weg bestaat, in navolging van liet buitenland, in de op richting van een herstellingsoord voor den Nederlandschen drankzuchtige, „waar de ongelukkige alles vindt wat on ontbeerlijk is voor zijn herstel." Tout chemin mène a Rome! Wellicht slaagt men beter, nu men de drank zuchtigen" als patiënten gaat verplegen, dan vroeger, toen de „dronkaards" een preek te hooren of een traktaatje te lezen kregen, waarin zij met hel en verdoemenis bedreigd werden. Die argumenten zullen thans vervangen worden door „krachtig voedsel, geschikte lectuur, opwekkende toespraak, gezonden arbeid"Het is bijna te schoon, om waar te zijn, zou men zeggen; het is een idylleIk wil er het beste van hopen, maar blijf, met allen eerbied voor de bestrijders der „drankzucht", nog altijd gelooven, dat alleen de ijzeren wil om niet meer te drinken de hoofdfactor bij de genezing van den dronkaard kan zijn. Is die factor niet aanwezig, dan zal hij evenmin door de oude tractaatjes als door het nieuwe gesticht onfeilbaar genezen worden, zou ik zeggen. Maar ik kan het mis hebben; ik hoop zelfs dat ik het mis heb, ter wille van de drankzuchtigen. Het stelsel dezer nieuwste philanthropen consequent voortzettende, zouden we dus tot een geheel nieuwe termino logie voor het menschelijk strafregister moeten komen. Dronkenschap wordt drankzuchtdiefstal komt onder de rubriek neemzucht; vechtersbazen worden behandeld als patiënten, die lijdende zijn aan klopzuchten een dagdief of luiaard beschouwen we dan met medelijdende blikken, als een beklagenswaardig wezen, dat behept is inet een overmatige neiging tot rustzucht. De lijst is voor uitbreiding vatbaar. Wordt er door den een of anderen boef brand gesticht in uw huis, dan loopt ge niet naar den commis saris van politie, om den kerel aan te klagen en op te laten pakken, maar naar een philanthropischen geneesmeester, wiens specialiteit de „vuurzucht" is, met verzoek om den ongelukkigen lijder aan die kwaal hoe eer hoe beter onder zijne behandeling te nemen. De gevangenissen zullen ver dwijnen; de zakkenrollers, bekkensnijders, moordenaars en consorten worden veroordeeld (welk een ouderwetsch hard woord, maar ik ben nog te onervaren in de nomenclatuur der moderne philanthropie om een lieflijker te kiezen tot zooveel maanden of jaren „verpleging" in een „herstellings oord". De schrijver van Erehwon zal weldra zijne stoutste illusiën verwezenlijkt vinden! Wellicht zullen deze nieuwe denkbeelden eenig licht geven aan de bewoners der Warmoesstraat, Damstraat, Vijgendam, Damrak, N. Zijds-Voorburgwal en aangrenzende buurten, die de handen ineengeslagen hebben om een kwaad te bestrijden, dat in hunnen omtrek hand over hand toe neemt en de bedenkelijkste proportiën begint te verkrijgen. Dat kwaad heeft volgens de nu verouderde begrippen een zeer leelijken naam, en wordt daarom welstaanshalve met het stadhuiswoord „prostitutie" aangeduid. Ik ben benieuwd, onder welke „zucht" de moderne philanthropen deze zeer algemeen verspreide „ziekte" zullen sorteeren! Misschien vinden zij er dan ook tegelijkertijd het afdoende „geneesmiddel" tegen. De bewoners der bovenbedoelde Amsterdamsche buurten zullen zich zeer verplicht achten met het recept en er gaarne een flink honorarium voor overhebben. Want de prostitutie steekt met steeds driester onbeschaamdheid het hoofd in hunne wijken op, zoodat het fatsoenlijk publiek er 's avonds niet meer durft passeeren en de winkeliers het krioelt daar van winkels! tengevolge daarvan gevoelige schade in hunne tegenwoordig toch reeds niet zeer ruime ontvangsten lijden. Hunne klacht, dat de openbare straat in die buurten thans het tooneel van de walgelijkste onzedelijkheid is geworden, is niet overdreven. Wat daar 's avonds na achten te zien en te hooren valt, kon aan Karei Thijm, die naar de twijfelachtige eer streeft om een Nederlandsche Zola te worden en onder het pseudoniem van L. Van Deijssel onze letteren alvast verrijkt heeft met zijn mooie boek „Een liefde", ruimschoots stof leveren tot het