HELOERSCHE EN N1EIIWER1EPER COURANT. Nieuws- en AdTertentieMad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 100. Zondag 19 Augustus. Jaargang46. Vergadering van den Raad BEKENDMAKING. DE KLEINE LORD. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. der gemeente Helder, op Maandag dcu 14 Augustus 1888, des avonds ten ac8»t ure. Helder, den 17 Augustus 1888. De waarn. Burgemeester, C. A. BEUKENKAMP. Onderwerpen ter behandeling: Installatie van den Burgemeester. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder maken bekend, dat de rekening en verantwoording der ontvangsten en uitgaven van de gemeente, over het dienstjaar 1887, gisteren aan den Gemeenteraad is aangeboden, en van af den 16 dezer gedurende veertien dagen op de Secretarie der gemeente voor ieder ter inzage is nedergelegd, en in afschrift iegen betaling der kosten algemeen verkrijgbaar is gesteld. Helder, 15 Augustus 1888. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder, C. A. BEUKENKAMP. De Secretaris, C. BOON. Kijkjes over 't wereldrond. Half Augustus. Het reis- en trekseizoen in vollen gang. De mensch, zoo de omstandigheden hem althans niet tot de gewone hokvastheid nopen, is nu te vangen als een aal bij zijn staart. Ge komt in deze of gene stad, om er uw besten vriend te spreken, maar moet u huisbewaarder hooren dat mijnheer een rondreisbillet voor 45 dagen heeft genomen en naar Wiesbaden of Karlsbad getogen is. Uw jongsteh brief aau een anderen vriend, in gewone gevallen de trouwste correspondent die er op de wereld bestaat, blijft een paar weken onbeantwoord. Navraag doende, krijgt gij bericht dat de goede man zich bij een reisgezel schap van Lissone of Cook heeft aangesloten, en op dit oogenblik bezig is den Keulschen Dom te beklimmen, als Uit bet Engelsch van F. H. BURNETT. (Slot.) Er was iets onverstoorbaar kalms in zijn toon, waardoor zij op eens tot het besef scheen to komen, dat zy niets beters kon doen dan zich uit de voeten maken. Zij wierp hem een woedenden blik toe, snelde langs hem been de kamer uit en sloeg de deur achter zich dicht. „Van haar zullen wij geen last meer hebben," zei de heer Havisham. En zoo was bet ook, want dienzelfden avond verliet zij „het Wapen van Dorincourt", nam plaats op den trein naar Londen en werd niet meer gezien. Toen de Graaf na dit onderhoud de kamer verliet, ging hij terstond naar zijn rijtnig. „Naar Court Lodge," beval hij aan Thomas. „Naar Court Lodge," zei Thomas op zijne beurt tot den koetsier; en toen hij op den bok zat, voegde hij er by, „gij zult zien, de dingen nemen nu op eens een onverwachten keer." Toen het rijtnig voor de deur stilhield, was Cedric in het salon by zijne moeder. De Graaf trad onaangemeld binnenhy scheen een hoofd grooter en tien jaar jonger dan eenigen tijd geleden. Zyne donkere oogen schitterden. „Waar is Lord Fauntleroy?" vroeg hy. Mevrouw Errol kwam hem te gemoet en een blos kleurde hare wangen. „Is het „Lord Fauntleroy"?" vroeg zij. „Werkelijk?" De Graaf stak zyne hand uit en vatte de hare. „Ja," gaf hij ten antwoord. „Zoo is het." Toen legde hij de andere hand op Cedric's schouder. „Fauntleroy," zei hij, op zijn eigenaardig korten, gebiedenden toon, „vraag aan uwe moeder wanneer zy bij ons op het kasteel komt." Cedric sloeg zijne beide armen om haren hals. „Om bij ons te blijven! Om altyd by ons te blyven juichte liij. De Graaf keek mevrouw Errol en mevrouw Errol keek den Graaf aan. Het scheen zyne Lordschap ernst te zijn. Hij had zich voorgenomen geen tijd te verspillen met overbodige woorden. Hij was tot de slotsom gekomen, dat hy niets beters kon doen dan goede vrienden worden met de moeder van zyn erfgenaam. „Is dat waarlijk uw verlangen vroeg mevrouw Errol met haren zaehten, vriendelijken glimlach. „Waarlyk," was zyn alles afdoend antwoord. „Wij hebben u eigenlijk altijd gemist, maar wij begrepen het niet. Ik hoop, dat gy komen zult." Zijne achtste verjaardag. Ben nam zyn jongen