BELDERSCHE ESI NIEUWEDIEPËR COlIRAiYT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 89. Woensdag 25 Juli, Jaargang46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. 15> DE KLEINE LORD. „Wij huldigen, hot goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN Prijs der Advertenticn: Vau 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnemeut belangrijk lager. Binnenland. Onder het opschrift: „Een goed doel, tnaar een ver- oordeelenswaardig middel", schrijft het Sociaal Weekblad" o. a. het volgende: „De laatste bladzijde der groote couranten is onlangs ettelijke dagen geheel gevuld geweest met het prospectus van eene premieleening ten behoeve van de Noordhollandsche Vereeniging ,/Iïet Witte Kruis" eene Vereeniging, die aan de opleiding en de beschikbaarstelling van zieken oppassers en zieken-oppasters is gewijd. Eene „leening" beter gezegd: eene loterij tot een nominaal bedrag van f 3,500,000. „Preraie-aandeelen" eenvoudiger uitgedrukt loten ten getale van 350,000; elk heetend te zijn van f 10, maar verkrijgbaar gesteld voor f 12.50. „Aanzienlijke premiën juister te noemen: booge loterij-prijzen in kleinen getale, en overigens een aflossing lees: uitlo tingen in den loop van 64 jaren, met bedragen van f 14 tot f 25. Tot waarborg van dat alles een fonds van f 2,450,000, belegd in solide effecten, die veilig bewaard worden in de kelders van de Nederlandsche Bank. En de rest? Want let wel: 350,000 loten tegen f 12.50 elk, dat maakt te zamen f 4,375,000; zoodat er, na aftrek van bet fonds, zooeven genoemd, het bagetelletje van f 1,925,000 overblijft. Dat nu is bestemd om tusschen „Het Witte Kruis", hetwelk het spel op touw zette, en de bankiers, die het spel uitvoeren, te worden verdeeld. In welke ver houding echter die verdeeling zal plaats hebben, is niet bekend; en omdat het dienaangaande kwade noten beeft hooren kraken is „Het Centrum", dat anders „gaarne, om het goede doel, deelneming in deze loterij-leening zou aan bevelen", huiverig geworden, zoodat het in zijn nummer van Woensdag 11. vraagt: „Wat verkrijgt „Het Witte Kruis" van bet bedoelde en verwachte overschot? Het bedrag dat men ons genoemd heeft komt ons ongelooflijk voor." Wij moeten bekennen, dat wij ons over de vraag, door „Het Centrum" gesteld, minder warm maken dan over het feit dezer loterij zelf. Die vraag toch geldt slechts de ver deeling van den buit; het voor ons ergerlijke feit is, dat er buit gemaakt wordt. Laten, in strijd met betgeen hier en daar verluidt, de bankiers schappelijk zijn en „Het Witte Kruis" een „mooien" slag slaan tegen het slaan van dien slag juist teekenen wij verzet aan. Het weekblad Uit het Engelsch van F. H. BURNETT. Het rijtuig vervolgde zijn weg door de laan met hare breed- getakte, statige boomen, langs vroolijke, zonnige wegen. Cedric herkende de mooie plekjes, waar de varens groeiden en waar de blauwe klokjes zachtkens wiegelden op den adem van het koeltje hij zag de herten en reeën staan en liggen in het hooge gras en de schuwe konijntjes, door het geraas van het rytnig verschrikt, over den weg springen. Hij hoorde het ruischend opvliegen van de patrijzen, het duiten en zingen van de vogels en hij vond alles nog veel mooier dan den vorigen dag. Al het schoone om hem heen vervulde zijn hart met blijdschap en bewondering. De oude Graaf echter zag heel andere dingen, al scheen het, dat ook zijn blik op de liefelijke omgeving gericht was. Hij zag een lang leven zonder goede daden, zonder edelmoedige gedachten hij zag jaren, waarin een man. jong en sterk, rijk en machtig, zyne kracht, zijne macht en zijn geld alleen gebruikt had voor zyn eigen genoegen, om den tyd te dooden hij zag dien man toen de tijd gedood, toen de ouderdom gekomen was, eenzaam en zonder vrienden nederzitten te midden van zijne weeldehy zag menschen, die hem haatten en vreesden, menschen, die hem vleiden en voor hem kropen, maar niemand die er werkelijk iets om gaf of hij leefde of stierf, ten zij dit voor hem met stoffelijke winst of verlies mocht gepaard gaan. Hij liet de oogen weiden over de landerijen, die hem toebehoorden, en hij wist, wat Cedric niet weten kon, hoe ver zij zich uitstrekten en hoeveel menschen woonden en leefden op dien grond. En hij wist ook, dat in al die woningen, klein en groot, niemand