HELDEKSOHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 93.
Vrijdag 3 Augustus. Jaargang46.
19> DE KLEINE LORD.
,.Wij huldigen,
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
frunco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKEE Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
B i n n e li 1 a 11 d.
Een bij de Regeering uit Batavia ontvangen telegram
meldt, dat de hootdaanleggers van den opstand in Bantam
door bemiddeling der bevolking zijn gevangen genomen.
Enkelen, die zich tegen hunne gevangenneming verzetten,
werden gedood.
Het „Venl. Weekblad', 't welk onlangs met het oog
op beschermende rechten de vraag stelde wie de kat de
bel zal aanbinden, deelt thans mede, dat de bel-aanhanger
gevonden is. 't Is de lieer Bahlman. Het blad voegt er
echter bij, dat de bel op dit oogenblik nog niet aangehangen
zal worden. Zij is wel in de maak, maar nog niet klaar.
Meer kan het er niet van zeggen.
De N. Rott. Crtt." vangt deze keer hare /Schetsen
van geld- en fondsen markt' met de volgende regelen aan,
die wel ter overweging waard zijn:
Lang is het reeds geleden sedert het zwaartepunt van
den effectenhandel in den hoek der Amerikaansche spoorweg-
waarden te zoeken en te vinden was. Dat was, zooals vele
beursbezoekers nog gaarne getuigen, in den „goeden tijd',
een tijd, die voor vele anderen echter niets dan bittere
teleurstelling heeft achtergelaten, en waarop een langdurig
tijdperk van achteruitgang en stilstand van zaken is gevolgd,
dat makelaars en commissionairs dikwijls wanhopig maakte.
In die magere jaren zijn, onder den druk van allerlei kwade
omstandigheden, deze spoorwegaandeelen uit handen van
geruïneerde of afgematte speculanten zachtjes aan weder
over den oceaan naar het land hunner geboorte teruggekeerd,
niet met het doel om daar te blijven, maar om door andere
speculanten van handiger aard en krachtiger gestel slechts
zóólang te worden bewaard tot het oogenblik zou aanbreken,
waarop de Europeesche markten weder bereid zouden worden
bevonden dezelfde papieren tegen veel hoogere prijzen van
hen af te koopen. Dat tijdstip schijnt niet ver meer ver
wijderd te wezen. Werden in de laatste maanden kwade
berichten omtrent de spoorwegen in de Unie reeds scliaar-
scher, langzamerhand hebben zij geheel opgehouden, waar
door de gemoederen van hen, die nog altijd in deze fondsen
hun heil zoeken, voor gunstiger beschouwing en opvatting
ontvankelijk zijn gemaakt. De prijzen bleven in dat stadium
vrij goed staande; de handel droeg den stempel van de
grootste kalmte. Maar eensklaps komt er beweging in de
koersen te New-York. Naar de aanleiding daarvan wordt
niet gevraagd; het feit zelf is veldoende om aanstonds de
Uit het Engelsch van F. H. BURNETT.
Nooit sprak hij, tegen wien ook, over zijn gevoel voor Cedric;
noemde hij hem, dan was het altijd met den grimmigen lach,
die hem eigen was. Maar Cedric begreep spoedig genoeg, dat
zijn grootvader hem genegen was en hem gaarne bij zich had
naast zijn stoel, wanneer zij in de bibliotheek waren, tegenover
zich aan tafel en dicht aan zijne zijde wanneer zij samen liepen
of reden, of hunne avondwandeling deden op het terras.
„Weet gij nog,' zei Cedric eens, opziende van het boek, dat
vóór hem op het haardkleed lag, „weet gij nog wat ik den eersten
avond, dat ik hier was, gezegd heb over onze vriendschap Ik
geloof niet, dat het mogelijk zou wezen betere vrienden te zijn dan
wij samenvindt gij ook niet
„Ja, mij dunkt ook, dat het nog al schikt met onze vriendschap.