mee en keerde terug naar de veefokkerij in Californië, en wel onder zeer gunstige omstandigheden. Kort vóór zyn vertrek had de heer Havisham een onderhoud met hem, waarbij hij hem mededeelde, dat de Graaf van Dorincourt iets wilde doen voor den knaap, van wien men een oogenblik gedacht had, dat bij Lord Fauntleroy washy meende dat het beste plan zou zijn hem in het bezit te stellen van eene eigene veefokkerij en Ben tot bestuurder te maken, onder zeer voordeelige conditiën. Op die wijze zou, bij verstandig overleg, de toekomst van zyn zoon verzekerd wezen. Toen dus heenging was bet als de aanstaande eigenaar eener veefokkery, die zoo goed als de zijne zou wezen. Tom, zyn zoon, groeide op tot een fermen jongen liij niet halverwege steken blijft, of genoegelijk zijn hoentje oppeuzelt in de schaduw der reuzen-fuchsia's van het eiland Wight. Dit alles moet zijn loop hebben, moet uitzieken, zoo ge wilt. De tijd Jvan het jaar brengt het zoo mee. Half Augustus. Zelfs de grooten en grootmachtigen der aarde schijnen ditmaal in bijzoudere mate met de periodieke reiswoede behept. Uitstapjes en beleefheidsbezoeken in allerlei rich ting vinden door gekroonde hoofden ondernomen, alsof de rondreisbilletten ook naar de stoven dea Vorsten hun weg gevonden hebben. Het begint iets van het stuivertje-wis selen der kinderen te krijgen, en sedert Keizer Wilhelm II het voorbeeld heeft gegeven door zijn groote rondreis en hij plan schijnt te hebben om het daar niet bij te laten, nemen ook velen zijner collega's den pelgrimstaf ter hand, Keizer Wilhelm wil naar Italië, Keizer Alexander naar BerlijnKoning Oscar van Zweden, Koning Humbert van Italië en Koning Christiaan van Deneraarken delaatsten alsof er nooit Duppeler Schansen in de wereld geweest zijn denken allen over een reisje naar Duitschland. En (last not leest) loopen er in de bladen en onder het mensch- dom geen geruchten, dat de Paus onrustige bewegingen in het Vaticaan begint te maken en er ook al op uit wil, zoodat de fine fleur der aristocratie van het Belgische Katholicisme reeds aan Zijne Heiligheid hunne gastvrijheid hebben aangeboden? Alles wil reizen. Het is niet anders. Het zit in de lucht. Maar met een eigenaardige aandoening zien wij ook de schoone, majestueuse gestalte eener vrouw zich tusschen die reizende en trekkende Vorsten bewegen. Met rnste- loozen spoed, als een gejaagde hinde, snelt zij van de eene plek naar de andere, nergens rust, nergens vrede kunnende vinden. Dus ook een reizigster, behept met de kwaal van den dag?.... Laat ons haar liever een zwerfster noemen. Haar naam ligt u reeds op de lippenhet is Nathalie van Servië, her- en derwaarts dolend als een door den storm wind geknakte, afgerukte en voortgezweepte bloem. Ook en was innig aan zijn vader gehechtzij hadden het zóó goed en waren zoo gelukkig samen, dat Ben dikwijls dacht en zeide: „Die jongen vergoedt mij al het leed, dat ik vroeger heb gehad." Dick en mynheer Hobbs die met de anderen meegekomen was om te zorgen, dat alles behoorlyk en met orde geschiedde keerden vooreerst nog niet naar Amerika terug. Er was terstond besloten, dat de Graaf voor Dick zou zorgen en maken, dat hy eene degelyke opvoeding kreegen mijnheer Hobbs, die zijne zaak in vertrouwde handen had achtergelaten, vond, dat hy nog wel blijven kon om het feest by te wonen ter eere van Lord Fauntleroy's achtsten verjaardag. Al de pachters en boeren waren uitgenoodigder zou in het park eerst gespeeld en gedanst en een feestmaaltijd gehouden en later een groot vuurwerk afge stoken worden. „Het zal net zijn of het de Vierde Juli isriep Cedric. „Hoe jammer dat ik niet op den vierden jarig ben, dan zou het feest nog ééns zoo groot zijn Het moet gezegd worden, dat de Graaf en mijnheer Hobbs in den beginne niet zóó vriendschappelijk jegens elkander gestemd waren, als in het belang van de Britsche aristocratie wenschelijk mocht worden geacht. De zaak was, dat de Graaf in