HËLDËRSCHE
EIV MËIIWEDIËPËR COURANT.
Kieuws- en Advertentieblad voor HoDaMs Noorderkwartier.
1888. N° 57.
Vrijdag 11 Mei.
Jaargang46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plnstsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnenland.
Het weekblad De, Hollandsche Lelie, onder hoofdredactie
van mej. C. Alberdingk Thijm, behelst een lezenswaardig
artikel van den heer Marcellus Emants, getiteld: „net
nationale in bet leven en in de letterkunde." Hij
doet daarin o. a. uitkomen, dat men ten onzent dikwijls
het vreemde alleen hierom zoo bewondert omdat men minder
in staat is er de fouten van te onderscheiden. Hij schrijft o. a.
„Zoowel in onze salons als in onze schouwburgen kan
men de treurige ondervinding opdoen, dat de zoogenaamde
beschaving in Nederland wel medebrengt het schijnbaar
op-de-hoogte-zijn van vreemde kunst, waarvoor men wel
beschouwd de voelhorens mist, maar niet eischt de kennis
van de nationale kunst, die men goed zou kunnen begrijpen.
Behalve dat deze achteruitgang van den kunstzin een
moorddadigen invloed oefent op nationale kunst eninheem-
sche kunstenaars, heeft zij ook tengevolge, dat de beschaafde
Hollanders zich dikwijls op eene wijze aanstellen, waarvoor
men, als landgenoot tegenover vreeraden, zich het schaam
rood naar de wangen voelt stijgen. Een Duitscher, die
Hollandsch verstaat en een winter lang in de residentie
den schouwburg bezoekt, kan niet anders dan een mede
lijdend en spotachtig glimlachje voor de artistieke ont
wikkeling onzer hoogste standen overhebben, wanneer hij
ziet, dat zij bij de beste voorstellingen der nationale kunste
naars schitteren door hunne afwezigheid en bij minder dan
middelmatige vertooningen, door Fransche artisten van zeer
laag allooi gegeven, met stralende gezichten de eerste rangen
vullen. Misschien is er geen tweede land te vinden, waar
zij, die de voorgangers des volks moesten zijn, zichzelven
zoo onbeschaamd een brevet uitreiken van artistieke botheid.
„De bewondering van het vreemde heeft het bewonderen
zonder maatstaf tot onvermijdelijk gevolg gehad; het be
wonderen zonder maatstaf smoorde het artistiek gevoel, en
thans leven wij in den schoonen tijd dat het Nederlandsch
pnbliek de vreemde kunst bewondert, omdat het er de
fouten niet van ziet, de nationale kunst veracht, omdat het
er het goede niet van kan beseffen. Mist ons hedendaagsch
publiek dus het recht over den achteruitgang van de Neder
landsche kunst te klagen, wij mogen verwachten, en moeten
eischen, dat het schuldbewust, eens pogingen aanwende om
6)
IJslandsche visschers.
Naar het Fransch van PIERRE LOTI.
Een maand is ongeveer verstreken. Het is Juni.
Op de IJslandsche zee is alles stilgeen koeltje beweegt de
lucht; het is alsof de wind voor goed afscheid genomen heeft.
De hemel heeft zich bedekt met een blecken sluier, die onderaan,
bij den horizon, donkerder wordt en een loodachtige, tingrauwe
kleur aanneemt. Het water onder dien hemel, bijna onbewegelijk,
straalt een witachtig licht uit, dat de oogen pijnlijk aandoet en
den toeschouwer een koud gevoel over de leden jaagt.
Bijna onbewegelijk, jamen ziet op de zee niet anders dan
veranderlijke kringen, niet ongelijk aan de vlekken, die men
waarneemt op een spiegel, wanneer men tegen het glas ademt.
De groote blinkende vlakte achynt aan alle zijden overdekt met
een net van flauw geteekende figuren, die onophoudelijk zich in
elkaar vlechten, een anderen vorm aannemen en verdwynen om
plaats te maken voor nieuwe.
Of het eeuwig avond is, dan wel een altijddurende ochtend,
valt niet te beslissende zon wijst den tijd niet meer aan, maar
blijft voortdurend alles met een bleeke glans overtrekken, zelf
niet anders dan een onduidelijke vlek, bijna onbegrensd, ontzaglijk
vergroot door de ineenloopende lichtkringen, die haar omgeven.
Yann en Sylvcster zaten naast elkander te visschen, terwijl zij
het nooit eindigende lied van Jean-Fran^ois van Nantes
zongen, juist om zyn eentonigheid hadden zij dat uitgekozen,
en nu en dan zagen zij elkaar schuins aan en lachten om den
kinderachtigen ijver, waarmede zij telkens hetzelfde couplet
begonnen. De frissche koude had hun wangen rood gekleurd
zij ademden met volle teugen do opwekkende, reine lucht in,
hier aan de bron zelve van alle kracht en alle leven,
En toch scheen alles rondom hen gowyd aan den dood, was
het alsof dat alles behoorde tot een wereld, wier levenstijd voorbij
was of nog moest aanbreken. Het licht gaf geen warmte; alles,
wat hen omgaf, was onbewegelijk en als versteend onder den
blik van dat groote, spookachtige oog, dat zon heette.
