Tarr Wonsons K operverf
L. F. F. SCHILLING, Reeder en Koopman, Hoofdgracht, Nieuwediep.
Koster's Kleinen Winkel te Scliageii.
George Cheavins nieuwe
patent Waterfilters,
lieeft weder eeiie schitterende overwinning behaald op alle andere bestaande verven; zij daagt iedere andere verfstof uit, zich met haar
te vergelijken; zij behoudt haar kleur, wordt niet groen als andere verven, die door hare kleurverandering het ijzer doen verteeren;
alleen de TARR WONSONS KOPEKVE11F voldoet aan alle eisehen, groeit niet aan, verdrijft den worm, vreet in geen ijzer.
Verkrijgbaar in heele, halve en kwart bussen bij mijne Agenten:
den Heer W. H. TEN HARMSEN, te Nieuwediep.
P. P. BRUIJN, te Texel.
P. KROON, te Urk.
GEBRs. KAAT, te Hoorn.
GEBRs. POLAK, te Vlissingen.
en in 't groot d f 70.00 per kist, bij den Generalen Agent voor Nederland en Oost-Indië:
den Heer WIGBÜUT, te Wieringen.
P. KRUL, te Terschelling.
HOEKSMA Co., te Amsterdam.
HIN, te Eukhuizen en Broekerhaven.
J. KOCH, te Makkum (Friesland).
Op Woensdag 8 Augustus 1888,
voormiddags elf ure, ten sterf huize van den Heer
C. V. MOERA, aan het Zand in de Zijpe, om contant
geld, OPENBARE YERKOOPIXG van:
Een mahonvhouten Garderobe, Canapé, ronde-
en andere Tafels, Fauteuils, Stoelen met trijpten
en matten zittingen, Piano, Pendule, Regulateur,
Spiegels, Vloerkleeden, Dag- en Nachtkijker, een staand
Horloge, Bedden met toebehooren, Ledikant, Lakens, Sloopen,
Glas- en Aardewerk, Porcelein, gouden Horloge, Bril en
doos, zilveren Lepels en Vorken, Inktstel, Dirigeerstok,
meerdere preciosa en wat verder zal worden gepresenteerd.
G. VAN OS, Notaris te Zijpe.
Bericht uit
in gebruik onder meer aan de hoven van:
Z. M. den Koning der Nederlanden.
H. M. de Koningin van Engeland.
Z. K. H. den Prins van Wales.
Z. M. den Koning van België.
Deze nieuwe patent Waterfilters hebben vele voordeelen
boven het oude systeem.
Wenschte men voorheen de filtreerende stof te reinigen,
dan was men verplicht de plaat, die deze bedekte, en rondom
met cement aan den filter was bevestigd, los te bikken,
waardoor óf de filter, óf de plaat gevaar liep van te breken,
hetgeen werkelijk ook dikwijls plaats vond.
Bij dit nieuwe systeem bestaat dit gevaar nietde dekplaat
kan nu losgeschroefd worden, zoodat men het asbestweefsel
en de beenderenkool gemakkelijk bereiken en verwijderen kan.
Bovendien ligt de onderplaat met een tweede asbest
weefsel ook los op een rand, zoodat men, door ook dien weg
te nemen, de filter van het geheele binnenwerk heeft ontdaan,
waardoor zoowel de filter zelf als de beenderenkool en
het asbestweefsel gemakkelijk gereinigd kunnen worden.
De beide asbestweefsels vervangen de spons. Deze laatste
toch was altijd onderhevig aan rotting, daar zij beurtelings
nat en droog was, hetwelk bij asbest nooit het geval kan zijn.
A. KOSTER, Schagen.
D o Perziken.
Novelle van ANDKË THEURIET.
De eerste maal, dat ik hem na vijf-en-twintig jaren weêrzag,
mijn ouden schoolmakker Vital Herbelot, dat was op een banket
van oud-leerlingen van een provincie-lyceüm, waar we samen
hadden geblokt. Die soort van reünies gelijken bijna alle op
elkaar; handdrukken, luidruchtige herkenningstooneelen./i?' en jou
tusschen menschen, die elkaar in geen kwart eeuw hebben gezien
en waarover ze zelf verbaasd staanzwaarmoedige opmerkingen
ten aanzien der veranderingen, door de jaren in de gezichten en
fortuinen teweeggebrachtdan de plechtige feestrede van den
president, de toosten, de in 't leven geroepen oude scho.ol-herin-
neringen, waarvan de tijd het wrange heeft weggenomen, om er
alleen den zoeten geur aan te laten van de dagen, toen ieder
onzer de Pandora-doos vol gouden hoop in de hand hield.