zijn leven weinig met komenijsmannen had omgegaan en dat onder de kennissen van mynheer Hobbs zeer weinig Graven warendientengevolge had de conversatie tusschen hen niet erg willen vlotten. Daarbij kwam nog, dat mijnheer Hobbs zich wel wat klein voelde tegen over al het moois, dat Cedric hem met zooveel genot liet zien. Reeds terstond bij zijne aankomst maakten het hek met de steenen leeuwen en de breede laan diepen indrnk op hem en toen hij het kasteel zag, de tuinen en warme kassen, de pauwen, den toren, de wapenzaal, de groote trap, de stallen en al de bedienden in livrei, toen wist hy niet recht meer hoe hij het had. Maar niets trof hen zóó zeer als de schilderijzaal. „Is het zoo iets als een Museum vroeg hij, toen zij samen de groote, hooge zaal binnentraden. „N-neen zei Cedric, ietwat aarzelend. „Ik geloof niet, dat het een Museum is. Groovader zegt dat het onze voorouders zijn." „Voorouders?" vroeg mynheer Hobbs. „Zooveel?" Hij begreep er niets meer van en Cedric was niet bij machte al zijne vragen behoorlijk te beantwoorden. Daarom koos hij de wijste party en ging de hulp inroepen van juffrouw Mellon, die alles van de portretten wist wie ze geschilderd had en wanneer, en welke romantische geschiedenissen de origineelen van deze geschilderde heeren en dames al hadden beleefd. Toen mijnheer Hobbs de zaak eenmaal gevat en enkele van die verhalen gehoord had, was hij er geheel mee vervuld en de schilderijzaal werd zijn lieve lingsplekje; dikwijls kwam hy opzettelijk van het dorp wandelen, waar hij in „het Wapen van Dorincourt" logeerde, om een half uurtje in de galerij op en neer te loopen en onder allerlei teekenen van bewondering en verbazing, de geschilderde heeren en dames aan te staren. „En dat waren allen zonder onderscheid Graven en Gravinnen En zoo een zal hij er nu ook worden en dat alles zijn eigendom noemen In het diepst van zyn ziel was hy lang niet zoo verontwaar digd over Graven en hunne levenswyze als hij zich had voor gesteld en het staat zeker te bezien of zijne republikeinsche gevoelens niet een weinig begonnen te wankelen, na de kennis making met kasteelen en voorouders en de rest. Hoe het zy, op zekeren dag liet hij zich eensklaps uit op eene wyze, die men niet van hem verwacht zou hebben. „Ik zou er niets tegen hebben als ik zelf een Graaf was," en dat was van zijn kant eene groote concessie. Wat was het een heerlyke dag toen Lord Fauntleroy's jaar feest aanbrak, en wat had hy een plezier l Wat zag het park binnen onze grenzen, aan onze bekoorlijke Nooi'dzeekust, heeft zij rust en verademing gezocht, maar blijkbaar niet kunnen of mogen vinden. De onverbiddellijke eischen der staatkunde en de onbuigzame trots van haar ijzeren wil drijven haar telkens weer voort en hebben haar ook nu weer van het Scheveningsche strand verjaagd. Voor die haar daar zagen, zal zij eene onvergetelijke verschijning blijven; en ook velen anderen zijn hare zeldzaam schoone gelaatstrekken niet onbekend, nu haar portret reeds in allerlei buitenlandsche illustraties te vinden is. Allerlei gedachten komen er in u op, bij het zien dier beeldschoone vrouw, bij het staren op hare vorstelijke, fijnbesneden trekken en hare fiere, imponeerende gestalte. Allerlei gedachten, maar misschien wel het eerst.en het meest de vraag, wie van beide vaderlandsche dichters nu wel gelijk had, de een die de rei in zijn „Gijsbrecht van Aemstel* zoo roerend liet zingen: Waar werd oprechter trouw Dan tusschen man en vrouw Ter wereld ooit gevonden? Twee zielen, gloênde aaneengesmeed, Of vastgeschakeld en verbonden In lief en leed. Daar zoo de liefde viel, Smolt liefde ziel met ziel En hart met hart te gader. Die liefde is sterker dan de dood, Geen liefde komt Gods liefde nader, Of is zoo groot! of die andere zanger van later eeuw, die, „het lot van Lorenzo weleer, het lot van Lenore voor dezen" beschrijvend, zijne schildering aanvangt met de droeve klacht: Niet steeds is de liefde