HELDERSCHE
EN NIEIIWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 85.
Zondag 15 Juli,
Jaargang46.
Uitgever A. A. BAKKEE Cz.
SCHUTTER IJ.
u> DE KLEINE LORD.
„Wij huldigen
hei goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
fraDco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Priji der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEAIEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat de Commissie,
bedoeld bij art. 15 der wet op de Schutterijen, zitting zal houden
aan het liaadhuis, op VRIJDAG 20 JULI e. k., des namiddags
ten zes ure, tot het onderzoeken der redenen tot vrijstelling van
dienst, die bij do onlangs gehouden loting en naloting zijn inge
diend, zoomede tot het onderzoeken der redenen tot vrijstelling
of uitsluiting, die de reeds ingelijfde schutters mochten hebben
voor te dragen, en tot onderzoek van hen, die bij nummerver
wisseling voor anderen verlangen op te treden.
Wijders wordt in herinnering gebracht, dat degene, welke voor
die Commissie niet verschijnt, gehouden wordt geene redenen tot
vrijstelling te hebben.
Helder, den 14 Juli 1888.
•Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. A. BEUKENKAMP, waarnemend Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Axnsterdamsche Kroniek.
12 Juli.
Al heeft het zomerseizoen tot dusver- en vooral in de
laatste veertien dagen slechts zeer weinig aan zijn schoonen
naam beantwoord, de van ouds bekende zomergebruiken
gaan toch hun gewonen gang. En evenals men bij het
vallen van den avond achtereenvolgens in alle huizen de
lichten ziet ontsteken, zoo begint omstreeks de laatste helft
der Julimaand op alle scholen de vacantietijd aan te breken.
De vacantietijd het is zoo spoedig gezegd en ge
schreven, maar het omvat toch zulk een gewichtige periode
van het jaar. O voorzeker onderwijzers, onderwijzeressen
en leerlingen zien die jaarlijksche periode met wederkeerige
blijdschap tegemoet, maar zou dit ook bij alle ouders
het geval wezen Ik betwijfel of met die vraag wel altijd
genoegzaam rekening wordt gehouden, wanneer ik let op
de buitengewone uitbreiding, die op verschillende scholen
aan dit tijdperk gegeven wordt. Men heeft hier particuliere
inrichtingen van onderwijs, waarbij de vacantie tot niet
minder dan zeven weken is gerekt. Mij komt die rustpoos
onnoodig lang voor, bovendien in het nadeel van de ouders
en tot schade van de leerlingen. Gesteld al, dat het onver
mijdelijk noodzakelijk is, de kinderen eenigen tijd het school
bezoek te doen staken, dan zal een periode van drie of
vier weken daartoe toch wel voldoende zijn, en behoeft zij
[Uit het Engelsch van F. H. BURNETT.
Lord Fauntleroy schoof ietwat verlegen op zijn stoel heen en
weer en de Graaf merkte heel goed dat hij in verwarring was
gebracht door eene opkomende gedachte.
,/Het schoot mij daar juist te binnen dat gij het misschien
niet prettig zoudt vinden," gaf hij ten antwoord. //Misschien is
er wel iemand van uwe familie bij geweest. Ik vergat, dat gij
een Engelschman zijt."
„Ga maar gerust voort," zei de Graaf. «Er is niemand van
mijne familie bij geweest. //Gij vergat ook, dat gij zelf een
Engelschman zijt."
„Wel neen," riep Cedric terstond„ik ben een Amerikaan
„Gij zijt een Engelschman," herhaalde de Graaf barsch. „Uw
vader was een Engelschman."
Hg vond het wel aardig dit te zeggen, maar Cedric daarentegen
vond het niets aardig. Zulk eene gevolgtrekking klonk hem al
heel vreemd in de ooren. Hij voelde, dat hij rood werd tot
onder zijne blonde krullen.