Ik was vrij verwonderd, toen ik een Vital Herbelot voor me
zag, die geheel verschilde van hem, wiens aandenken ik had
bewaard. Ik had hem gekend, mager en bedeesd, keurig netjes
in de puntjes, alle beminnelijke hoedanigheden in zich vereenigend
van een jeugdig surnumerair, die zijn carrière wil maken in de
administratie, waarin zijn familie hem voorloopig een plaats heeft
bezorgd. Met zijn kort geknipt haar, zijn costuum uit één stuk,
zyn waaiersgewijs uitgespreiden baard van peper-en-zout, had hij
in geheel zijn persoon iets los, iets flinks en gemakkelijks, dat
in de verste verte niet aan een ambtenaar deed denken.
«Wei-welzei ik. //Wat is er van u geworden Zyt ge
niet meer in de administratie
A/Neen, ouwe jongen," antwoordde hij «ik ben domweg land
bouwer.... Ik heb een half uur van de stad, te Chantereiue, een
heel aardig goedje, waar ik koren zaai en een wijntje oogst, dat
ik je zal laten proeven, als je bij me komt."
//Inderdaad?" riep ik, //gij, zoon en kleinzoon van bureaucraten,
gij, die werdt aangehaald als een toonbeeld voor alle geëmploy
eerden wien een schitterende toekomst werd voorspeld hebt
gy den kap op den tuin gehangen
(.Ach hemel ja
z/Hoe is dat gekomen?"
ffMijn waarde," antwoordde hij lachend, ,/groote gevolgen hebben
dikwijls zeer kleine oorzaken.... Ik heb myn ontslag uit de admini
stratie te danken aan twee perziken.
z/Twee perziken
«Niets meer en niets minder, en als we de koffie hebben
gebruikt en je met me meê wilt gaan naar Chantereine, zal ik
je dat vertellen."
Na de koffie verlieten we de zaal van het banket en terwijl
we, een sigaar rookende, het kanaal langs wandelden 't was
in Augustus en warm deed myn vriend Vital me het navol
gend verhaal
z,Je weet, dat ik tot een ambtenaars-familie behoor en mijn
vader niets ter wereld zoo mooi vond als een loopbaan, beginnende
en eindigende in een gouvernements-bureau. Ik had dan ook
nauwelijks mijn candidaats-esamen achter den rug, of men wist
niet, hoe men mij spoedig genoeg als surnumerair in de vaderlyke
administratie zou stoppen. Ik voor me zelf, voelde er geen bijzon-
j dere roeping toe en ik stapte lijdelijk den grooten weg der bureau-
J cratie op, dien mijn vader en grootvader even langzaam als zeker
hadden bewandeld. Ik was een werkzame jongen, goed gedwee,
i van de wieg af opgekweekt in den eerbied voor hoogere beambten
en het ontzag, aan de autoriteiten verschuldigd. Ik stond dus
bij mijn chefs goed aangeschreven en behaalde heel spoedig mijn
eerste administratieve graden. Toen ik vijf-en-twintig jaren was,
nam mijn directeur, die me met zijn beschermende vriendschap had
vereerd, mij op zijn eigen bureau en mijn kameraden benijdden
me mijn lot. Men sprak reeds over een toekomstig hoog ambtenaar
en voorspelde me de schoonste toekomst. Toen trad ik in 't
huwelijk. Ik trouwde een heel mooi meisje en, wat beter was,
een zeer goede, liefhebbende vrouw maar zonder fortuin. Dit
was een zeer groote fout in de oogen der geëmployeerde wereld,
waarin ik leefde. Men is zeer positief in die wereld, men
beschouwt daar het huwelijk als een voordeelige zaak en huldigt
er den regel, dat, als de man genoeg meêbrengt om te ontbijten,
de vrouw het hare moet bijdragen om te kunnen dineeren. En
mijn vrouw en ik hadden op zijn best samen zooveel, dat we
behoorlijk konden soupeeren. Men zei vrij hardop, dat ik een
dwaasheid had begaan. Meer dan één brave burger van mijn
kennis verklaarde onbewimpeld, dat ik gek was en dat ik willens
en wetens mijn mooie positie bedierf. Maar aangezien mijn vrouw
allerliefst was en zeer goedig van aard, we heel stilletjes leefden
en we behoorlijk onze zaakjes in orde hielden, kreeg ik absolutie
van mijn onbedachtzaamheid en de lokale beaumonde was zoo
vriendelijk zijn deuren voor ons open te houden.