was, die hoe zeer hij ook zyne weelde, zyn rang en stand mocht benyden, hoe gaarne hij die ook zou willen bezitten den edelen bezitter zeiven „goed" noemen kon of, zooals dit onschuldige kind nu deed, wen- schen zou aan hem gelijk te zijn. Het waren nu juist geen aangename onderwerpen om over te peinzen, zelfs voor een cynischen, wereldschen ouden man, die zyn geheele leven zich zeiven genoeg was geweest, en zich nooit had verwaardigd naar het oordeel van de wereld te vragen, zoolang deze aan zijn gemak of zijn genoegen geen hinderpalen in den weg legde. Om de waarheid te zeggen, had hij er eigenlijk nooit over nagedacht en nu deed hy het alleen omdat een kind hem voor zooveel beter hield dan hij was, zijne voetstappen wenschte te drukken en zyn edel voorbeeld te volgen nu kwam de gedachte in hem op of hij wel de geschikte persoon zou zijn om tot model te strekken aan zijn kleinzoon. Cedric meende, dat de Graaf pijn had aan zijn voet, toen hij hem zoo met gefronste wenkbrauwen naar buiten zag staren, en het kleine ventje, dat altijd aan anderen dacht, nam zich dus voor hem niet te storen, maar in stilte van de boomen, de varens, de herten en al het verdere moois te genieten. Maar eindelijk, toen zij door een hek en nog een eind door eene groene laan gereden hadden, stond het rytuig stil. Zy hadden Court Lodge bereikt en Cedric stond al op den grond eer de dikke palfrenier tyd had gehad het portier te openen. Met een schok voer de Graaf uit zyne overpeinzingen op. „Wat?" zei hy. Zyn wij er al?" „Ja," zei Cedric, „geef mij uw stok maar. Leun gerust op my by bet uitstappen." „Ik ga er niet uit," zei de Graaf barsch. „De Financier" kwam, op grond van berekeningen, tot de slotsom, dat de loten, die met f 12.50 moeten worden betaald, eene werkelijke waarde van f 6.50, of ten hoogste f 6.74 hebben. Opdat, in den loop van 64 jaren, een bedrag van f 2,450,000, met de rente, op eenigerlei wijze naar de deelnemers terugvloeie, moeten zij beginnen met f 4,375,000 te storten, waarvan zij nooit meer rente zullen zien d&drop komt het neer. En te meer wanneer men bedenkt, dat ongetwijfeld een groot deel der loten, zoo niet in de lagere maatschappelijke kringen, dan toch bij verre van welgestelden zal worden geplaatst, dient te worden gezegd, dat dadrtoe mannen als de bestuurders van „Het Witte Kruis", hunne toevlucht niet hadden moeten en niet hadden mogen nemen. Hun doel moge uitnemend zijn, gerechtvaardigd en schoongewasscben wordt hierdoor dit middel niet. Het is eene slechte lading, die door eene goede vlag niet kan worden gedekt. „In andere landen is het plaatsen van loten in zulk eene premie-leening, of althans het uitgeven er van, hetzij ver boden, hetzij gebonden aan eene opzettelijke vergunning bij de wet. In ons land, belaasniet. En van dit buiten kansje is bier gebruik gemaakt. Wel is er bier te lande een besluit van 22 Juli 1814, betreffende het houden van loterijen, en daarin de bepaling, dat ook die ten behoeve van corporatiën niet geoorloofd zijn, zoo zij nieten hebben of prijzen tot een geringer bedrag dan den prijs der loten. Maar hiertegen weet men zich te helpen. Men gooit bet over den boeg van een zeer groot aantal jaren, gedurende welke de loterij blijft loopen. Dan kan men het zonder nieten en zonder lage uitlotingen best stellen. Men lacht om bet wetsvoorschrift en zonder kleerscheuren ontkomt men aan zijn verbod. Zou de Regeering in het nu wederom gebeurde geene aanleiding vinden om de wetgeving ten onzent op dit stuk te herzien? De beer Conrad, inspecteur der Waterstaat, is door den President der Fransche Republiek benoemd tot officier van het Legioen van Eer. Sinds eenige dagen vertoeven Oostenrijksche vee- koopers in Noordholland om stieren te koopen. Een stier van den beer Govers, uit de Schermer, en een van den heer Hoogetoorn, uit de Beemster, zijn reeds door hen aangekocht voor flinke prijzen. „Niet niet om liefste te zien „Liefste zal mij wel willen excuseeren," hernam zijne Lordschap droogjes. „Ga haar maar vertellen, dat zelfs de pony u niet van haar heeft kunnen afhouden." „Het zal haar zoo tegenvallen," zei Cedric. „Zij verlangt zeker erg naar u." „Ik vrees van niet," was het antwoord. „Het rytuig zal u afhalen wanneer wy terugkomen. Zeg aan Jeffries, dat hij oprijdt, Thomas." Thomas