HELDERSOHE
EN MEIIWEDIEFER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 104.
Woensdag 29 Augustus.
Jaargang46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.9
franco per post v 1.2
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—* regels 60 cents, elke
regel meer 16 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.)
li i n 11 e n 1 a n cl.
Aan een hoofdartikel, getiteld: „Vanwaarwaarheen?'
voorkomende in „De Hervorming', ontleenen wij de vol
gende regelen:
„Vanwaar komt gij, waar gaat gij heen? Is het u
onverschillig? Neen. Als gij het maar weten kondt. Maar
de vraag maakt u verlegen. Gij schaamt u, te staan met
den mond vol tanden; te gevoelen, dat gij niets hebt dan
een onduidelijke uitspraak, of misschien wel een aardigheid
om uw onwetendheid te bedekken.
O, geloof niet, dat al die lachende menschen, die drukke
lieden, die u overal ontmoeten en die men noemtde ver
lichten, behooren tot de wetenden, verlicht met het licht,
dat het leven dankbaar zegenen doet. Geloof niet, dat zij
die wereld, waarin zij meê feestvieren, vroolijk vinden, die
wereld, die geen toekomst heeft, noch voor hen, noch voor
zichzelve. Neen, de gedachte sluipt hun hart binnen zet
zich neer aan hun haard, in hun huis, in hun studeerver
trek; dringt hun slaapkamer binnen; gaat zitten op hun
hoofdkussenis het leven niet een troostelooze zaakware
het niet beter, niet geleefd te hebben; niet te zijn? O,
niet als de lust der jeugd nog lacht. Ofschoon ook dan
wel. Maar als het leven niet vlot. Als 't niet vlot met
wensch en plicht; met kracht en streven; met liefde en
vriendschap; met éérzucht en werklust. Dan, als de last
van den dag, van het gewone leven, het jnk van den plicht
zwaar begint te vallen. Dan, als de ziel in opstand komt
tegen het: gij moet, gij zult. Dan is er geen, die ons
woorden influistert van geloof en hoopdie ons aanmoedigt
houd goeden moeddie ons verhaalt van een heerlijk land
der toekomst en van een schoone kroon, die ons wacht;
van een wereld, die zal geboren worden uit de weeën des
tijds en waarin het onvolmaakte, dat ons nu hindert, niet
meer wezen zal. Wij worden allengs beheerscht door het
sombere besef, dat het ons en de onzen goed zou wezen,
indien wij maar konden sterven.
Dat moet niet zoo zijn. Dat beseffen wij. Dat kan niet
waar, niet goed, niet onontkombaar wezen. Op het van
waar, waarheen? moet een ander antwoord gegeven dan:
van nergens, in een cirkel draait gij rond. Daar is een
macht, die ons drijft om met dat antwoord geen vrede te
hebben, die ons telkens weer de oogen doet op-, de vleu
4)
T H Y R. A.
Naar het Noorsch van MARIE COLBAN.