schrijven van een nieuwen naturalistischen roman, „groot van mooiheid en vol groote geluiden", zou de Nieuwe iGids zeggen. Maar de bovenbedoelde bewoners in den omtrek van Dam eir Warmoesstraat zijn niet gesteld op die geluiden! Zij hebben uit hun midden een Commissie benoemd, die onderzoeken zal,, welke bepalingen der politie verordening toepasselijk kunnen verklaard worden op de gedragingen der slechte vrouwen, die hunne buurt ver pesten; en daarna zullen zij het Gemeentebestuur niet met rust laten, voor en aleer die bepalingen, desnoods na eerst verscherpt te zijn, zoo krachtig en streng mogelijk gehand haafd worden. Zooals het nu gaat, kan het niet langer. Amsterdam begint de treurige vermaardheid te krijgen, dat de prostitutie zelfs in de groote buitenlandsche zeesteden zoo schaamteloos niet optreedt als hier. Menig vreemdeling verbaast en ergert er zich over. En we mogen toch waarlijk wel tegenover de vreemde lingen onze reputatie wat ophouden! Óp de Amsterdamsche Prinsessedagen (31 Augustus en 1 September) verwachten wij ze weêr bij stroomen, om onzen prachtigen optocht van „De Nassau's in de Nederlanden" te komen bewonde ren. Dat zal iets wezen! Vooral nu wij hier sedert 14 jaar geen optocht gehad hebben. De geheele stoet zal uit 250 personen bestaan, verdeeld in een achttal historisch uitge doste groepen, met graven, stadhouders en prinsen aan het hoofd, in rijke, schitterende, schilderachtige costumes. Het tafereel loopt over een tijdperk van 500 jaar: van het midden der 14de tot de laatste helft der 18de eeuw. Als we dan nu maar mooi, althans droog weêr hebben en het niet zoo ongelukkig treffen als de Delftsche studenten met hun optochtAmstelaar. Binnenland. Met de mailboot „Prins Alexander" kwam heden alhier aan, zoo meldt men o.a. uit Batavia dd. 9 Juni jl. aan de „N. R. Ct.", de schout-bij-nacht P. Ten Bosch, die weldra het bevel over de zeemacht van den vice-admiraal J. W. Binkes zal overnemen. Zeker zal hij de zaken van zijn voorganger in volmaakte orde overnemen, maar even zeker zal hij niet dan met de uiterste inspanning zich den buitengewoon goeden naam kunnen verwerven, dien de admiraal Binkes hier achterlaat. Gelukkig dat ook, naar het oordeel der Marine althans, de heer Ten Bosch een man van karakter en van meer dan gewone bekwaamheid is. De „Java-Bode" zegt in zijn mail-overzicht, dd. 9 Juni jl., o. a. „Een van de eerste maatregelen van den nieuwen Minister van Koloniën is een zeer zonderlinge: de oproeping namelijk naar Den Haag van een der Atjehscbe adsistent-residenten, met het doel van hem inlichting te krijgen over de toestanden op Atjeh. Wil de heer Keuchenïus daarmeê zeggen, dat hij geen vertrouwen stelt in hetgeen de Regeering hier aan het opperbestuur meêdeelt Of acht hij den heer Van Assen zoo uitermate bevoegd om oordeel te vellen over hetgeen op Atjeh behoort gedaan te worden, dat hij eene gedachtenwisseling met hem persoonlijk stelt boven schriftelijk verkeer Zeker, als Den Haag dicht bij Batavia lag, zou het zeer goed zijn, wanneer verschillende ambtenaren van tijd tot tijd persoonlijk met den Minister van Koloniën de zaken behandelden, maar nu de afstand zoo groot is, en zelfs de bureau's die op dezelfde plaats gevestigd zijn, gewoonlijk alleen schriftelijk met elkafir omgaan, terwijl verder de correspondentie tusschen de hoogste ambtenaren pleegt te geschieden en niet met onderge- I schikten, kan het een slag genoemd worden in het aangezicht van den Gouverneur-generaal, dat de Minister van Koloniën een adsistent- resident uit Indië laat komen om hem in te lichten. Men lette er toch wel op, dat niet de heer Van Rees zendt, maar de heer Keuchenius oproept. Wordt deze maatregel tot beginsel verheven, dan zal men al spoedig een lid van een raad van justitie, een ingenieur, een kapitein, een luitenant ter zee, een inspecteur van financiën, een postcoramies en zoovele anderen meer naar Holland zien tijgen, om aan de Regeering aldaar te vertellen, hoe het er in Indië eigenlijk uitziet. In