„Ik ben in Amerika geboren," hield hij vol. „Iemand, die
in Amerika geboren is, moet een Amerikaan zyn. Het spijt mij
wel, dat ik u moet tegenspreken," vervolgde hg beleefd, maar
ernstig. „Mijnheer Hobbs heeft gezegd, dat ik, als er ooit eens
weer een oorlog mocht komen, een een Amerikaan zou moeten
zyn."
De Graaf liet een kort en grimmig lachje hooren kort en
grimmig, ja, maar het was toch een lachje.
„Welzoo, zoudt gy dat moeten zijn sprak hij.
Hij had een hekel aan Amerika en de Amerikanen, maar hij
had plezier in den ernst en de belangstelling van dezen kleinen
patriot. Hij dacht bij zich zeiven, dat zulk een goed Amerikaan
mettertijd zeker een goed Engelschman zou worden.
Zij hadden nog geen tyd gehad om dieper in de geschiedenis
der Revolutie door te dringen en eigenlijk voelde Lord Faunt
leroy wel eenigen schroom om het onderwerp weer op te vatten
toen het diner werd aangekondigd.
Cedric verliet zyn stoel, naderde zijn hooggeboren grootvader
en sloeg een blik op diens pijnig ken voet.
„Kan ik u misschien ook helpen vroeg hij beleefd. „Mis
schien kunt gij wel op mij leunen. Eens toen mijnheer Hobbs
een vat met zeep op zijn voet had gekregen, leunde hij ook
altijd op mij."
De lange huisknecht moest even glimlachen, al zou hij er zijn
goeden naam en zijn dienst ook door verliezen. Het was een
aristocratische huisknecht, die altijd in de eerste families gediend
en nog nooit een glimlach gewaagd hadja, hg zou vindendat
hij tot den rang van een alledaagschen, gemeenen huisknecht
behoorde af te dalen, indien bij de onbeschaamdheid beging te
glimlachen, in welke omstandigheden dan ook. Maar nu had
het heel weinig gescheeld. Ternauwernood ontkwam hij het
gevaar door, over het hoofd van den Graaf heen, naar eene bijzonder
lcelijke schilderij te kijken.
De Graaf nam zgn dapperen kleinzoon van het hoofd tot de
voeten op.
waarlijk niet tot twee maanden te worden uitgebreid. In
het nadeel der ouders is dit om tweeërlei redenen. Voor
eerst moeten zij het schoolgeld blijven betalen alsof de
lessen hunner kinderen geregeld doorgingen, terwijl het
toch niets meer dan billijk zou zijn, dat over den vacantie
tijd geen schoolgeld berekend werd; de ouders konden dan
dit bedrag nog eens besteden voor een uitstapje of andere
vermakelijkheid in het belang hunner kinderen. Ten anderen
maken lang niet alle ouders (slechts een zeer kleine minder
heid) van de vacantieperiode gebruik, om met hunne kinderen
een zomerreis te ondernemen of zich naar eene buitenlandsche
badplaats te begeven. Zij krijgen hun kroost dus eenvoudig
die zes of zeven weken thuis; en al hebben de ouders hunne
kinderen nu ook nóg zoo lief, voor velen hunner, met dage-
lijksche zorgen en bezigheden overladen, is dat tijdperk werke
lijk niet als een bijzonder voorrecht te beschouwen en moet
men hen niet van al te groote liefdeloosheid beschuldigen, indien
zij van dag tot dag reikhalzend uitzien naar het einde van die
„verwenschte vacantie". Menig vader, voor wie het „wie
niet werkt, zal ook niet eten", een wet der Pérzen en der
Meden is, benijdt met jaloerschheid den schoolmeester, die
zeven weken zijn deur sluit, maar toch evengoed zijne
bezoldiging ziet doorgaan. Terwijl de arme vader, druk
met beslommeringen overladen, zich op het heetst van den
zomerdag met haastigen tred naar bureau, kantoor of fabriek
spoedt, ziet hij den onderwijzer zijner kinderen, in den hem
door den vader betaalden tijd, kalmpjes in de schaduw