Haars vaders smart was zoo hevig en diep, dat Thyra bijna
haar eigen verdriet vergat, maar met hetgeen jonge menschen
„leven' noemen, meende zij voor altijd te hebben afgedaan. Zij
wilde leven voor haar vader, en dat lot scheen haar, toen zij van
den eersten, hevigen schok hersteld was, verre van hard. Het
huis was mooi en groot; de oude huishoudster, die al in haar
moeders tijd alles bezorgde, kweet zich meesterlik van haar taak
het was het genoegelijkate huiselijk leven, dat men zich denken
kan de joviale vader altijd de opmerkzaamheid zelve voor zijn
dochter en in zijn verdriet zoo beminnenswaardig, dat er tus-
schen vader en dochter, die vroeger tamelijk wel ieder voor zich
leefden, een ideale, vriendschappelijke verhouding ontstond. Ter
wijl de minste onzachte aanraking van het leven genoeg was om
Thyra zich ongelukkig te doen gevoelen, was hij een van die men
schen, die bestemd schenen altijd gelukkig te zijn, in welke
omstandigheden ook. Terwijl het krioelt van menschen, die
altijd denken, dat zy volmaakt gelukkig zouden zyn, wanneer ze
slechts dit of dat hadden, meestal juist het tegenovergestelde
van wat zij hebben zijn er enkele zonneschynnaturen, die al
noemen ze ook niet alle druiven, die zy niet kunnen krygen,
zuur, toch naar geen andere druiven verlangen, dan die in hun
bereik zijn. Met die menschen, altijd tevreden met hun lot, is
het heerlyk samenleven. Thyra, die den halven dag met lezen
doorbracht, had hem nu 's avonds altijd wat te vertellen, en ze
ontdekte spoedig, dat in hem dezelfde aard zat als in haar, hoe
verschillend ze ook in vele opzichten waren; een heel andere
aard dan in Fredcrik, wiens belangstelling zich geheel en al tot
het uiterlijke leven bepaalde. Het was een schande, dat hy onze
eigen dichters niet kende, en nauwelijks had zij hem het eerste
werk voorgelezen of hij erkende dat volmondig. Hoe heerlijk
die rustige avonden voor hen waren kunnen alleen zij beseffen
die ook in hun huiselijk leven een geestelijk samenzijn kennen.
Het is niet de hoofdzaak, dat men leest, het is het wisselen der
daardoor opgewekte gedachten, waardoor het samenleven zoo rijk
wordtmen spreekt dan zooveel meer en anders samen, dan in
gezinnen die slechts den band der persoonlijke belangen kennen.
De vader, die ijverige man van zaken, werd roerend beminnelyk
onder die levenswijs. Als een kind, dat wanneer het gebaad
wordt, frisscher en levendiger dan ooit uit het water komt,
kwam dit groote kind na een bad in den frisschen poëzie-stroom,
met dubbele kracht en lust tot zyn werkzaam leven, te voor
schijn. Was hy verbaasd over al de gaven, die hij in zijne
dochter ontdekte, zy was het nog meer over hem. Hy was nog
ontvankelijker dan zy zelve, speelde mee in ieder tooneelstuk,
sprak mede, was aangedaan, of razend, zat ademloos van span
ning of sprong op in woede. Als een derde dat eenzame tweetal
gehoord had, zou hij zich met geen komedie meer vermaakt
hebben, en de oude, niet de jonge was de acteur.
Met „Per Gynt" begon de pret al op de eerste bladzijde:
„Nu, waar was die bok dan, jongen?'
„De bok omhoog, de bok beneden,
Nooit heb ik zoo'n paard bereden
Hij praatte alles mee, en had van zijn leven niet zoo'n pret
gehad. Maar als dan Per Gynt met de stervende moeder naar
het Soria-Maria slot rydt;
gelen der ziel doet uitslaan naar iets bereikbaars in de
toekomst, naar een doel. Welnu, onderhoud de betrekking
des harten met Hem, van wien ge zijt uitgogaan, en laat
u zegenen in het Huis uws Heeren door Zijnen mond, en
ga het leven door in het besef, dat Hij met u gaat; dat
Zijn oog op u rust; dat Zijne liefde over u waakt, waar
Hij u ook henen drijft op wegen, die gij niet wilt.'
Naar aanleiding van de Tentoonstelling van „Floralia'
te Amsterdam, meldt men o. a. aan de „N. Rott. Crt.":
„Het komt bij bloemen zoo véél aan op de behandeling.