elk geval blijkt uit het verlangen des Minis ters naar inlichting omtrent de toestanden op Atjeh, dat hij niet bepaald blijft bij zijn vroeger denkbeeld, en niet stellig van plan is het sultanaat te herstellen, om daarna den Sultan vergiffenis te vragen voor den goddeloozen oorlog, dien wij zyn volk hebben aangedaan. Een Minister kan niet altijd doen, wat hij als jour nalist schreef, dat gedaan moet worden." Naar men meldt, zou bij den Minister van oorlog het voornemen bestaan om, aanvangende met 1889, de hand gelden af te schaffen voor de personen, die als vrijwilliger in dienst treden. Te Haarlem is aanbesteedhet herstellen van storm schade aan de hoofden Nos. 1, 2, 5, 6 en 7 op het Noorder- strand te Vlieland (raming f 5750); minste inschrijver T. Volker Cz., te Sliedrecht, ad f 6450. Bij de herstemming voor een lid van den Gemeente raad van Terschelling, tusschen de heeren D. Oepkes en P. J. Cupido, is met overgroote meerdei'heid de heer Oepkes gekozen. In de vergadering van den Gemeenteraad aldaar is de heer G. J. Acket tot Wethouder benoemd. In die zitting zijn voorts de statuten van het „Dirk Mentz-fonds" vast gesteld, om ze naar heeren Gedeputeerde Staten op te zenden en daarna definitief goed te keuren. De Gemeenteraad van Oudkarspel heeft benoemd tot Wethouder den heer A. Halfï, in plaats van wijlen den heer G. Borst. Het aantal inzendingen, dat voor de op 19, 20 en 21 dezer te Arnhem te houden Tentoonstelling van rund vee, paarden, landbouwwerktuigen, pluimvee, enz. is aan gegeven, overtreft de verwachting. In de afdeeling rundvee bedraagt het aantal stuks 146; in de afdeeling paarden 234, waaronder de fraaiste exemplaren, die in onze provincie zijn bijeen te brengen. In de afdeeling rundvee zal o. a. ook de beroemde fokker J. Wortel uit de Beemster zes nommers inzenden, terwijl er ook vee uit Friesland en Overijsel komt. De hevige vorst in den nacht van Maandag op Dins- dag jl. (in de maand Juli!) heeft zoo wordt uit het Noorden gemeld aan de veenboekweit groote schade berokkend. Er zijn boeren, die hun geheelen oogst hebben zien verloren gaan, en om na te zaaien is het nu te laat. De heer J. C. Steenbergen, jaren lang commissaris van politie in de 5de sectie te Amsterdam, is te Leiden, waar hij zich na zijn eervol ontslag metterwoon had geves tigd, aan een langzaam verval van krachten overleden. De overledene was oud-hoofdofficier van het Indische leger en ridder der Militaire Willemsorde. Hedenmiddag zal, naar 't „Hld." meldt, op het wiel rijdersterrein, achter het Rijksmuseum te Amsterdam, de belangwekkende wedrit worden gehouden tusschen een ruiter en beroepswielrijders. Gelijk men weet hadden de AraerikaaDSche wielrijders, die tegenwoordig in ons land vertoeven, liefhebber-paardrijders (gentlemen-riders) uitge- noodigd een wedloop tegen rijwielen te houden. Niemand onzer liefhebber-rijders heeft echter aan die uitnoodiging gehoor gegeven, zoodat thans de wedrit zal plaats vinden tusschen inr. James Rellow, een Amerikaansch paardrijder, die vijf paarden medebrengt en ook een der ruiters was, die in Londen tegen wielrijders hebben gereden, en de heeren Temple, Woodside en Allard. De lengte van den af te leggen rit is bepaald op 25 Engelsche mijlen of 40 kilo meters en de prijs f 1000. Het zal zeker een belangwekkend schouwspel zijn. De officier van justitie te Alkmaar verzoekt te worden bekend gemaakt met de verblijfplaats van Dirk De Waard Dz., 30 jaren, laatstelijk woonachtig te Schagen, en aldaar klerk ten kantore van den Rijksontvanger, thans verblijf houdende te Amsterdam. Hij wordt verdacht van verduistering van gelden, hem ter betaling van 's Rijksbelasting door een aantal personen ter hand gesteld. Bij de Koninklijke Militaire Academie te Breda had jl. Zaterdag-namiddag het volgend voorval plaats: De adjudant-onderofficier der Academie, F. O vering, zag twee oppassers naar het achter de exercitie-batterij gelegen terrein gaan, een plaats waar het hun verboden is te komen. Hij riep hen mitsdien