bestendig van duur, Hoe snel zij den boezem deed jagen; Zij bluschen wel somwijlen ontijdig haar vuur, Hoe hel zij de vonk had geslagen; er vroolyk en aardig uit met al die sierlijk uitgedoste mannen, vrouwen en kinderen, met al de vlaggen, wapperend van torens en tenten. Niemand, die maar eenigszins kans had gezien om te komen, was weggebleven, want iedereen verheugde er zich zoo hartelijk in, dat hun kleine Lord Fauntleroy de kleine Lord Fauntleroy gebleven was en eenmaal heer en meester zou wezen van alles. Iedereen wilde hem zien, hem en zyn mooi, lief moedertje, dat al zoovele harten gewonnen had. En dat was waarlyk zoo, iedereen hield meer van den Graaf, en voelde zich vriendschappelijker jegens hem gezind, omdat het kleine ventje hem zoo liefhad en vertrouwde, en ook omdat hij de moeder van zijn erfgenaam in genade had aangenomen en zich hartelijk en eerbiedig jegens haar gedroeg. Men wilde zelfs weten, dat hy ook van haar begon te houden en dat de Graaf, onder den ver- eenigden invloed van Lord Fauntleroy en Lord Fauntleroy's moeder, mettertijd nog wel eens een fatsoenlijke en wellevende onde edel man zou kunnen worden, tot vreugde en heil van allen, die hem omringden. Welk eene onafzienbare menigte onder de hoornen, in de tenten en tuinenBoeren en boerinnen in hun zondagspakmeisjes met hare vriendenvroolijke, stoeiende kinderenoude vrouwen in roode mantels gedost, gezellig babbelend met elkaarOok het kasteel was vol heeren en dames, die gekomen waren om het festijn bij te wonen, den Graaf geluk te wenschen en kennis te maken met mevrouw Errol. Lady Lorridaile en Sir Harry waren er, en Sir Thomas Asshe met zijne dochtersde heer Havisham natnurlyk en dan de bekoorlijke Vivian Herbert met een allerliefst wit japonnetje aan cn een kanten parasol en, zooals van zelf spreekt, omringd door een stoet heeren om haar op haar wenken te bedienen en ieder glimlachje van haar op te vangen hoewel zij blijkbaar meer op Cedric gesteld was dan op hen allen bij elkander genomen. Toen hij haar in het oog kreeg en naar haar toeliep en zijne armen om haren hals sloeg, kaste zij hem zoo hartelijk en innig alsof hij haar eigen broertje was en zei „Mijn kleine Lord I Lieve, beste jongen! Ik ben zoo blyl O, ik ben zoo bly 1" En later wandelde zij met hem in het park en liet zich alles door hem aanwijzen. En toen hij haar by mijnheer Hobbs en by Dick bracht en zei„Dit is myn oude, oude vriend, mijn heer Hobbs, juffrouw Vivian, en dat is mijn andere oude vriend Dick en ik heb hun verteld hoe mooi gij waart en dat zy u zien zouden op mijn verjaardag," toen gaf zij beiden de hand en stond met hen te praten over Amerika, over de reis en hun tegenwoordig leven in Engelandterwijl Cedric naast haar bleef staan en haar vol verrukking aanzag, glinsterend van genot toen hij merkte, dat mynheer Hobbs en Dick haar ook zoo lief vonden. „Ik moet zeggen," verklaarde Dick later met grooten ernst, „zy is het kranigste meisje, dat ik ooit gezien hebZij is hoe zal ik het zoggen Zy is een rozeknopje, dat is zy I" Iedereen keek haar na als zy voorbijging, haar en den kleinen Lord. En de zon scheen en de vlaggen wapperden, de muziek speelde en de paren zwierden vroolijk rond, en naarmate de dag verliep, nam de algemeene opgewondenheid toe en Cedric was de gelukkigste van allen. En nog iemand anders was gelukkig: een oud man, diehoewel hij zijn geheele leven lang rijk en machtig was geweest, zich eigenlijk nog nooit gelukkig had gevoeld. Misschien kwam het wel omdat hij nu btter was, dan hij in dat lange leven ooit was geweest. Niet dat hij plotseling, als met een tooverslag, zoo goed was geworden als Cedric zich hem voorstelde; maar er was nu toch iets, dat hij liefhad, en hij had ook van tijd tot tijd werke lijk een aangename gewaarwording gevoeld, als hij anderen de kleine vriendelijkheden bewees, waartoe het kind in zijne onschuld

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1