En strikt zij haar bloemen weer los van het paar, Dan lilt liet, o jammer! zijn keten zoo zwaar, En kan die welras niet meer dragen. Wie van beide poëten heeft nu het best de werkelijk heid getroffen?... Helaas! met Nathalie's beeld voor oogen, zouden we geneigd zijn in dit opzicht aan Tollens den eerepalm toe te kennen: of haar lot moest een der uitzonderingen zijn, die Vonders regel bevestigen. Maar dan een even droeve uitzondering als van het ongelukkige paartje in „de Echtscheiding" van den llotterdaraschen dichter; even treurig als het lot van zijn Lorenzo en Lenore; Hen knelde de keten, o jammer! zoo zeer, Waartoe zij zich voelden verwezen. De rozen verbleekten, verdorden alrcë, De doren deed beiden den boezem zoo wee, De wond wou niet langer genezen. Ook voor het Servische Koningspaar, ook voor Milan en zijne Nathalie, veranderde de rozige huwelijksband in een ondragelijk juk. En toen hadden zij berouw, En tilden zij beiden hun keten zoo zwaar, En lieten hun bloemen verkleuren; Zoo reten zij beiden den boezem zich stuk, En morden en wrokten, en vloekten hun juk, En wilden niet langer het beuren. In het begin der maand Juli dezes jaars werd de wereld dan ook eensklaps verrast met de tijding, dat Koning Milan van Servië formeel een eisch tot echtscheiding tegen zijne sehoone Nathalie had ingesteld, en wel op grond van.... den „onoverwinnelijken afkeer", dien Zijne Nathalie- Lenore hem inboezemde: „Hier hebt gij," dus sprak hij, „o rechterons weer, „Na dertien rampzalige jaren; „Nu doen ons, o jammer! de kluisters zoo zeer, „Hoe streelend en zacht zij eens waren. „Gij hebt hier, o rechter, die banden gelegd, „Verbreek nu ook weder dien haatlijken echt: „Hij liet ons geen bloemen vergaren." Onoverwinnelijke afkeer!Het woord is snerpend, vlijmend. Wie de betooverend sehoone Nathalie ontmoet of hare beeltenis aanschouwd heeft, vraagt zich onwille keurig af, wat er moet voorgevallen zijn tusschen den Servischen Lorenzo en zijne Lenore, dat er door den mond van een man over zulk een vrouw zulk een woord gesproken kon worden! Welk een haat draagt hij haar toe! Zoodra had hij den eisch tot echtscheiding niet gedaan, of hij zond een zijner vertrouwden naar Wiesbaden, waar Nathalie zich met haren 12jarigen zoon ophield, om den Kroonprins weg te voeren van zijne moeder, wier invloed door Milan verderfelijk werd geacht voor zijn kind „lk deel hier met haar wat de hemel mij gaf; „Zij sta maar mijn kind en niets anders mij af, „En trekk' zij dan elders in vrede!" Maar die eisch was voor een karakter als dat van de trotsche, onbuigzame Nathalie even afschuwelijk als onver vulbaar; zij weigerde èn in de echtscheiding toe te stemmen èn afstand te doen van haar zoon „Bewaar ons, o hemel!" zoo kreet zij ontzet, En wierp op de knieën zich neder: „Zoo wreed is geen schepsel, geen rechter, geen wet, „Of tijgers zijn zeker niet wreeder! „lk vraag om zijn goud, om zijn goed hem niet, neen I „Ik wil maar mijn kind en mijn kind maar alleen, „En zie hij dan nimmer mij weder!" Nathalie moge misdreven hebben wat zij wil, zij moge werkelijk de sluwe politieke intrigante zijn, die Koning Milan zoo onverzoenlijk in haar haat, zij is en blijft toch moeder; en het is bijna niet mogelijk onze sympathie te onthouden aan een moeder, die door Duitsche politie agenten met geweld gedreigd wordt en als Lenore moest jammeren: „Mijn kind is mijn kind: „Ik heb het gebaard en gezogen; „Ik heb het getroeteld, gekoesterd, bemind, „Bemind als het licht van mijn oogen. „Mijn zoon is mijn kind en mijn kind is mijn bloed... „Ik kruip u, o rechter, wanhopig te voet: „Och, wees met mijn jammer bewogen!" De rechter uit „de Echtscheiding" droogde bij die woorden „een traan van zijn wang." Mnar de Servische politiek en de Duitsche politie waren minder aandoenlijk: een inspec teur en twintig agenten traden binnen, en na een hart verscheurend tooneel moest de ongelukkige vrouw voor geweld bukken, en zag zij haren zoon wegvoeren. Van dat oogenblik af brak er een droeve zwerftocht voor haar