wandelen of zich op een koele plaats te goed doen aan een
verfrisschenden dronk. Dan kan de vader de verzuchting
niet weerhouden, dat het in de wereld toch soms zonderling
toegaat, en heeft hij er half spijt van, dat hij in zijn jongen
tijd ook geen schoolmeester is geworden, in plaats van
boekhouder, makelaar of commissionair. En heeft de geen
zomerreis-makende vader zijn kantoor of andere zaken bij
zich aan huis, dan is de vacantietijd zijner kinderen (vooral
bij regenachtig weder) meestal een periode, waarin het
werken hem nagenoeg onmogelijk isEindelijk is de over
dreven lange vacantie ook in het nadeel van de ontwikke
ling der leerlingen; immers, het tegenwoordige stelsel van
paedagogie brengt mede, dat er voor de vacantie slechts
weinig of in het geheel geen huiswerk wordt opgegeven,
zoodat de jeugd tamelijk ten achteren is als de lessen weer
beginnen. Summa summarum: de vacanties ziju, schijnt
het wel, een noodzakelijk kwaad; maar om de boven aan
gevoerde argumenten pleit ik er voor, dat men dit onver-
Denkt gij, dat ge het zoudt kunnen vroeg hij barsch.
„Ik geloof het wel," hernam Cedric. „Ik ben sterk, ik ben
al zeven jaar, dat weet ge. Leun aan den anderen kant maar
op uw stok en aau deze kant op mij. Dick zegt, dat ik veel
spierkracht heb voor een jongen van zeven jaar."
Hij zette een vuist en bracht die aan zijn schouder om de door
Dick geprezen spieren te laten zien en hij deed dat met zulk een
ernstig gezicht, dat do knecht het noodig achtte weer heel strak
naar de leelijke schilderij te kyken.
„Goed," zeide de Graaf, „probeer het dan maar."
Cedric gaf hem zijn stok aan en begon hem bij het opstaan
behulpzaam te zijn. Gewoonlgk was dat het werk van den langen
huisknecht en deze moest menig ruw woord, menigen vloek aan-
hooren, wanneer de Graaf onverwachts een aanval van pijn kreeg.
In den regel was de Graaf niet bijzonder beleefd in het spreken
en de lange huisknecht stond in zijne livrei meer dan eens te
sidderen en te beven.
Heden echter kwam er geen vloek over zijne lippen, hoewel
de jichtige voet hem nog erger pijn deed dan gewoonlgk. Hij
wilde eene proefneming doen. Langzaam stond hij op, en legde
zijne hand op het kleine schoudertje, dat hem zoo moedig werd
aangeboden. De kleine Lord Fauntleroy deed voorzichtig een
stapje vooruit en hield het oog op den zieken voet gericht.
„Leun maar gerust op mg," sprak hij met bemoedigende
opgewektheid. „Het zal wel gaan. Ik zal heel langzaam loopen."
Had de huisknecht naast hem geloopen, dan zou de Graaf meer
op dezen en minder op zijn stok geleund hebben. Toch behoorde
het bij zijne proefneming, dat zijn kleinzoon goed zou voelen hoe
zwaar hg was. En dat gewicht was waarlijk geen kleinigheid
na een stap of wat werd het kindergezichtje rood van inspanning
en het hartje klopte met verdubbelde slagen maar hij hield zich
dapper en dacht aan Dick, die immers zijne spierkracht zoo geroemd
had.
„Leun maar gerust," herhaalde hg al hijgend. „Ik kan het
best uithouden, als als het niet al te lang duurt."
Het was geen verre afstand van de bibliotheek naar de eet
kamer, maar Cedric vond, dat het erg lang duurde eer de
groote stoel aan het hoofd van de tafel bereikt was. By iederen
stap scheen de hand op zijn schouder zwaarder, zijn gezichtje
warmer en zijne ademhaling benauwder te wordenmaar aan
opgeven dacht hij niet eenshij spande zyne krachten tot het
uiterste in, hield het hoofd rechtop en sprak den naast hem voort
hinkenden Graaf moed in.