Iu sommige opzichten kunnen ze zoo oneindig veel ver
dragen, en in andere zoo niemendal. Want, denkt ge, dat
die weelderige geraniums, die nauwelijks weten, waar hun
rijkdom van bloemen te bergen; die krachtig gebouwde
fuchsia's, met volle trossen vroolijk bengelende klokjes;
die glanzige begonia's met hunne fluweelen bladschijven....
denkt gij, dat ze het den langen guren winter zoo bijzonder
goed gehad hebben; dat ze niet dagen achtereen gesnakt
hebben naar een zonnetje; dat de tocht hen niet dikwijls
heeft doen rillen op hunne steeltjes? En kom ze nu maar
kijken. Alles hebben ze gelukkig doorstaan, en het is te
bezien of een bloemist in zijne broeibakken, eene dame op
de Keizersgracht achter de dubbele vensters en in de
gelijkmatige atmosfeer van hare wèlverwarmde kamers, ze
zooveel mooier kweeken zou! Het moet dus voor een
gedeelte aan de menschen liggen, die met de bloemen
omgaan, of ze hunne planten bejegenen met vriendelijkheid,
of ze er hart voor hebben en er op uit zijn haar goed te
doen zooveel ze kunnen.
Daar waren onder de menigte inzendingen ook enkele
exemplaren, waarvan men vroeg, waarom de eigenaars zich
de moeite gegeven hadden ze ter mededinging naar de
Tentoonstelling te brengen: spichtige geraniums, die het
nauwelijks tot één bloemtuiltje hadden gebracht; uit hunne
kracht gegroeide fuchsia's, met om het half uur een blaadje
en een klokje; verschrompelde begonia's, waarbij de helft
van het blad was weggedroogd. „Och, meneer l" antwoordde
eene vrouw, „ik wou de stumperts niet thuis laten. Ziet
u die volle plant daarnaast staan, die ze bekroond hebben?
Die heeft ons haast geen moeite gekost; die is dadelijk
gaan groeien; maar met dat wurm daar, is het van het
begin af sukkelen geweest. Ik ben al blij, dat ik hem er
„Naar 't slot, dat West van de maan ligt,
„Het slot ook, Oost van de zon,"
ja, dan maakt bij de reis mee
„Hup, kom, rep je mijn zwartje
Thyra krijgt tranen in haar oogen van dien tocht, maar vader
beschermt de stervende:
Je rijdt met mij, stumpert maar toe
En in het slot is de ontvangst naar verdienste:
„Haar moet gij achten en eeren
„En maken het leven haar bly,
„Er zyn er hier velen gekomen
„Maar geen is er beter dan zij.'
Van die reis moest hij drie dagen uitrusten.
Toen kwam Manke-Hulda aan de beurt. Zij gaf hem veel
te denken. Eigenlijk was hij verliefd op haar; het demonische
trok hem aan. Hij hield zich echter nog bedaard tot het slot-
tooneel, waarvan bij tot op den huidigen dag volhoudt, dat het
het geniaalste is, wat ooit geschreven werd. Maar als het huis
met Kreupele-Hulda in brand staat, en haar geliefde binnen, en
de Aslakzonen buiten als steenen beelden er voor staan te kijken,
ja, dan wordt hij woest en breekt er door om den brand te blus-
schen. Daar binnen is alles zoo stil.
Manke-Hulda bemint een anders bruidegom, en hij heeft beiden
lief. Zijzelve wordt waanzinnig bemind door al de Aslakzonen,
die ieder haar voor zich willen hebben.
Daarbinnen is alles zoo stil. Zij brengt hem zyne zwakheid
onder het oog. Hy kan niet anders, hij moet ze beiden lief
hebben.
„Bij mijn jonge bruid vind ik rust, vind ik vrede zij is de
„vriendelijke zonwaar zij schynt, moet ik volgen maar bij u
„sta ik in vlam, bij u brand ik, gij maakt mij groot. Onweêr-
„staanbaar trekken beiden mij tot zich, maar nu blijven wij samen
„Ja, nu blijven wij samen
Wat is dat vraagt hy verschrikt, ik zie roode
vlammen in alle vensters
Wees bedaarden zalig klemt zij zich aan hem va3t.
Is er geen redding?