Mijn directeur was rijk hij hield van partijen geven en liet
er zich op voorstaan het goed te doen. Hij gaf weelderige festijnen
en noodigde nu en dan de families van ambtenaren en notabelen
op een spring-, alias danspartij. Een jaar na ons huwelijk ver
keerde mijn vrouwtje in een belangwekkenden toestand ze moest
thuis blijven en hoewel ik haar liever gezelschap had blijven
houden, was ik verplicht alleen de directoriale recepties bij te
wonen, want mijn chef zou een bedankje voor een beleediging
hebben aangenomen en zyn ondergeschikten waren verplicht zich
officieel te amuseeren.
Juist tegen den tijd, dat mijn vrouw me met een telg zou ver
blijden, was er een groot bal op de directie en natuurlijk moest
ik nolens volens mijn zwarten rok aantrekken.
Op 't oogenblik, dat ik heen zou gaan en mijn vrouw den
strik van mijn witte das recht zette, kreeg ik mijn laatste instructies.
t Zal heel mooi zijn.... Vergeet niet, goed op te letten, om
me alles in bijzonderheden te kunnen vertellende dames, die
er geweest zynhaar toiletten en 't menu van 't souper... want
er is een souper. Ik heb gehoord, dat er bij Chevet allerlei
lekkere dingen zijn besteld nieuwe vruchten, ze praten van
perziken, die vijf francs 't stuk hebben gekost. Hè, die perziken
Als je nu eens lief voor me waart, moest je er een voor me
meêbrengen...."
Weiger nu eens zoo iets aan een vrouw, van wie je veel houdt
eu dau nog.... Ik eindigde met iets te mompelen, dat op een
belofte geleek en ik spoedde me heen maar op 't oogenblik, dat
ik den deurknop omdraaide, riep ze mij terug. Ik zag haar groote
blauwe oogen op me gevestigd, die schitterden van begeerlijkheid
en ze riep me toe
//Beloof je 't me?...."
't Was een heel mooi balbloemen overal, frissche toiletten
en een uitmuntend orkest. De prefect, de president van de
rechtbank, de officieren van 't garnizoen, de room van de
samenleving was er. Mijn directeur had geen kosten gespaard
om het feest, waarvan zijn vrouw en dochter met veel gratie de
honneurs waarnamen, luister bij te zetten.
Om twaalf uren werd er gesoupeerd en de dansende paren
gingen naar de zaal, waar de buffetten waren aangericht. Ik liet
me er ook heendringen, met een kloppend hart, en nauwelijks
was ik binnen, of ik zag op 't midden van de aanrecht-tafel de
fameuze perziken van vijf francs, afkomstig van Chevet.
Ze waren prachtig, die perziken! Ze waren pyramides-gewijs
opgestapeld in een fruitmand van Lenévilles aardewerk, zorgvuldig
van elkafir gescheiden door druivenblaren en ze spreidden trotsch
haar aanlokkelijke kleuren ten toon, waarin het donkerrood samen
vloeide met het groenachtig wit der donzige schil. Op 't gezicht
af proefde men den fijnen, geurigen smaak van 't rooskleurig
vleesch, dat smelt op de tong. Uit de verte streelde ik ze met
mijn oogen en ik dacht aan de verheugde uitroepen, die mij by
mijn thuiskomst wachtten, als 't me gelukken mocht een exemplaar
van deze heerlijke verboden vrucht machtig te worden. Ze
trokken de algemeene bewondering tot zichhoe meer ik ze be
schouwde, hoe meer mijn verlangen den vorm van een idée-fixe
aannam, en hoe vaster het besluit in mijn brein wortelde, om er
een of twee tot een lofwaardig doel te onteigenen.... Maar hoe
De bedienden hielden geregeld de wacht bij die even zeldzame
als kostbare eerstelingen. Mijn directeur had zich het speciaal
genoegen voorbehouden, in eigen persoon zijn perziken aan enkele
bevoorrechte genoodigden aan te bieden. Nu en dan nam op een
teeken van mijn chef een hofmeester op hoogst delikate wijze een
perzik van de schaal, sneed ze met een mes met zilver lemmer
door en presenteerde de twee helften op een bordje van Sèvres-
porselein aan de gelukkige uitverkorene. Ik volgde die manoeuvre
met gretige blikken en ik zag, inwendig bevend, de pyramide
steeds kleiner worden. De fruitmand raakte echter niet geheel
leêg. Hetzij de vooraf gegeven orders stiptelijk werden nage
komen, of wel, dat er met discretie werd te werk gegaan,
toen de gasten door een voorspel van 't orkest naar de danszaal
werden teruggeroepen, bleven er nog een half dozyn fraaie per
ziken op het bed van druivenblüren liggen.