Kom eens hier
Cedric stond op en ging naar hem toe.
„Is er iets, dat gij graag zoudt willen hebben," vroeg de Graaf
„iets, dat u nog ontbreekt?"
Het kleine ventje zag zijn grootvader met zijne mooie bruine
oogen ernstig aan.
„Maar één ding," gaf hij ten antwoord.
„En wat is dat dan?" hernam de Graaf.
Cedric bleef nog even zwygen. Hij had niet voor niets zoolang
over dit onderwerp nagedacht.
„Wat is het?" herhaalde zijne Lordschap.
Eindelijk gaf Cedric antwoord.
„Hèt is liefste," zei hg.
Do oude Graaf schrikte en trok een leelijk gezicht.
„Maar gy ziet haar immers eiken dag," zei hij. „Is dat dan
niet voldoende
„Vroeger was ik altijd bij haar," zei Cedric. „Zy kuste mij
als ik 's avonds ging slapen en 's morgens was zij er ook weer
en wij konden elkander alles vertellen zonder dat wy behoefden
te wachten."
Er volgde een oogenblik stilte en de oude oogen keken onaf
gewend in de jonge. Toen trok de Graaf zijne wenkbrauwen
samen.
„Vergeet gij uw moeder dan geen oogenblik?" vroeg hij.
„Neen," hernam Cedric, „geen oogenblik en zij mij evenmin
ik zou u ook niet vergeten, wanneer ik niet meer by u was.
Ik zou zooveel te meer aan u denken."
„Op mijn woord," zei de Graaf, nadat hij hem nog eens goed
had aangekeken, „ik geloof werkelijk, dat gij het doen zoudt."
Het pijnlyk gevoel van afgunst, dat den Graaf bekroop wanneer
het kind zoo over zyne moeder sprak, werd er niet minder op
in den laatsten tijdintegendeel, het werd sterker naarmate de
liefde voor zijn kleinzoon toenam.
Maar weldra zouden hem andere zorgen kwellen, zorgen zóó
zwaar, dat hij er bijna zyn afkeer van Cedric's moeder door
vergat. Er gebeurde namelijk iets zeer zonderlings.
Eens op een dag, kort voordat de nieuwe huisjes gereed waren,
was er een groot diner op Dorincourt. In langen tijd waren er
zooveel menschen niet op het kasteel bij elkander geweest, Een
Europeesche beurzen in beweging te brengen. Aanvankelijk
nog een weinig schoorvoetend, komen zoowel hier als te
Londen, de speculanten in dichte drommen aanrukken zoodra
de koersen van New-York drie dagen achtereen rijzing
aantoonen. Centrals en Eries, Rio's en Nashvilles worden
gretig tegen opgaande koersen gekocht, alsof men vreesde
te laat te zullen komen. In de andere gedeelten van den
effectenhoek wordt het stiller naarmate de drukte bij de
Amerikanen toeneemt, en ziedaar in een ommezien het
zwaartepunt van den handel verplaatst.