aan. Zij ging naar Parijs, van Parijs naar Scheveningen, bleef er slechts drie weken, en vertrok jl. Zondag plotseling weer van daar, men zegt naar Versailles. Volgens de jongste berichten zal de beklagenswaardige, van haar kind beroofde zwerfster beklagenswaardig, ook al werd zij het door eigen schuld eerlang te Weenen of Baden een ontmoeting met haren verbitterden echtgenoot hebben. Moge hun kind bij die samenkomst tegenwoordig zijn en hem dan de vraag gedaan worden „Van wien zijt gij willens te scheiden?" Om wellicht de heerlijke ontknooping te doen volgen: „Van hem noch van haar, noch van haar noch van hem!" Zoo kreet het en greep zich aan beiden. „Van hem noch van haar voer het voort in zijn smart, En knelde zijn vader en moeder aan 't hart, Die stonden, en zwegen, en schreiden. En al komt het niet tot schreien, indien slechts de welgemeende wederzijdsche handdruk der vergiffenis volgt, kunnen zij en wij tevreden zijn 16/VII'88. P. Binnenland. De „Staatscourant" van gisteren behelst eene vermaning van den Minister van Koloniën Keuchenius om den nieuw- benoemden Gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, mr. Pijnacker Hordijk, in gebed te gedenken. Zooals men weet. vertrekt de heer Hordijk eerstdaags derwaarts. „Wil," zegt „het Vaderland", naar aanleiding dezer mededeeling, „de tegenwoordige Regeering de „Staatscourant" meer dan vroeger gebruiken, om mededeelingen te doen en om het publiek op de hoogte te houden van zaken, die alleen aan de Regeering ten volle bekend zijn, dan juichen wij dit zeer toe. Maar het nut van een mededeeling, als de Minister van Koloniën jl. Donderdag in zijn welbekenden omslachtigen stijl in dat blad deed plaatsen, vermogen wij niet in te zien. De feiten, daarin vermeld, waren sinds lang bekend, en men mag aannemen, dat de geloovigen, die den zegen des Hemels op de reis van den Gouverneur- generaal en zijn bestuur verlangen af te smeeken, aan dit voornemen konden gevolg geven, zonder opwekking van de zijde der Regeering. Men zou kunnen vragen, waarom juist voor dit enkele geval een dergelijke opwekking wordt gegeven. Er bestaat voor de geloovigen evenveel reden over elke andere regeeringsdaad den zegen des Hemels af te smeeken als over deze, maar als de „Staatscourant" telkenmale moe6t dienen om het publiek daartoe op te wekken, kon zij wel dagelijks met dergelijke aanschrijvingen worden gevuld. Het komt ons voor, dat dit minder ligt op den weg der Regeei'ing, zelfs eener „Christelijke" Regeering, die toch ook op de spontane uiting van het godsdienstig gevoel der natie prijs moet stellen. Gelukkig bepaalt de Minister zich nog maar tot een opwekking, 't aan elks persoonlijke opvatting overlatende, of hij meent daaraan gevolg te moeten geven. Daarom heeft zijn woord een onschuldig karaktex*. Maar de stap tot de uitschrijving van een officiëelen bededag is spoedig gedaan, en daartegen moeten wij bij voorbaat ten stelligste waarschuwen. De Regeering zou daarmede treden op een terrein, dat het hare niet is, en zich een bevoegdheid aanmatigen, die haar niet toekomt." Een particulier schrijven uit Batavia aan de „N. R. Ct." geeft de volgende lezing als de waarschijnlijke oorzaak van het Bantam-oproer In dat deel van Bantam, waar het oproer heeft plaats gehad, zou de bevolking meer dan gewoon door de hoofden zijn geëx ploiteerd, zonder dat het Europeesch bestuur dit bemerkte of althans verhinderde. Nu kan dit jarenlang goed gaan, eeuwen misschien, als er niets in den weg komt, maar ditmaal is er wel iets in den weg gekomen. Op enkele palen afstand van Tjilegon woont de ad sisten t-wedono van Bandja Negara. Dit mindere hoofd had zich, door juist omgekeerd te handelen als zijne collega's, bemind weten te maken bij het mindere volk, dat hij niet uitzoog, dat hij voorthielp, en hem aanspoorde, en dat was ten minste een begin. En met eiken dag werd hij meer ingenomen met zijne schoondochter. Het was waar, wat het volk zeide: hij begon ook van haar te honden. Hij hoorde graag hare zachte stem, hij keek graag