Neennu heb ik u, nu blijven wij altijd samen, eeuwig
samen
Het dak vliegt de lucht in. Buiten staaa de Aslakzonen op
een rij.
In het boek is het niet precies zoo, maar zoo klinkt het, als
hij dat alles weêr doorleeft met Thyra.
Toen kwam er nieuw leven in huis. Frederik's vader was
predikant geweest in een van de eenzaamste streken van ons
land. Na zij dood had zijn vrouw het weduwenjaar in de ver
laten pastorie doorgebracht, maar tegen het einde stierf zij ook,
men dacht van verdriet, want zij was nog niet oud en daarbij
bijna rijk voor een predikantsweduwe. Het is in Noorwegen
niet zeldzaam, dat de vrouw haar man spoedig volgt in het
graf; zij kan niet leven zonder hem en dan breekt bet trouwe
hart. Zoo was het tienjarig meisje de eenige overgeblevene in
de pastorie. De kapelaan wist niet, wat hy met het kind zou
doen, want hy was zelf alléén, en in zijne verlegenheid schreef
hij aan den reeder, wiens vriendschap voor de overledenen hem
bekend was. Het antwoord liet niet lang op zich wachten. Do
I vriend nam het verlaten kind als dochter aan. Toen de lente
doorgehaald heb, en ik geef het niet op. We zullen hem
verpotten en tot den grond afsnijden, en eens zien of hij
zijn parmantigen kameraad het volgend jaar niet over den
kop groeit.' Zoo zijn moeders: de kinderen, die haar de
meeste zorg kosten, krijgen ze het liefst!'
Omtrent het ziekteproces des Konings verneemt het
„Dagblad' het volgende:
Z. M. is gedurende de afgeloopen week lijdende geweest
aan diarrhee. Deze is wel zeer spoedig genezen, maar
heeft den Koning toch eenigszins verzwakt. Daarna heeft
Z. M. op Vrijdag 17 dezer koude gevat en is aangetast
door eene longontsteking in zeer lichten graad (gepaard
met koorts en versnelden polsslag).
Zondag 19 dezer waren de verschijnselen reeds veel
gunstiger. De Koning is tot en met Woensdag te bed
gebleven. Donderdagmorgen vroeg is Z. M. opgestaan,
heeft HDs. gewone bezigheden weder verricht en alle
Kabinetsstukken afgedaan, en weder met Hare Majesteit
en het Prinsesje gedineerd.
De Koning hoest nog en slaapt daardoor onrustig, maar
dit is een gevolg van de longontsteking.
Over het geheel is de toestand des Konings vrij gunstig
en zijn de doctoren Vinkhuyzen en Vlaanderen tevreden.
Met bet oog op Zr. Ms. groote gevoeligheid voor weêrs-
en temperatuursveranderingen moet de Koning zich zeer in
acht nemen, en zijn de doctoren steeds bevreesd voor eenige
complieatiën, daar die, wegens de chronische aandoening,
waaraan Z. M. lijdende is, altijd kans hebben spoedig een
gevaarlijk karakter aan te nemen.
De rouw waarin de familie H., te Scheveningen,
alleronverwachtst is gedompeld door het droevig sterfgeval
van twee zoons en hunne grootmoeder, kon niet missen
een diepen indruk op de Scheveningsche bevolking te maken.
De algeroeene deelneming was dan ook jl. Zaterdag bij de
teraardebestelling van de overledenen op treffende wijze
zichtbaar. Door dichte drommen volks trok de sombere
stoet onder het klokgelui der kerken naar de laatste rust
plaats. Eerst de drie lijkwagens met bloemen en kransen,
de laatste zichtbare uitingen van de liefde en de gehecht
heid der betrekkingen en de genegenheid, de vriendschap
van zoovele anderen. Die gevoelens bezielden ook de breede
jongelingsschare, welke de lijkwagens van de beide vrienden,
kwam, werd ze met een stoomboot weggezonden als een pakje,
en op een mooien lentedag zag men een klein meisje aankomen
in een zwart eigengewevcn pakje, maar met lange, gouden
vlechten, die langs haar rug neêrhingen, en een goed kindergezicht.