aan, doch een honderd pas van hen verwijderd zijnde, schijnen zij dit niet te hebben gehoord. Willende weten wat zij in hun schild voerden, volgde de adjudant hen en sloeg denzelfden hoek om, welken zij waren omgeslagen. Hierdoor stond hij onverwachts voor hen, 't geen tengevolge had dat zij onthutsten. De adjudant, ziende dat beiden bezig war.en een revolver te laden, vroeg hun wat dat beteekende, waarop zij verklaarden zichzelf te willen doodschieten. Hun hiervan met een enkel woord het verkeerde onder het oog brengende, wist de adjudant al spoedig een der oppassers den revolver te ontnemen. Dit ook bij den anderen willende beproeven, dreigde deze hem, dat, zoo hij een stap nader kwam, hij hem zou doodschieten. De adjudant vroeg hem hierop bedaard of hij geen ouders had, en of hij er wel aan dacht dat hij deze, door zichzelf het leven te benemen, veel verdriet zou aandoen, en door hem dood te schieten een gezin in 't ongeluk zou storten, doch wees tevens ook op den revolver, waarvan hij in 't bezit was. Hierdoor tot kalmte gebracht, maakte de adjudant, na eerst zijn revolver te hebben weggeworpen, zich ook van den revolver van dezen oppasser meester en wist, niet zonder tact, beiden er toe te brengen dat zij met hem medegingen, waarop zij in arrest werden gebracht. Persoonlijke grieve of wrok tegen adjudant O vering is hier hoegenaamd niet in 't spel. De bedreiging van den eenen oppasser sproot alleen voort uit het denkbeeld van ontdekt te zijn, waarbij de opgewonden toestand, waarin zich beide mannen bevonden, niet uit het oog moet worden verloren, alsook dat de revolvers en de ammunitie, waarvan zij zich bedienden, uit de wapenkamer waren ontvreemd. De kloeke wijze, waarop zich de adjudant O vering in dit voor hem hoogst onaangenaam geval gedragen heeft, wordt zeer geroemd. Het Zuider-Zendingsfeest is jl. Dinsdag, te midden van de heuvelen en dennenbosschen, welke het landgoed „Goeree" omringen, op een half uur afstand van Bergen- op-Zoom gehouden. Óngeveer 5000 Zeeuwen, Noordbra banders en Hollanders waren opgekomen het te vieren. De Sloet-prijs (aan de Rijkslandbouwschool te VVage- ningen), voor den leerling die zich zulks door ijver en gedrag het meest heeft waardig gemaakt, is uitgereikt aan den leerling R. J. Bouricius, te Wageningen. Jl. Dinsdag is te Nijmegen een zesjarig meisje, door het inslikken van een suikerbal, dien zij in een snoep winkeltje had gekocht en welke haar in de keel was blijven steken, gestikt. Jl. Woensdagnacht had op de Zuiderzee tusschen Elburg en Harderwijk een treurig ongeval plaats. De schuit van den visscher H. W. Van de Wetering, te Elburg thuis behoorende, werd door een rukwind omgeslagen. De visscher zelf en de knecht (zijn löjarige zoon) hebben zich met groote moeite gered en zijn, na een paar uren in zeer benarden toestand te hebben doorgebracht, door den visscher S. Hopman, van Elburg, opgenomen. Een 13jarig zoontje van den visscher, dat voor pleizier mede was en in de kooi lag te slapen, is echter jammerlijk verdronken. De eisch van het O. M. bij de rechtbank te Arnhem tegen Kok, wegens poging tot manslag op den heer Huide- coper, is 3 jaar gevangenisstraf. Te Mastenbroek is het met den hooi-oogst allertreu rigst gesteld, daar er al sedert dagen duizenden ponden gras gemaaid liggen en er slechts van de hoogere streken nu en dan een enkel voer kan worden binnengehaald, dat ternauwernood droog is en veel van kracht en kleur ver loren heeft. Pas is de zuivelfabriek te Achlum in werking en die te Haskerdijke nog in aanbouw, of te Workum besloot men ook eene boterfabriek te stichten, zoodat men gerust kan zeggen, dat zij in Friesland als paddestoelen verrijzen wel een bewijs dat de uitkomsten goed zijn. Stellig is het getal dier fabrieken in Friesland spoedig tot een 30tal geklommen. Te Workum zal de aanbesteding van de gebouwen, enz. nog in deze maand gehouden worden. De tegenwoordige zomer: een naar de eischen der mode ingerichte winter. In Brussel heeft een koffiehuis grooten