Ik volgde de menigte, maar dat was maar een schijn-aftoeht.
Ik had mijn hoed ergens in een hoek laten staan, een hoogen
hoed, die me den heelen avond vreeselijk had gehinderd. Ik kwam
in de buffetzaal terug, onder voorwendsel van het kostbaar hoofd
deksel te halen, en daar ik min of meer .van den huize was,
sloegen de bedienden geen acht op mij. Bovendien waren ze
bezig het porselein en de glazen naar de keukens te brengen en
op een gegeven oogenblik was ik heel alleen vlak bij 't buffet.
Ik had geen minuut te verliezen. Ik sloeg eerst een blik naar
rechts, toen naar links, sloop naar de fruitmand en liet handig
twee perziken in mijn hoed glijden, waar ik ze onder mijn zakdoek
verborg. Toen ging ik, schijnbaar zeer kalm, zeer deftig hoewel
met vreeselijke hartkloppingen de eetzaal uit, terwijl ik de
opening van mijn hoed zorgvuldig tegen mijn boezem drukte en
hem daar onwrikbaar vasthield met mijn rechterhand, die ik in
de opening van mijn vest had gestoken, wat me een zeer majes
tueus, quasi-Napoleontisch voorkomen gaf.
Ik was van plan, terstond stilletjes het salon door te schuiven,
me heimelijk uit de voeten te maken, en, eenmaal buiten, in
triomf de twee perziken, in mijn zakdoek gewikkeld, naar hnis
te brengen.
De zaak was zoo gemakkelyk niet, als ik 't me in den beginne
had voorgesteld. Men had een aanvang gemaakt met den cotillon.
Langs de wanden der danszaal stond een dubbele rij zwart-gerokte
heeren, en dames van.... rijperen leeftijd, die een tweeden kring
omsloten, welke gevormd werd door de stoelen der danseressen.
In 't midden was een ledige ruimte, waarin de pareu dansten.
Deze ruimte moest ik overstekeu om de deur der anti-chambre
te bereiken.
Ik drong heel omzichtig en beschroomd tusschen de groepjes
door en gleed langs de stoelen heen met de buigzaamheid eener
slang. Elk oogenblik kreeg ik een rilling, bij de gedachte aan
de mogelijkheid, dat een stoot tegen mijn elleboog mijn hoed uit
zijn positie kon brengen en mijn perziken op den grond kon doen
vallen. Ik voelde ze heen en weêr rollen in mijn treiterbol en
dat maakte me ontzettend warm in mijn gezicht. Eindelijk, na
heel veel inspanning en 't doorstaan van duizend angsten, geraakte
ik in den kring, juist op't oogenblik, dat er een nieuwe figuur werd
georganiseerd. De danseres moest in 't midden der dansers staan,
die, met den rug naar haar toegekeerd, een rondedans zouden
uitvoerenzij moest een hoed in de hand hebben, dien ze in 't
voorbygaan den cavalier moest opzetten, met wien ze verkoos te
dansen. Nauwlijks had ik twee passen in den kring gedaan, of
de dochter van mijn directeur, die den cotillon aanvoerde met
behulp van een jongen referendaris van de prefectuur, riep:
«Een hoed We moeten een hoed hebben
Op 't zelfde oogenblik zag ze mij met mijn kachelpijp tegen
myn boezem gedruktik ontmoette haar blik en myn bloed
werd ijs.
„Ahzei ze, /,u komt juist van pas, mijnheer Herbelot....