Nu moge men beweren, dat de willige stemming van de
New-Yorksche beurs bevorderd of veroorzaakt is door de
uitvaardiging van een bevelschrift der Rechtbank te Leaven-
worth, waarbij aan de spoorwegcommissie van den Staat
Jowa verboden wordt baar vrachttarief vooreerst toe te
passen; of wel door het besluit van de directie der Louis-
ville Nashville Spoorwegmaatschappij om een scrip-dividend
van 3, en niet van 2 pet. over het afgeloopen halfjaar uit
te keeren; of wel door de aankondiging van een dividend
van 3£ pet. op de aandeelen Illinois; toch komt het ons
voor, dat dit slechts bijzaken zijn. Eene rijzing voor nage
noeg alle spoorwegaandeelen bij percenten tegelijk, van
New-York uitgaande, heeft geene andere beteekenis dan
het volvoeren van eenig speculatief oogmerk door de machtige
drijvers der periodieke beweging, waaraan deze fondsen
voortdurend blootstaan. Daarop komt de geheele zaak
neder. Is er te New-York nog eenige contramine van
kleine luiden, zooals onlangs werd beweerd, dan zullen zij
terloops onder het mes worden genomen, en de rijzende
beweging zal daardoor eer worden bevorderd dan tegen
gehouden, maar slechts zoolang als de leiders van de
markt dit zullen goedvinden. Men houde dit wel in het
oog, nu het spel weder begint. De groote massa der spoor
wegaandeelen bevindt zich weder in handen van Amerikanen:
de toeleg is geen andere dan deze tegen stijgende prijzen
weder aan Europeesche speculanten over te doen. Het is een
cirkelgang, dien men reeds eene kwart eeuw heeft kunnen
waarnemen; een touw zonder eind, dat de spaarpenningen
van legio Europeanen naar de portefeuilles van een betrek
kelijk klein aantal Amerikaansche speculanten overbrengt.
De Minister van Oorlog is voornemens, belangrijk
te bezuinigen op het hoofdstuk Genie. Zoo is reeds afge
zien van den voorgenomen bouw eener bakkerij, nieuwe
nachtleger- en kledingmagazijnen, enz. te Utrecht. Het
dag of wat te voren kwamen Sir Harry Lorridaile en Lady
Lorridaile, de eenige zuster van den Graaf, zelfs logeeren
eene gebeurtenis, die in het dorp eene soort van opschudding te
weeg bracht, en het schelletje in juffrouw Dibble's winkel onop
houdelijk deed tingelen, omdat het algemeen bekend was dat
Lady Lorridaile, sedert haar huwelijk, nu vijfendertig jaar geleden,
Dorincourt nooit meer bezocht had. Het was eene mooie, statige
oude dame met sneeuwwitte krullen en zachtblozende gevulde
wangen, en daarbij de goedheid zelve. Zij had echter het gedrag
van haren broeder evenmin goedgekeurd als andere menschen en
aangezien zg een krachtigen wil bezat en volstrekt niet bang
was om te zeggen waar het op stond, had zij na eenige minder
aangename woordenwisselingen met zijne Lordschap, Dorincourt
voor goed den rug toegekeerd en hem ook na haren meisjestijd
zelden meer ontmoet.
In de jaren, die sedert verloopen waren, had zij weinig goeds
van hem gehoord. Eerst was haar ter oore gekomen, dat hij
zijne vrouw veronachtzaamde en niet lang daarna dat het arme
gravinnetje gestorven waslater vernam zij hoe onverschillig hij
omtrent zijne kinderen was en dat de beide oudsten zulke zwakke,
ondeugende, weinig innemende jongens waren, die ook later weinig
goeds hadden uitgericht. Deze beide oudsten, Bevis en Maurice,
had zg nooit gezien, maar eens was er een flink gebouwde,
knappe jongen van een jaar of achttien naar Lorridaile Park
gekomen, en had gezegd, dat hg haar neef Cedric Errol was en
dat hij haar eens kwam bezoeken nu hg in de buurt was, omdat
hij verlangde kennis te maken met tante Constance, van wie hg
zijne moeder zoo dikwijls had hooren spreken. Lady Lorridaile's
goede hart was door en door warm geworden, toen zg den
jonkman hoorde sprekenzij had hem gedrongen eene geheele
week bg haar te blijven, had hem te goed gedaan en gevierd en
bewonderd zooveel zij maar kon. Hg was zoo goed gehumeurd,
zoo vroolijk en geestig, dat zg hem eindelijk liet gaan in de hoop
hem nog dikwijls terug te zien maar dat was niet gebeurd omdat
de Graaf weer eens eene booze bui had toen hij op Dorincourt
terugkwam, en hem verboden had Lorridaile Park ooit weer te
betreden. Lady Constance was hem echter altijd in liefde blgven
gedenken en ofschoon zg wel vreesde, dat hij in Amerika een
zeer onberaden huwelijk had gedaan, was zg toch verontwaardigd
geweest toen zij hoorde, dat zyn vader de handen van hem
afgetrokken bad en dat niemand eigenlijk wist hoe en waarvan
hij leefde. Eindelijk kwam het gerucht van zijn dood toen was
Bevis van het paard gevallen en Maurice te Rome aan de koorts
gestorven en korten tijd daarna vernam zg, dat het Amerikaansche
kind opgezocht en als Lord Fauntleroy naar Engeland gebracht
zon worden.