Het was een wonderlyko kleine vogel, dat vreemde kind,
dat Thyra kreeg om op te voeden, het kind van de eenzaamheid.
Opgegroeid in de eenzaamheid, die wij allen meenen ons te
kannen voorstellen en waarvan toch niemand eenig denkbeeld
heeft, die er niet in leefde, had het meisje een wonderlijk
kluizenaarsleven geleid, met hare stille ouders, die in hun
harde plichtleven dat koele uitcrlyk hadden gekregen, dat
men by ons zoo dikwijls vindt, bij diepe warme naturen, die
niet in woord en gelaatsuitdrukking kunnen vertolken, wat hun
gemoed beweegt. Te midden van die grenzenlooze eenzaamheid
verliest de ziel zich in haar eigen diepten. Met haar vijfde
jaar kon het meisje al lezen. De pastorie leverde echter niet
veel andere boeken op dan wetenschappelijke werken, maar die
dan ook in massa, verder eenige dikbuikige preekenverzamelingen
en den bijbel, en het duurde dan ook niet lang of die kwam
voor den dag. Daar vond zij tal van geschiedenissen. Van
plaatsen had zij echter geen denkbeeld, en het was haar vry
wel onverschillig, dat het werelddeel waarop zij zelve leefde,
geen Azië heette zooals de meester zeide. Ruth en Naomi
woonden zeker achter de bergen en Rachel ook. Om Mozesgaf
zij niet veel, maar karavanen en kameelen wou zij dolgraag
zien, en die waren ook achter de bergen; de Roode Zee was
hier, zij was echter alleen maar rood als de zon onderging.
Bethlehem moest ook in de buurt zyn, want daar was de Ver
losser geboren en Hij was hier in de pastorie; zij kende hem
goed, maar omdat Hij God was kon zij hem niet zien, dat deed
er hem niet toeHij was altijd by de kinderen, als zij maar
niet ongehoorzaam zijn en hare jurken scheuren; en als zy in
het dichte bosch verdwaalde, bracht Hij haar altijd weêr op den
goeden weg. Eens was zij boos op Hem. Zy las van Hagar,
die zat te schreien onder een palmboom. Als hy dan toch God
was, die alles kon, waarom hielp Hy dan Hagar niet, zoodat
zy niet meer moest huilen Als zij, Magdalena, huilde en moeder
haar troostte, dan huilde zij niet langer. Dat was leelijk van
Jezus.
Lang vóórdat hare bijbelsche vrienden er waren, had zy al
vriendschap aangeknoopt met de dieren van de pastorie, vooral
met de musschen. Die kleine vrijbuiters hadden er vast logies
en op zijn minst tweemaal per dag vonden zij hun tafel gedekt,
want moeder weigerde haar meiske nooit koren of broodkruimels,
en dat kon zij ook niet, want de kleine hield vol, dat ze op een ry
op het dak zaten en op haar wachtten ondanks den stortregen,
waar ze trouwens al even weinig om gaven als zy zelve. En.
zij wilden eerst eten en dan schreeuwen en vechtenen
moeder zon er zeker veel plezier in hebben er naar te kijken,
als ze maar mee naar buiten won komenToen ze ouder werd
hield zy toch meer van de zwaluwen dan van die wijsneuzen
van musschen. Ieder voorjaar kwamen ze overvliegen nit het
zonneland en dan vonden ze haar huis nog klaar van vroeger,
onder het dak van de schuurze wisten wel, dat er in de
pastorie geen vervolgers woonden, daarom kwamen zy altijd weer
terug, en gebruikten zoo aardig haar snaveltjes en riepen, en
antwoordden elkander. Z\j, de wilde boschvogel praatte mee met