Geef me gauw uw hoed
Voordat ik zelf een enkel woord kon stamelen, maakte ze zich
meester van myn hoed.... zoo vlug, dat de perziken op den
parketvloer rolden, myn zakdoek en een drietal druivenbl&ren
meesleepende.,..
Je ziet het tooneeltje hier vandaan. De danseressen lachten
achter haar waaiers, terwyl ze van mijn misdrijf en verlegen
figuur genoten mijn directeur fronste het voorhoofdde deftige
lui wezen me met den vinger na en ik voelde myn knieën
knikken.... Ik wenschte, dat de vloer zich onder me geopend had,
om me te verzwelgen.
De jongejuffer beet zich op de lip om niet in lachen uit te
barstentoen gaf ze my myn hoed terug en zei met een spot
achtig stemmetje:
//Mijnheer Herbelot, raap toch uw perziken op."
Toen ging er een algemeen gelach opzelfs de bedienden
hielden zich den buik vast, en'ik, bleek, verwilderd, waggelend
op mijn beeuen, ik sloeg op de vlucht, meer dood dan levend
van schaamte. Ik was zoo verwilderd, dat ik de deur niet kon
vinden, en ik ging heen met den dood in mijn binnenste om de
ramp aan mijn vrouw te vertellen.
Den volgenden dag ging het praatje de heele stad rond. Toen
ik op myn bureau kwam, ontvingen me myn kameraden met de
aardigheid: „Herbelot, raap je perziken op! wat me 't bloed
naar 't aangezicht deed stijgen. Ik kon geen voet op straat zetten,
of ik hoorde een spotachtige stem achter me, die zei„Dat is
de mijnheer van de perziken." De toestand was niet houdbaar
en acht dagen later diende ik myn ontslag in.
Een oom van mijn vrouw had in de omstreken van mijn
geboorteplaats cultuurgronden ik verzocht hem, mij als helper
te nemen. Hij deed het en we vestigden ons metterwoon te
Chantereine.... Wat zal ik je meer zeggen Ik slóeg moedig de
handen aan 't werk, stond met het aanbreken van den dag op
en ik heb me over mijn noesten arbeid niet te beklagen. Het
schynt, dat ik meer aanleg had voor den landbouw dan voor de
paperasserij, want ik werd in betrekkelijk korten tijd een degelijk
landhuishoudkundige. De bezitting nam steeds in bloei toe en
bij den dood van mijn oom vermaakte hij ze ons bij testament.
Sinds heb ik ze uitgebreid en is ze geworden, zooals gij ze
terstond zult zien.
Wij waren te Chantereine en gingen een boomgaard door,
die vol vruchten hing. De takken bogen en kraakten onder 't
gewicht van appelen, peren en pruimen. Aan het einde van den
boomgaard begon een weiland, dat afliep naar de blauwende
rivier, aan wier overzy de heuvelrij zich verhief, die met den
wynstok was beplant, welks trossen reeds begonnen te zwellen
en waar de lijsters zongen. Links achter de boomen verried een
snorrend, ratelend geluid de aanwezigheid van een dorschmachine
iu de schuur, en toen we den moestuin waren doorgegaan, be
merkte ik den witten gevel van het woonhuis, tegen welks muren
de leiboomen opklommen, die beladen waren met rijpende perziken.
„Je ziet", zei Vital Herbelot, „dat ik de perziken in hooge
vereering blyf houden. Ik dank haar myn geluk. Zonder haar
zou ik een onbeduidend ambtenaartje zijn gebleven, bevend voor
het zuur gezicht van een prefect, en deel uitmakend van de steeds
aangroeiende massa van ambtenaren, die moeite hebben om van
den eenen dag op den anderen te komen en zelfs bang zijn om
kinderen te krijgen, die ze niet te eten en nog veel minder een
ordentelijke opvoeding kunnen geven, terwijl ik nu myn eigen
meester ben, zelf mijn koren zaai en er een aardig krooitje
kinderen op nahou."
Op 't zelfde oogenblik hoorde ik een luidruchtig gejoel en
gelach binnen in 't huis. En aan een raam der benedenverdieping
verscheen mevr. Herbelot, een stevige, nog schoone vrouw van
ongeveer veertig jaren, zelf een rype perzik, die verguld werd
door het warm licht van een prachtige, ondergaande zomerzon.
Snelpersdruk van A. A. Bakker Cz., Nieuwediep.