„Om bedorven en slecht gemaakt te worden evenals de anderen,"
had zg tot haren man gezegd, „ten minste als zijne moeder niet
lief en verstandig genoeg is om een oog in het zeil te houden
en op hem te passen."
Toen zg echter hoorde, dat men het kind van zijne moeder
gescheiden had, kende hare verontwaardiging geene grenzen.
„Het is meer dan schande, Harrysprak zg. „Verbeeld u,
een kind van dien leeftijd van zgne moeder weg te nemen en
dag aan dag te laten leven met een man als mijn broêr'. De
oude man zal hem hard behandelen of den jongen bederven tot
Gemeentebestuur te dier plaatse heeft toegestemd, de thans
in gebruik zijnde gebouwen voor geruiuien tijd in huur
te geven.
Te "s Hage heeft naar de correspondent uit de hofstad
aan de „A. C." schrijft het volgende geval plaats gehad
De leerlingen eener gemeentelijke meisjesschool hebben
het gewaagd tot het Gemeentebestuur een request te richten,
waarin zij verlenging van de zomervacantie verzochten.
Deze uitoefening van het grondwettig recht van petitie heeft
op de schoolautoriteiten een geweldigen indruk gemaakt,
en de wethouder van onderwijs heeft het zelfs noodig geacht
een opzettelijke boetpredikatie tot de schuldige leerlingen
te komen houden, nadat de directrice en leeraressen van de
school zelve reeds de fiolen harer pathetische verontwaar
diging over de beschaamde hoofden hadden uitgegoten.
Naar ik hoor, waren er onder de ouders der leerlingen, die
het geval zoo erg niet vonden en meenden dat de school
autoriteiten beter deden met den gruwel van het overdreven
huiswerk te beperken, die hier op ettelijke gemeentescholen
bestaat. „Is het zoo'n wonder," vroeg mij de voogd
van een dezer requestschuldige leerlingen, „dat de schapen
wat langer vacantie dan de reglementaire luttele weken
vragen, wanneer ze gedurende den cursus tot 's avonds
over tienen aan het huiswerk zitten en den volgenden
morgen om zeven uur wéér met den neus in de boeken
gevonden worden, om de lessen te leeren?"
Het bestuur der Nederlandsche Banketbakkers-Ver-
eeniging heeft bij de vakgenooten hulp en steun gevraagd
voor een maatregel in het belang der opleiding tot het vak.
Het is menigmaal gebleken, dat jongelieden, die werkelijk
grooten aanleg toonden op het gebied der garneerkunst,
zich daarin bemoeilijkt zagen, wijl een ernstig onderricht,
dat hun tot grondslag moest dienen, geheel en al ontbrak.
Het bestuur meent daartoe nu den weg gevonden te hebben.
Het heeft zich namelijk verstaan met het bestuur der
„Quellinus-school", ten einde een cursus te openen, waarin
tweemaal per week avondles zal worden gegeven.
De geraamde onkosten zijn f 750. Die zich verbindt
voor een jaarlijksche bijdrage van f 15, heeft het recht om
tweemaal per week gedurende 40 weken een zijner zoons,
leerlingen of bedienden het onderwijs te doen genieten.