naar haar lief gezichtjeen wanneer hij in zijn armstoel zat, sloeg hij al hare bewegingen gade en luisterde zwijgend als zij met haar jongen praatteen hij hoorde de hartelijke, liefderijke woorden die zoo nieuw voor hem waren en hij begon te begrypen hoé het kwam, dat dc knaap, die in eene achterstraat gewoond en met komenijsmannen en schoenpoetsers omgegaan had, zulk een flink, welopgevoed kereltje was, dat niemand zich over hem behoefde te schamen, zelfs niet toen de fortuin hem plotseling veranderde in den erfgenaam van een grafelijken titel en een grafelijk kas teel. Toch was dat iets heel natuurlijks. Het kwam alleen maar omdat hij geleefd had met en bij eene lieve, edele vrouw, en geleerd had altijd goed en vriendelijk te zijn en aan anderen te denkenDat is heel weinig, maar toch i3 er niets, dat zooveel beteekentHij wist niets van Graven en kasteelen, hij wist niets van rijkdom en eermaar hij was altijd beminnelijk, omdat hij een eenvoudig, liefhebbend hartje bezat. Wie dat heeft is tot koning geboren, tot koning over de harten van anderen. Wanneer de oude Graaf van Dorincourt hem dien dag op en neêr zag gaan tusschen het volk, pratend met degenen, die hij kende en nooit verzuimend om vriendelyk te buigen voor ieder, die hem groette; wanneer hij hem zijne plichten als gastheer zag vervullen tegenover mijnheer Hobbs en Dick, of luisteren naar het gesprek van zyne moeder met Vivian Herbert, kon de oude Graaf zijn genoegen ter nauwernood verbergen, en nooit had hij zich zoo gelukkig en tevreden gevoeld als toen zij samen naar de groote tent gingen, waar de voornaamsto pachters van Dorincourt by elkander zaten aan het groote, luisterrijke maal, ter eere van den dag. Er werd geschonken en geklonken, en menige feestdronk inge steld, eerst op de gezondheid van den Graaf en wel met meer geestdrift dan ooit te vorendaarna stond een van de mannen op en met het glas in de hand, wenschte hij „onzen kleinen Lord Faun t Ier oy" geluk en voorspoed en een lang leren. Zoo er ooit twijfel mocht hebben bestaan of zijne Lordschap bemind was of niet, dan zou dit oogenblik eens en vooral een einde hebben gemaakt aan alle onzekerheid daaromtrent. Welk een gejubel onder het klinken. Welk een gejuichZij hielden zoo veel van hem, die goedhartige menschen, dat zij alle gedwongen heid vergaten, al waren zij in tegenwoordigheid van zooveel heeren en dames. De luide vreugdekreten schenen geen einde te zullen nemen en menige goede vrouw sloeg een teederen blik op het kleine ventje, dat daar stond tusschen zijn grootvader en zyne moeder, en fluisterde, terwijl hare oogen vochtig werden „God zegen' hem, het lieve kind De kleine Lord zelf was verrukt. Hij stond te glimlachen, te buigen en bloosde van pleizier tot onder zijne blonde krullen. „Is dat omdat zij van mij houden, liefste?" vroeg hij aan zijne moeder. „Ja, liefste? Ik ben er zoo blij om!" Toen legde de Graaf zijne hand op den schouder van het kind en zei „Fauntleroy, zeg, dat gij hen bedankt voor hunne vriendelijk heid." Cedric keek eerst hem en daarna zijne moeder aan. „Moet ik vroeg hij wel wat verlegen. Zij lachte, Vivian Herbert lachte ook en beiden knikten hem toe. Hij deed dus een paar stappen vooruit en iedereen keek naar hem naar zijn lief, onschuldig gezichtje, met die openhartige, vertrouwende uitdrukkingEn hij sprak zoo luid als hij kon, met zijn heldere, krachtige kinderstem „Ik dank u allen vriendelijk. En ik hoop, dat gij veel pleizier zult hebben op mijn verjaardag omdat ik zelf zooveel pleizier heb en ik ben blij, dat ik een Graaf zal worden eerst vond ik het niet erg prettig, maar nu wel en ik vind ik vind het hier zoo mooi en en als ik naderhand zelf een Graaf ben, zal ik mijn best doen om net zoo goed te wezen als grootvader En onder de luide toejuichingen van de verzamelde menigte trad hij met een zucht van verlichting achteruit, stak zijne hand in die van den Graaf en zag glimlachend tot hem op. En hier zou ik mijn verhaal zeer gevoegelijk kunnen eindigen als ik niet nog iets zonderlings