sloeg het portier dicht; en nadat hij zijn grootvader nog even vragend en verbaasd had aangezien, liep Cedric zoo hard hij kon de laan verder in. Evenals de heer Havisham een poos geleden, had nu de Graaf gelegenheid een paar vlugge, stevige beenen over den grond te zien vliegen met verwonder lijke snelheid. Hun eigenaar scheen geen plan te hebben eene enkele minuut te verliezen. Het rijtuig reed langzaam voort, maar zijne Lordschap ging niet terstond weer achterover liggen hij bleef uitkijken. Door eene opening tusschen de boomen kon hy de huisdeur zienzij stond wijd open. Het kleine figuurtje stormde de stoep op een ander figuurtje eveneens klein, slank en jong, geheel in het zwart gekleed liep het eerste te gemoct. Een oogenblik scheen het alsof zy ineen waren gesmolten, toen Cedric in zijn moeders armen vloog, haar dicht tegen zich aan drukte en haar lief, jong gezicht met kussen bedekte. Den daarop volgenden Zondagmorgen had de heer Mordaunt een bijzonder talrijk gehoor. Hij kon zich niet herinneren de kerk ooit zóó vol gezien te hebben. Er waren menschen, die hem anders zeer zelden de eer aandeden naar zijne preeken te komen luisteren, zelfs uit Hazelton, het naburige kerspel. Men zag er stevige, door de zon gebruinde pachters, welgedane, blozende boerinnen met sierlijk gepluimde hoeden en bonte omslagdoeken, en een half dozyn kinderen uit elk gezin. De doktersvrouw was er met vier dochtersde vrouw van den drogist, en deze zelf, die de pillen en poeders maakte voor de geheele bevolking tien mijlen in de omtrekjuffrouw Dibble zat op haren stoel, en juffrouw Sniff, de dorpsmodiste en juffrouw Perkins de wolle- naaisterde assistent van den dokter, de leerling van den drogist waren beiden aanwezigin één woord, bijna geen enkele familie in de buurt, die niet door een of meer leden vertegenwoordigd was. „In den loop van die week hadden tal van verhalen omtrent den kleinen Lord Fauntleroy de ronde gedaan. Juffrouw Dibble had het zoo verbazend druk gehad met het bedienen van al de klanten, die voor een stuiver naalden of voor een paar centen band kwamen halen, dat het kleine deurschelletje bijna gebarsten was van al het kleppen. Juffrouw Dibble wist precies hoe de kamers van zijne Lordschap gemeubeld waren welk duur speel goed er voor hem gekocht washoe mooi de pony was, die voor hem in den stal stonddat hij een eigen stalknechtje had en een wagentje, en met zilver beslagen tuig. En zij wist ook te ver tellen wat al de bedienden gezegd hadden toen zij het kind den eersten avond even hadden gezien en hoe het vrouwelijk personeel uit ééu mond verklaard had, dat het zonde en schande was, het arme schaap van zijne moeder te scheiden, en dat allen zonder onderscheid hun hart hadden vastgehouden, toen hij alleen de bibliotheek binnen ging, om zijn grootvader te ontmoeten, want „men kon nooit weten hoe hy ontvangen zou worden en het humeur van den ouden Graaf was van dien aard, dat een vol wassen mensch soms stond te rillen en te beven, hoeveel meer In de gemeente De Lier begint zich, evenals elders, de aardappelziekte te vertoonen. Dit, gevoegd bij de lage prijzen, die bedongen kunnen worden, verklaart genoegzaam de gedrukte stemming, die er in liet eens zoo welvarende Westland thans heerscht. Is de toestand van vele tuinders al sedert lang niet rooskleurig, zeker is het, dat, komt er geen verandering, de toekomst van honderden volslagen ondergang is. Ook in sommige streken van Friesland vertoont zich de aardappelziekte, een gevolg van het aanhoudende natte weder. Het loof verdort en wordt zwart, terwijl de knollen weinig ontwikkelen en donker gekleurd zijn. Men schrijft uit het Noorden des lands, dat zich aldaar eene eigenaardige aardappelziekte voordoet, waardoor de stammen verwelken en plotseling in 'hunnen groei schijnen belemmerd te worden. Na enkele dagen zijn zij geheel gestorven alsof zij uitgeplukt zijn. De oorzaak wordt aan wormen of insecten toegeschreven. Niet alleen op klei streken in zuid-oostelijk Groningen, maar ook op de Drent- sche esschen doet zich dit verschijnsel veelvuldig voor; op laatstgenoemd land zijn akkers, waar reeds ongeveer 10 pet. van het gewas is vernield. Men beschouwt het daar als een overblijfsel van de bekende ziekte, die de esschen voor eenige jaren teisterde. Het