Uit Haarlemmermeer schrijft men aan de „Avondpost",
betreffende de aldaar ontdekte bron, waarvan het water
sterk ijzerhoudend is, dat volgens onderzoekingen van
er niets meer met hem is aan te vangen. Als ik kon denken,
dat schryven eenig goed zou doen
„Och, het helpt u toch niet, Constance!" zei Sir Harry.
„Ja, dat weet ik," hernam zij. „Ik ken zijne Lordschap, den
Graaf van Dorincourt maar al te goedmaar het is zonde en
schande."
Niet alleen de armen en de pachters kenden den kleinen Lord
Fauntleroy; ook anderen wisten van hem te spreken. Er waren
al spoedig zooveel verhalen in omloop van zijne schoonheid en goed
hartigheid, zijne populariteit en zgn invloed op den ouden Graaf,
dat het gerucht er van tot de kasteelen en landhuizen doordrong
en zijn naam in meer dan éón Graafschap genoemd werd. Hy
was aan menig diner het onderwerp der gesprekken; de dames
beklaagden zijne jonge moeder en waren benieuwd om te weten
of hij werkelyk zoo mooi was als men zeide; en de heeren, die
den Graaf en zijne gewoonten kenden, lachten hartelijk om de
verhalen van het onwrikbaar geloof van het kind in zijne be
minnelijkheid en goedheid. Sir Thomas Asshe van A9sham;Hall,
die in Erleboro moest wezen, kwam den Graaf en zyn kleinzoon
eens samen te paard tegen en bleef stilstaan om Mylord de hand
te drukken en hem geluk te wenschen met zijn verbeterd uitzicht
en zyn herstel van de jicht. „En", zei hij, wanneer hij later
over die ontmoeting sprak, „de oude heer was zoo trotsch als
een kalkoensche haanen geen wonder waarlijkNooit in mijn
leven heb ik een mooier, innemender kind gezien dan dien klein
zoon van hem Zoo recht en slank als een kaars en hy zat op
zijn paard alsof hij er op geboren was
Zoodoende kwam ook Lady Lorridaile allengs het een en ander
omtrent het kind ter oore het geval met Higgins en met
den kreupelen jongen, de bouwerij in Earl's Conrt en wat dies
meer zij en zy begon erg te verlangen om het kleine ventje
eens te zien. En juist toen zij peinsde op een middel om dit
gedaan te krijgen, ontving zij tot hare onuitsprekelijke ver
bazing een brief van haren broeder, het verzoek inhoudende om
met baren man op Dorincourt te komen logeeren.
„Het is ongelooflijkriep zy. „Ik heb hooren zeggen, dat
het kind wonderen gedaan heeft en nu houd ik het er werkelijk
voor. Men zegt, dat mijn broer den jongen aanbidt en hem bijna
niet uit zyne oogen laat. En hy is zoo trotsch op hem! Ik begin
werkelijk te gelooven, dat hy tegenover ons met hem pronken
wil." En zy nam onmiddellijk de uitnoodiging aan.
Toen zy met Sir Harry op Dorincourt aankwam, was het laat
in den namiddag en zij ging terstond naar hare kamer, zonder
eerst haren broeder te zien. Toen zij zich voor het diner gekleed
had, trad zy de ontvangkamer binnen. De Graaf stond bij den
haard en zag er bijzonder deftig en indrukwekkend uit; naast
hem stond een knaapje in het zwart fluweel, met een breeden
kraag van kostbare kant, a la Yan Dijk een ventje met een
gezichtje, zóó bekoorlijk, en dat haar met zijne groote, bruine
oogen zóó trouwhartig aankeek, dat zij ternauwernood een kreet
van verrassing en blijdschap kon onderdrukken.
Toen zy den Graaf de hand gaf, noemde zij den naam, dien
hij sedert zyne kindsheid niet meer gehoord had.
„Wel, Molynenx," sprak zij, „is dit het kind?"
„Ja, Constance," gaf de Graaf ten antwoord, „dit is de jongen.
Fauntleroy, dit is uwe oud-tante, Lady Lorridaile."