te vertellen had. Mijnheer Hobbs was zoo volkomen verzoend met het leven van de „Britsche grootelui" en zoo weinig geneigd om zijn vriendje te verlaten, dat hij zijne zaak te New-York verkocht en zich in het dorp Erlesboro nederzette, waar hij een winkel opende, die onder be scherming van het kasteel, weldra tot grooten bloei kwam. En hoewel de verhouding tusschen den Graaf en hem ongeveer op dezelfde hoogte bleef, kan ik n verzekeren, dat mijnheer Hobbs, de burgerman, op den langen duur nog aristocratischer werd dan Mylord zelf. Hij las eiken morgen de berichten omtrent het Hof en volgde de handelingen van het Hoogerhuis met de grootste belangstelling. En ongeveer tien jaar later, toen Dick's opvoe ding voltooid was en hij naar Amerika ging om zijn broeder te bezoeken, en aan den goeden komenijsman vroeg of hij niet meê wilde gaan, schodde deze het hoofd met groote beslistheid. „Niet om er weer te gaan wonen," zei hij„niet om er weer te gaan wonen. Ik wil bij hem blijven en een oogje in het zeil houden. Amerika is een best land als men jong en veerkrachtig i3 maar het heeft zijne gebreken: voorouders zijn er onbekend en zoover als ik weet, is er geen enkele Graat 1" dat hij soms met raad bijstond, wanneer het moeilijkheden had met andere hoofden. Zoo iets konden die andere hoofden niet dulden, en nu moge het waar zijn, zooals sommigen zeggen, dat de bewuste adsistent-wedono ook niet zuiver was, doch bijbedoe lingen had, één ding is zeker: hij was populair bij den minderen man, doch gehaat bij zijne gelijken en meerderen in de inlandsche maatschappij. Het natuurlijke gevolg was dat hij op zyde moest worden gezet, cn daartoe diende eene aanklacht. Hij werd beschuldigd eene vrouw van een zijner dessalieden te hebben verkracht. Het is lang niet onwaarschijnlijk, dat deze beschuldiging waarheid bevat; maar indien het Nederlandsche gouvernement alle inlandsche hoofden die zich aan zoo iets of aan iets dergelijks hebben schuldig gemaakt moet ontslaan, dan zit het voortdurend met een zeer onvoltallig inlandsch bestuur, dat is zeker. Ieder, die den toe stand hier kent, zal met mij moeten lachen om deze beschuldiging. Ten slotte werd de adsistent-wedono van Bandja Negara door hot ommegaand gerecht veroordeeld tot verbanning. Dit vonnis was in den vormde rechter kon geen ander vellenhet was volkomen verdiend misschien waarschijnlijk zelfs was het juist. Maar de bevolking geloofde dat nietzij beweerde dat de ge tuigen valsch waren en door den djaksa omgekocht. Ook dat is mogelijk in deze maatschappijmaar daar tegenover staat, dat de veroordeelde en zoo iets is zeldzaam bij de inlanders een Europeeschen raadsman heeft gehad. De houding van Radhen Penna in dit proces moet ook vreemd geweest zijndeze patih staat veel hooger dan de meesten van zyns gelijken en hij scheen de gcheele zaak tegen den adsistent-wedono onaangenaam te vinden. De moreele overtuiging der schuld van dezen laatste werd gevonden in de omstandigheid, dat hij Radhen Penna om ver giffenis had gevraagd, en dat wilde deze ongaarne getuigen. De adsistent-wedono, alvorens verbannen te worden, werd in de gevangenis opgesloten. Hij werd door dit alles in de oogen der bevolking een martelaar en moest bevrijd worden. Daarin zou de oorzaak der ongeregeldheden liggen. Dat die zich niet bepaald hebben tot zijne bevrijding was te voorzien; de storm der eenmaal losgebroken hartstochten moest uitwoeden. Uit Alkmaar wordt bericht „Het Amerikaan8clie reisgezelschap, bestaande uit 10 dames en 30 heeren, werd gisteren van Amsterdam afge haald door het Bestuur der afdeeling Alkmaar van de Holt. Maatsch. van Landbouw en kwam om 11^ uur met de stoomboot „Alkmaar-Packet", daartoe welwillend afgestaan, alhier aan. In 10 rijtuigen werden zij van de boot ge haald en reden naar het stadhuis, waar het Gemeentebestuur ze ontving en de stamverwanten in hartelijke woorden door den burgemeester toegesproken werden, waarop door een hunner geantwoord werd. Daarop werd de eerewijn aan geboden. Een bezoek aan het