitterende tanden zichtbaar werden. Om beter de overhaasting uit te drukken waarmee de schepen zeilree waren gemaakt, wierp hij van tijd tot tijd een eigenaardig gerekt hou! tusschen zijn zinnen, een kreet die door de matrozen gebruikt wordt om een denkbeeld van snelheid te geven en het fluiten van den wind na te bootsen. Hij zelf was genoodzaakt geweest spoedig een plaatsvervanger te zoeken en dien te laten aannemen door den reeder van het schip, waarop hij zich voor het winterseizoen had verhuurd. Daarom was bij te laat gekomen, eu om niet op de bruiloft te ontbreken, zou hy zijn geheele aandeel in de vangst verliezen. Zijn verontschuldigingen werden volkomen begrepen door de visschers die hem aanhoorden, en niemand had er aan gedacht het hem kwalijk te nemenmen wist immers wel, dat in het leven alles min of meer afhangt van de zee, min of meer onder worpen is aan de wisseling van het weer en het geheimzinnige trekken der visschen. De andere IJslanders, die er waren, haddeu alleen spijt, dat zij niet vroeg genoeg gewaarschuwd waren om, zooals de visschers van Ploubazlanec, hun aandeel te krygen van het fortuin der zee. Maar nu het toch te laat was, kon men niets beter doen dan de meisjes den arm aan te bieden. De violen begonnen buiten hun muziek en men toog vroolyk op weg. Eerst had hy haar slecht3 eenige onschuldige complimentjes gemaakt, zooals men dat op bruiloften doet aan jonge meisjes, die men weinig kent. Tusschen al die paren waren zij de eenigen, die elkander vreemd warenverder bestond de geheele stoet uit neven en nichten en verloofden. Maar 's avonds onder het dansen, toen het gesprek tusschen hen beiden weêr op dat onverwachte voorbijtrekken der visschers was gekomen, had hy eensklaps gezegd, terwijl hij haar in de oogen zag: „Ge zijt de eenige in Paimpol, zelfs in de heele wereld, voor wie ik dien tocht verzuimen zou neen, voor geen andere zou ik die vangst hebben laten varen, juffrouw Gaud..." Eerst was zy verbaasd, dat die visscher zoo durfde spreken tegen haar, die eenigszins als een koningin op dat bal was gekomenmaar toen had het haar gestreeld en zij was geëindigd met te antwoorden „Ik dank u, mynheer Yannen ik ben ook liever met n dan iemand anders." Dat was alles geweest. Maar van dit oogenblik af, tot aan het einde van de dansen, hadden zy op een andere manier, op zachteren toon tegen elkander gesproken... Men danste den geheelen nacht op de muziek van de viool, dezelfde paren byna altijd samen. Als hij weêr by haar kwam, na uit beleefdheid met een ander te hebben gedanst, wisselden zij een glimlach als van vrienden die elkander weêrvinden, eu zetten hun vroeger gesprek, dat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1