toeloop, omdat er boven staat: „hier brandt de kachel weêr." Buitenland. Generaal Boulanger heeft jl. Donderdag in de Fransche Kamer eene groote manifestatie beproefd. Opnieuw kwam hy aan met een voorstel tot ontbinding der Kamer, waarop de Voorzitter aanmerkte, dat daartoe alleen de President der Republiek het recht had. Boulanger hield echter staande, dat zijn voorstel geenszins inconstitutioneel was, en verlangde, dat hetzelve spoedvereischend zou worden verklaard. Het was hem niet te doen, zeide hy, om het land in beroering te brengen, maar integendeel om het ten spoedigste tot rust te laten komen. De algemeene verkiezingen, welke in het volgend jaar moeten plaats hebben zouden op de tentoonstelling storend werken; het was verkieslijk ze vroeger of wel later te doen geschieden. Het stond der Kamer vrij, meende spreker, den wensch dat tot hare ont binding zou worden overgegaan uit te spreken, en het was het best dit onmiddellijk te doen. Ging de Kamer thans voor eenige maanden uiteen, dan duurde de verontrustende toestand voort, onder eene Regeering met eene twijfelachtige positie en met eene onafgedane bcgrooting. De minachting voor de Staatsmachten zou kuunen overgaan op de Staatsregeling zelve. mij niet goed." „Mijnheer Hobbs zei eerst, dat gy het altijd op hadt," sprak Cedric„maar later bedacht hij zich, dat dit toch niet kon, want dan zoudt gij uwen hoed niet kunnen opzetten." „Ja," zei de Graaf„ik zet het van tijd tot tyd wel eens af." Daar keerde een van de bedienden zich plotseling om en hield de hand voor den mond om een verraderlijk kuchje te smoren. Cedric at eerst tot hij genoeg had en ging toen in zijn stoel achterover liggen om de zaal in oogenschouw te nemen. „Gij zult, dunkt mij, wel trotsch zijn op uw huis het is prachtig. Ik heb nog nooit zoo iets moois gezien, maar ik ben ook pas zeven jaar." „En denkt gij, dat ik er trotsch op moet zijn, ja vroeg de Graaf. „Mij dunkt, op zoo iets moet iedereen trotsch zijn," hernam Lord Fauntleroy. „Ik zou het ten minste zeker wezen als het mijn huis was. Alles is hier even mooi. En het park en de boomen dan wat zyn die prachtig en wat ruischt de wind door de takken Daarop zweeg hij een oogenblik en keek nadenkend in het rond. „Het huis is erg groot voor twee menschen om in te wonen, niet waar?" merkte hij op. „Ja, het is groot genoeg voor twee," hernam de Graaf. „Vindt gij het te groot?" De kleine Lord aarzelde een oogenblik. „Ik dacht maar, als er twee menschen in woonden, die niet veel van elkander hielden, zouden zij zich dikwijls eenzaam moeten voelen." „Denkt gy dat wij veel van elkander zullen houden vroeg de Graaf. „Ja," hernam Cedric, „ik geloof het wel. Mynheer Hobbs en ik waren ook zulke goede vrienden. Hy was de beste vriend, dien ik had, behalve liefste." „Wie is liefste?" „Mijne moeder," zei Lord Fauntleroy met een zacht, ietwat gedrukt stemmetje. Het kan zijn dat hij zich vermoeid begon te voelen, nu zijn gewone slaaptijd begon te naderen en misschien was dat ook niet meer dan natuurlijk, na al de opwinding van de laatste dagen te gelijk met die vermoeidheid scheen hem een gevoel van ver latenheid te bekruipen bij de gedachte, dat hij dezen nacht niet zou inslapen in zijn eigen huis, bewaakt door de liefdevolle oogen van zijne „beste vriendin". Zij waren altijd zulke goede vrienden geweest, die knaap en zijn jong moedertje. Hij kon niet laten om aan haar te denken, en hoe meer hij aan haar dacht hoe minder hij tot praten geneigd was, en tegen het einde van den maaltyd merkte de Graaf, dat er eene schaduw lag over zijn gelaat. Maar Cedric hield zich dapper en toen zij naar de bibliotheek terugkeerden, rustte de hand van den ouden man weêr op den kleinen schouder, hoewel niet z<5<5 zwaar als straks, want de lange huisknecht ondersteunde zijn meester. Toen deze de kamer verlaten had, ging Cedric naast Dougal op het haardkleed zitten. Hy streelde den hond en bleef stil in het vuur zitten kyken. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 2