museum volgde. Daar werden hun namens de commissie van het museum door den secretaris der gemeente, den heer Nuhout van der Veen, als herinnering aangeboden noodmunten, in 1573 geslagen om de soldaten te betalende giftbrief van Prins Willem I betreffende de waagrechteneenige photogi'aphiën van de kaasmarkt en den waagtoren; een zilveren gedenk penning van de feestviei-ing van 1873; een portret van burgemeester Van Teylingen en een boekwerk„Alkmaar's Beleg" van Hofdijk. Vervolgens werd een rijtoer door de stad gemaakt naar de kaasmarkt, welke vrij vol met kaas was, daar er juist markt gehouden werd. De kaasdragers waren ter eere van de vreemdelingen in groot tenue. Vervolgens bezichtigde men het beeld van „Alcmaria Victrix" en de groote kerk, waar een orgelbespeling gegeven werd door den heer Otto, terwijl het carillon o. a. de Amerikaansche en Nederlandsche volksliederen deed hooren. Om één uur begaf het gezelschap zich naar Heiloo, waar Jhr. Foreest te zijnen huize het een lunch aanbood. Daarna reed men over Heiloo naar Egraond-Binnen en Bergen en terug naar Alkmaar; om 5 uur vertrok de trein weder naar Amsterdam. Het bezoek werd door schoon weder begunstigd." De schrijver van de „Haagsche Kroniek" in het „Hld." trekt te velde tegen de perronkaartjes van cents, die men verplicht is aan 't station van den Flollandschen Spoorweg te 's Hage te nemen als men op het perron wil komen zonder op reis te gaan. Hij noemt dat een groote inhaligheid, waardoor de rijke Spoorwegmaatschappij f 3650 per jaar in haar kas ziet vloeien. Over 't minder aangename of bezwarende van de perron belasting zullen we niet in twistgeschrijf treden, maar het verwijt van den kroniekschrijver is in elk geval onverdiend, omdat de directie van den Hollandschen Spoorweg er geen voordeeltje voor de aandeelhouders uit slaat, maar de op brengst uitsluitend bestemd is tot stijving van het weduwen- fonds der ondei'geschikte ambtenax-en. (Het Vaderland.) De aanbrengst van Hollandsche haring, van af het begin der haringvangst tot 14 dezer, is 70,000 ton minder dan in hetzelfde tijdvak van 1887. In weerwil der schrale vangst kunnen geen goede prijzen worden bedongen, waarvan men de oorzaak meent te moeten zoeken in beperkte orders, vooral van Duitschland. De rekening der gemeente Haarlem over 1887, den Raad aangeboden, bedraagt in ontvangst f 977,710.37^ en in uitgaaf f 847.151.50^, zoodat het batig saldo beloopt f 130,558.87. Volgens de officiëele lijst van prijswinners bij den wieler-wedstrijd te Scheveningen heeft de heer Ives, uit Gouda, twee gouden medailles behaald. De Goudsche ingezetenen behoeven zich echter niet te haasten met trotsch te zijn op hun beroemden stadgenoot, want het bedoelde jongmensch woont niet te Gouda en... heet ook niet Ives De zaak is volgens het „Rott. N.blad", deze Hem was door zijn ouders verboden deel te nemen aan den wedstrijd, omdat hij.... bij de overgangs-examens van dezen zomer niet geslaagd was. In weerwil daarvan wilde hij toch meedoen en deed dit onder een aangenomen naam en woonplaats. Wij zullen den eigenlijken naam van den vluggen wielrijder niet verklappen, zegt genoemd blad, maar onwillekeurig levert hij een aardige illustratie op een versje in het jongste nummer van de „Spectator"£ waarin er op werd gezinspeeld, dat die groote wielrijders ook op de examens wel eens 't meest „reden*. Laat ons hopen dat hij de volgende maal beter slaagt en dan medailles mag behalen zonder het waas van geheim zinnigheid, dat „den kampioen van Zuidholland" thans omgeeft. r.Omtrent dén stand der gewassen in den Haarlemmer meerpolder kan het volgende gemeld wordentarwe middel matig; rogge iets beneden het middelmatigegerst zeer goed; haver idem; erwten en boonen uitmuntend; kanarie zaad bestkarweizaad vrij goed, doch door het natte weêr minder goed gewonnen; vlas zeer goed, doch nat gewonnen; beetwortels slechte opgang, die door het vocht vrijwel her steld isj aardappelen: op vele plaatsen vertoont zich de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 2