„Doet- uw voet erge pyn als gij er op staat vroeg hij. „Hebt
gij hem wel eens in warm water met mosterd gehouden Dat
deed mijnheer Hobbs, toen hij zich zoo bezeerd had. Arnica moet
ook wel goed helpen...."
De groote hond wandelde langzaam met hen mede en de huis
knecht volgde. Soms kwam er eene zonderlinge uitdrukking op
diens gezicht, wanneer hg zag hoe de kleine man zijn best deed
en met hoeveel goeden wil hij den zwaren last bleef torschen.
Ook de Graaf wierp telkens een zydelingschen blik op het blozende
ventje.
Toen zij de eetkamer binnentraden, zag Cedric dat het eene
ruime, indrukwekkend mooie zaal was en dat de knecht, die achter
i den stoel aan het hoofd van de tafel stond, met alle aandacht
mij-lelijke dan tot de kleinst m o g e 1 ij k e afme
tingen beperkt. Ik houd mij verzekerd, hierbij te spreken
uit naam van vele ouders, die den vacantietijd niet zonder
vreeze en beving zien naderen.
Maar wat spreek ik daar van noodzakelijk „kwaad*
Kwaad? Wat is dat voor een woord, waarop ik hier
mijzei ven betrap? Ik geloof dat ik oud begin te worden
en niet meer met mijn tijd meega. Er is geen „kwaad*
meer op de wereld, en wat wij dusver onder dien naam
verstonden, zijn niets meer dan acute of chronische ziekte-
verschijnselen. Al wie misdoet, lijdt aan zekere
stoornis in de organen van zijn geestelijk of zedelijk leven.
Een tien of twaalf jaar geleden is er in Engeland een
boekje uitgekomen, waarin op zeer vermakelijke wijze
met dit nieuwerwetsche stelsel den spot gedreven werd.
Het heette Erehwon (een omzetting van het Engelsche
woord Noxoherevoor dit geval misschien in onze taal het
best weer te geven door het spotwoord „Nergenshuizen")
en had verbazend veel succès; de Arnhemsche Courant gaf
er als feuilleton een vertaling van, die druk gelezen werd.
In dat Erehwon had men een philanthropisch-paedagogisch
gesticht, waar alle moordenaars, boeven en schurken vol
gens een bepaalde methode als zieken behandeld en „ver
pleegd" werden. Dat was natuurlijk een carricatuur; maar
ik geloof, dat we mooi op weg zijn om van die carricatuur
werkelijkheid te maken. Bouwt men niet gevangenissen,
die al het aanzien hebben van paleizen; en wordt er niet
in die moderne inrichtingen een stelsel van behandeling
toegepast, dat meer op „verpleegden" of „patiënten" dan
op tuchtelingen berekend schijnt? Zoo ook nu weer de
beschouwingen, waarmede het plan tot oprichting van een
„Nederlandsch dronkaards-asyl", pardon, van een herstellings
oord voor dronkaards, bij ons publiek wordt ingeleid. Het
doel der onderneming heet thans, volgens de nieuwe me
thode, „bestrijding van de drankzucht', in plaats van
„dronkenschap", en een dronkaard wordt dus overeenkomstig
dat systeem een drankzuchtige genoemd. De ont
werpers van het plan zeggen dan ook in hunne oproeping
aan het Nederlandsche volk, dat zij zich wenschen te
plaatsen op het standpunt, dat dit misbruik eene ziekte
is en ook als zoodanig moet behandeld worden. De tot
dusver gevolgde wijze van bestrijding door de afschaffings-
fenootschappen, enz. heeft nog niet in genoegzame mate
e gewenschte uitkomsten opgeleverd, en daarom moet
thans een andere weg worden ingeslagen. En die andere
naar hen keek, alsot hij zijn eigen oogen niet vertrouwde.