meest komt zij voor op land, waar de aardappelen eveneens zeer slecht opgekomen zijn, zoodat dit land wellicht niet meer dan een half middelmatig gewas zal leveren. De uitslag van den melkwedstrijd, vanwege de afdeeling Wieringerwaard der Hollandsche Maatschappij van Landbouw gehouden, en waaraan door 21 personen werd deelgenomen, is als volgt: Boerendochters: 1ste prijs, f 10, Alida Kaan; 2de prijs, f 5, Gerarda Kaan. Boerenzoons: 1ste prijs, f 10, Albert Waiboer Dz.2de prijs, f 5, Willem Kaan Dz.3de prijs, f 2.50, Pieter Blaau- boer; bestuursprijs Pieter Kaan Dz. en Volkert Bakker Jz. Boerenmeiden1ste prijs, f 10, Geertje Mul2de prijs, f 5, Jannetje Veeter; bestuursprijs Antje Jongejan. Boerenknechten: 1ste prijs, f 10, Jan Van Twuiver; 2de prijs, f 5, Dirk Scheltus. Elk der prijswinners ontvangt bovendien een getuigschrift. In de militaire bakkerij te Arnhem is een belangrijke aan zulk een kind." „Maar of gij 't wilt gelooven of niet juffrouw Jennifcr," had Juffrouw Dibble gezegd, „vrees keut dat kind niet dat heeft Thomas zelf gezegdbij zat daar en lachte en praatte met zijne Lordschap, alsof zij levenslang de beste vrienden waren geweest. En de Graaf was cr zoo verbaasd over, zegt Thomas, dat hij maar niets deed dan hem aankijken met zijne scherpe oogen en stil naar hem luisteren. En Thomas houdt het er voor, juffrouw Bates, dat de oude man, hoe slecht hij ook is, in het diepst van zijne ziel verheugd was en trotsch ookwant een mooier kind, met beleefder manieren, al praat hij dan wat wijs, kan men zich onmogelijk voorstellen, zegt Thomas." Daarna was het geval met Higgius ruchtbaar geworden. Dominé Mordaunt had het aan tatel verteld en de knecht had het gehoord en zoo had het verhaal zich als een loopend vuur door het dorp verspreid. En toen Higgins met den marktdag in de stad kwam, washy van alle kanten ondervraagd en Newick eveneens en bij wijze van antwoord had deze aan enkele menschen het briefje laten zien met de onderteekening „Fauntleroy". De boerinnen hadden dus heel wat te praten gehad onder het theedrinken en boodschappen doen, en zij hadden het onderwerp de noodige eer aangedaan en het van allo kanten bekeken. Eu toen de Zondag kwam, waren zij allen naar de kerk gewandeld of door haren mannen in de chais er heen gereden, want dezen laatsten, al wilden zij het niet weten, waren toch misschien ook wel een weinig nieuwsgierig. De Graaf, die anders volstrekt geen kerkganger was, verscheen ook op dezen eersten Zondag; hij verkoos zich in het groote familiegestoelte te vertoonen met zijn kleinzoon naast zich. Er waren heel wat wachtenden op het kerkhof, heel wat wandelaars in de laan dien morgen. Verschillende groepjes stonden aan het hek en bespraken de vraag of zyne Lordschap zou verschijnen of niet. Het punt was nog steeds niet uitge maakt, toen eene van de vrouwen plotseling uitriep: „Kijk, dat is zeker zijne moeder, dat mooie, jonge vrouwtje daar Allen, die het gehoord hadden, keerden zich om en keken naar de slanke gestalte in het zwart, die langzaam nader kwam. Zij had hare voile weggeslagen en iedereen kon zien welk een lief, zacht gezichtje zij had en hoe aardig het blonde haar krul lend als dat van een kind, van onder hare weduwkap te voor schijn kwam. Zij dacht niet aan de menschen om zich heenzij dacht aan Cedric en aan zijne bezoeken, aan zijne verrukking over de pony, waarop hy den vorigen dag tot bij bare deur was komen rijden, rechtop zittend als eene kaars en met een gezichtje, stralend van blijdschap en trots. Weldra echter begon zij te merken, dat men naar haar keek en dat hare komst eenige opschudding veroor zaakte. Het eerste bewijs daarvan was, dat een oud vrouwtje met een rooden mantel om, eene linksche buiging voor haar maakte; daarna deed eene andere hetzelfde en voegde er bij, „God zegen' u, Myladyen al de mannen, die zij voorbij ging, namen achtereenvolgens hunne petten af. Eerst begreep zij het niet, maar toen schoot het haar te binnen, dat zij dit deden omdat zij Lord Fauntleroy's moeder wasby die gedachte kleurde een schuchter blosje hare wangenzij glimlachte en groette ook en zei met hare lieve stem „Dank u" tot de oude vrouw, die de zegenbede had uitgesproken. Voor iemand, die altijd in eene

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1