De Maria wierp op het water een zeer lange schaduw, die
groen scheen af te steken by de gladde vlakte, waarin het witte
licht van den hemel weerkaatste. In dat beschaduwde gedeelte,
dat niet weerspiegelde, kon men duidelyk zien, wat diep onder
het water gebeurde: kon men de talryke visschen bespeuren,
myriaden en nog eens myriaden, allen van dezelfde soort, die
zich zachtjes voortbewogen in dezelfde richting, alsof zij allen
éen doel hadden op hun altijddurende reis. Het waren de
kabeljauwen, die te zamen hun lange tochten hielden, zich allen
voortbewegend in rechte, evenwydige lijnen, zoodat het geheel
den indruk maakte van de gearceerde schaduw op een teekening.
Door een snelle trilling, die onophoudelijk door de massa ging,
schenen al die stomme schepselen met een zekere vloeibaarheid
bedeeld nu en dan draaiden zy zich door een plotselinge beweging
van den staart allen tegelijk om, waarby bun buiken als zilver
schitterdenom daarop dezelfde beweging nog eens uit te voeren,
zoodat dezelfde omkeering zich weder golvenderwijze door den
ganschen troep voortzette, alsof duizenden dunne metalen plaatjes
plotseling in het water werden omgekeerd.
De zon, die reeds zeer laag stond, zonk hoe langer hoe dieper,
waaruit men zou opmaken, dat het avond was. Naarmate zij
verder doordrong in de loodkleurige lucht, dicht bij de zee, werd
zy geler van kleur eu kreeg baar omtrek een zuiverder cirkel
I mgzamerhand de afschuwelijke gevolgen van zijne nationale
karakterloosheid weer uit te wisschen. Om dit te bereiken
wend ik mij tot u, lezeressen van „De Hollandsche Lelie".
Vrouwen oefenen een grooteren invloed op de nationale
kunst uit dan zij misschien zeiven wel denken."
De schrijver wijst er op, in de eerste plaats, dat het
publiek, waarop een schrijver kan rekenen, bij ons nog
meer dan bij andere volken, nagenoeg uitsluitend uit vrouwen
is samengesteld. Het beetje vrije tijd dat den man in elk
land overblijft wijdt hij ten onzent zelden aan kunst, en
vooral niet aan zijne eigene litteratuur. In de tweede en
voornaamste plaats oefent de vrouw haren invloed op de
kunst uit door middel van haren invloed op het sterkere
geslacht. En is de vrouw eenmaal moeder geworden dan
krijgt zij de vorming van een gansch nieuw geslacht geheel
in handen.
Geeft zij haar kind vroegtijdig vreemde gouvernantes,
dan bereikt zij misschien het voordeel, dat het over koetjes
en kalfjes zonder fouten in een drietal talen babbelen kan,
maar zeker de nadeelen: 1. dat het zich met die spelend
verkregen, verstandelijk niets beteekenende geoefendheid
voor knapper houdt dan anderen2. dat het op school de
verschillende talen grammaticaal minder goed leert dan
zijne makkers, omdat het waanwijs ze al meent te kennen;
3. dat de gewone menschelijke ijdelheid het er toe brengen
zal met zijn zoogenaamd talent te willen uitblinken, uit
welke neiging zich dan weêr noodlottig eene voorliefde
voor de vreemden en het vreemde moet ontwikkelen.
Ten slotte zegt de schrijver: „De toekomst van onze
kunst, onze taal, in één woord van ons zelfstandig, nationaal
karakter ligt grootendeels in de handen der Hollandsche
vrouw; van haar hangt het dus af of de onverschilligheid,
die ons tegenwoordig in het Europeesch verkeer van nage
noeg alle zijden te beurt valt, tot minachting zal dalen of
tot achting stijgen. Wie zichzelven niet acht, vindt bij
anderen slechts verachting, en volkomen terecht heeft
Kneppelhout gezegd: „Het volk, dat zijne taal versmaadt,
is rijp voor slavernij."
De buitenlandsche, en vooral Fransche en Belgische
bladen, behelzen de laatste dagen zeer verontrustende mede-
deelingen nopens den toestand van Z. M. den Koning. De
vorm. Men kon haar ongestraft met bet bloote oog beschouwen,
evenals de maan.