Eindelgk was de stoel bereikt. De hand werd van zgn schouder
genomen en de Graaf zette zich voorzichtig neder.
Cedric haalde Dick's zakdoek te voorschyn en wischte zich
het voorhoofd af.
„Het is warm van avond, is het niet?" zei hij. „Misschien
hebt gg behoefte aan vuur omdat omdat uw voet pijn doet,
maar ik heb het erg warm."
„Dat komt omdat gij zwaar werk hebt gedaan," zei de Graaf.
„Weineen," hernam Lord Fauntleroy, „zwaar werk was het
niet, maar ik ben toch warm geworden. In den zomer kan dat
licht gebeuren."
En hij streek zich met den prachtigen bonten zakdoek zoo hard
hij kon langs het voorhoofd. Zijn eigen stoel wa3 aan de andere
zijde van de tafel geplaatst, tegenover zgn grootvader. Het was
eene groote armstoel, voor een vrij wat zwaarwichtiger personage
bestemd dan hij waswaarlijk, al wat hij tot nu toe gezien had
de groote kamers met hare hooge plafonds, de zware gebeeld
houwde meubels, de lange huisknecht, de reusachtige hond, de
Graaf zelf alles in één woord had afmetingen, wel geschikt
om het kleine ventje te doen gevoelen, dat hij nog heel erg klein
was. Maar dat hinderde hem volstrekt niet. Hij had zich zeiven
nooit byzonder groot of bijzonder gewichtig gevonden en was
volkomen bereid zich te schikken naar de omstandigheden, al
deden die hem ook in het niet verdwijnen.
Misschien had hg er nooit zoo klein uitgezien als nu hg daar
ia dien grooten stoel aan het eind van de tafel zat. Hoe een
zaam de Graaf zijn leven ook sleet, wilde hg, dat alles op deftigen
voet ingericht bleef. Hij was zeer op zijn diner gesteld en alles
moest volmaakt in orde wezen. Als Cedric naar zijn grootvader
keek, viel zijn oog op het flikkerende, glinsterende kristal, het
prachtige, ouderwetsche zilver, waarvan de glans zgne kinder-
oogen byna verblindde. Voor een toeschouwer ware het een
aardig tooneel geweest de groote, deftige kamer, de bedienden
in livrei, de schitterende verlichting, de sierlijke tafel, de barsche
oude edelman aan het hoofd van den disch en het kleine ventje
aan het andere einde. Het middagmaal was een voornaam punt
voor den Graaf en het was een zéér voornaam punt voor den
kok, of zijn schotels den gestrengen heer smaken zouden of niet.
Heden scheen diens eetlust een weinig beter te zgn dan gewoonlgk,
misschien omdat hg iets anders had om over te denken dan den
smaak van de verschillende sauzen en den geur der entre mets
Zgn kleinzoon hield zijne gedachten bezig. Hij keek hem voort
durend aan en al sprak hij zelf niet veel, hij wist den knaap aan
het praten te houden. Hij had nooit gedacht, dat zulk kinderlyk
gebabbel hem werkelijk genoegen zou doen, maar Cedric verbaasde
en vermaakte hem te gelijkhij dacht aan de daareven genomen
proef, toen hij den kinderschouder zijne zwaarte had doen gevoelen,
alleen om te zien hoever de moed en de volharding van den knaap
zouden gaanhet deed hem goed te weten, dat zgn kleinzoon
aan geen buigen of wijken gedacht had, dat het zelfs geen oogen-
blik in hem scheen opgekomen te zijn zich te onttrekken aan de
taak, die hg vrijwillig had op zich genomen.
„Draagt gg uw kroontje niet altijd?" vroeg Lord Fauntleroy
vol eerbied.
„Neen," hernam de Graaf met zgn sarcastisch lachje„het staat