Toch gaf zy lichtmaar zy scheen niet te zweven in de
oneindige ruimte daar buitenmen zou eerder gezegd hebben,
dat men, door met een schip tot aan den horizon te varen, dien
grooteren, somberen bol zou ontmoeten, die daar scheen te hangen
eenige meters boven de zee.
De vangst was vrij voordeelig. In het kalme water kon men
duidelijk alles zien men zag de kabeljauwen gulzig bijten, en
dan, als zij den baak voelden, met den kop schudden, wat slechts
tengevolge had, dat zij zich beter vasthaakten. Elke minuat
konden de visschers met beide handen de lijn inhalen en den
visch toewerpen aan hun makker, die hem schoon maakte en
plat klopte.
De vloot van de Paimpollers, over die stille spiegelende vlakte
verstrooid, bracht eenig leven in de eenzaamheid. Hier en daar
zag men in de verte hun zeilen die alleen voor de lens waren
losgemaakt, want geen enkel windje deed ze zwellen als
witte vlekken aan den gryzen horizon schitteren.
Het beroep van IJslandsch visscher scheen heden zoo rustig,
zoo gemakkelykbyna een dameswerk...
Jean-Fran<jois van Nantes;
Jean-Franijois,
Jean-Fran<;oi3
zongen de twee groote kinderen.
En Yann dacht er niet aan, dat hij schoon was en zulk een
edel voorkomen had. Overigens was hij slechts kind tegenover
Sylvester en speelde en zong hy met hem alleentegenover
de anderen was hy terughoudendeerder trotsch en afgetrokken
hoewel altijd gewillig, wanneer men hem noodig hadimmer
goed en gedienstig, als men hem niet kwaad maakte.
Zij beiden zongen dat liedjede twee anderen, die een eindje
verder bezig waren zongen iets anders, ook een melodie, die
voortsproot uit slaperigheid, een gezonde natuur en een onbe
stemde droefgeestigheid.
Zij verveelden zich niet, en ondertusschen ging de tijd voorby.
Beneden in de kajuit brandde altijd het vuur in de kachel,
en het luik in de zoldering bleef gesloten, opdat het nacht zou
schynen voor hen, die behoefte hadden aan slaap. Zy hadden
weinig lucht noodig om to slapenveel minder forsch gebouwde
menschen uit de stad zouden meer ruimte hebben geëischt. Maar
wanneer de borst den ganschen dag met ruime teugen de lucht
uit de oneindigde ruimte heeft kunnen inzwelgen, gaat zij later
ook slapen en beweegt zich byna niet, zoodat men, evenals de
dieren, in het kleinste hoekje kruipen kan.
Men kon, als de wacht afgeloopen was, naar bed gaan wanneer
men wilde, want hier waar het voortdurend dag was, kon men
daarvoor geen vaste uren aanwijzen. En altyd sliep men goed,
rustig, zonder te droomen.
Alleen de gedachte aan de achtergeblevenen hield hen soms
een poosje wakkerdan zeiden zy tot zichzelven, dat het seizoen
over zes weken ten einde zou zijndat zij zich dan weder zouden
bevinden bij hun vrouwen, hun verloofden, hun zusters... Maar
dikwijls dachten zy daaraan niet.
Jean-Fran<;ois van Nantes:
Jean-Framjois,
Jean-Fran^ois
...Zy tuurden thans op een microscopisch klein vlekje i
„Indép. Beige" sprak jl. Maandag van zeer ongunstige
geruchten nopens Z. M., de „République Fran9aise" zeide,
dat men binnen twee dagen den dood kon verwachten en
de „Figaro" publiceerde heden een telegram, uit 's Hage
ontvangen, waarin wordt gezegd, dat men den dood des
Konings ieder oogenblik tegemoet ziet!
Wat aanleiding tot een en ander heeft gegeven is niet
duidelijk. Z. M. is vrij wel, heeft minder pijn te verduren
dan eenigen tijd geleden en maakt zich gereed naar Het
Loo te vertrekken. H. M. en het Prinsesje gaan als
gewoonlijk uit, terwijl de Koningin nog de laatste dagen
eenige audiënties heeft verleend.
Uit 's Hage worden de verontrustende berichten ten
stelligste tegengesproken.
De Vereeniging tot bevordering der Nederlandsche
visscherij heeft een reglement ontworpen voor een Onder
linge Nederlandsche Waarborg-Maatschappij, voor zeil- en
stoomschepen ter visscherij uitgerust. Het doel der Maat
schappij is „de verzekering tegen schaden, veroorzaakt door
zee- en andere evenementen, in volle zee en op de rivieren
geleden aan zeil- en stoomschepen ter visscherij uitgerust,
en de gevolgen daarvan." Zij tracht het doel te bereiken,
door dat alle deelnemers onderling elkander de vergoeding
voor die schaden waarborgen.
„De Standaard" geeft in een artikel „Uit de Hofstad"
een beschouwing in vogelvlucht van de nieuwe Kamer,
waarbij de nieuwe leden de revue passeeren en met enkele
woorden worden gekarakteriseerd. Deze verslaggever heeft
vooral zijn aandacht gewijd aan haar en baard der leden,
zoodat men dit verslag maar heeft te bewaren om juist te
weten, hoeveel knevels, hoeveel grijskoppen, hoeveel glad
geschoren gezichten er onder de nieuwe leden zijn. Den
meesten indruk schijnt de heer Van Velsenopden verslag
gever te hebben gemaakt: „zijn grijzend haar en baard
zijn met zorg gekapt en gescheiden, en zijn toilet is onbe
rispelijk;" van geen ander schijnt zooveel uitnemends
gezegd te kunnen worden. Van den heer Lucasse ver
nemen wij, dat hij door zijn geheel geschoren gezicht voor
een predikant kon doorgaan; niet alzoo de heer Glinder-
man, die baard en knevel draagt: daarin zit 'm eigenlijk!
Opmerkelijk is, wat van den heer Bosgra gezegd wordt:
horizon, een byna niet te bespeuren rookzuil, slecht iets donkerder
grys dan de lucht zelf. Hun oogen, gewend om in de verte te
zien, onderscheidden spoedig wat het was.
„Een stoomschip daar!"
„My dunkt," zei de kapitein, „dat moet een stoomschip van
de Marine zijnde kruiser, die de ronde komt doen..."
Die onduidelijk zichtbare rook zou berichten uit Frankrykaan
de visschers brengen; onder meer een brief van een oude groot
moeder, door een jongmeisjeshand geschreven.
Het stoomschip naderde langzaam weldra kon men den zwarten
romp zien het was de kruiser, die de brieven bracht naar
de fjorden van IJsland.
Terzelfdertijd begon een lichte bries de kalme oppervlakte van
het water te rimpelenzy bedekte het glimmende spiegelvak
met lange blauwgroene lijoen, die zich na een oogenblik waaier-
of stervormig uitbreidden, alles met een gesuis alsof de natuur
de omgeving uit haar verstijving wakker riep. De hemel schoof
zijn slnier terug en vertoonde zich helder en klaar; de nevelen
hoopten zich op aan den horizon en schenen de zee met een
muur van grijze watten te omringen. De glanzige vlakten aan
beide zijden van het schip werden weder even doorschijnend als
vroeger, evenals een glas, waarvan men alle vlekken afwischt.
Het weder veranderde geheel, maar de verandering greep to
spoedig plaats om veel goeds te voorspellen.
En aan alle kanten zag men aan den horizon de visscbers-
schepen naderenalle Fransche bodems, die in deze streken
rondzwierven, Bretagners, Normandiers, visschers uit Boulogne
en uit Duinkerken.
Als vogels, die komen aanvliegen op het gefluit van een bekend
meester, verzamelden zy zich alle rondom den krniscrzelfs op
ponten, waar men kort geleden nog geen stipje had gezien, zag
men hen thans de grysachtige vleugels uitslaan. De eenzamo
vlakte werd geheel bevolkt. En zy naderden niet langzaam
zy hadden alle zeilen geheschen voor den frischen wind en
haastten zich blykbaar om nader te komen.
IJsland zelf, hoewel heel in de verte, kwam ook te voorschyn
men zag hoe langer hoe duidelyker zijn groote kale bergen, die
de zon nooit anders dan van ter zyde beschijnt alsof zy hun
haar licht niet gunt. Het scheen zich voort te zetten in een
ander IJsland van dezelfde kleur, dat langzamerhand meer op
den voorgrond kwam, dat echter slechts in de verbeelding
bestond en welks bergen niet anders waren dan een opeenhooping
van nevelen. En de zon, die zich immer vlak boven het water
voortsleepte en niet by machte scheen, zich boven haar omgeving
te verheffen, zond haar stralen door dat doorschijnende eiland,
zoodat het oog meende, dat zij zich voor die bergen bevond en
met verbazing op het onbegrijpelijke schouwspel staarde. Do
lichtkringen om de schijf waren verdwenen, en zy geleek nu
meer op een arme gele stervende planeet, die besluiteloos te
midden van een chaos was blijven stilstaan.
De kruiser lag thans stil te midden van de IJslanders. Van
al die visschersschepen naderden thans kleine booten, echte noten
doppen, met ruwe, langgebaarde mannen, op de vreemdste wjjze
uitgedost.
Zij kwamen allen, evenals kinderen, iets vragendeze genees
middelen voor allerlei kleine wondendie levensmiddelen en
brieven.
Anderen werden door hun kapitein gezonden om zich in de
boeien te laten sluiten tot straf voor de een of andere mnitery
zy vonden dit heel natuurlyk, daar zy allen by de marine hadden