HELDËRSCHE EN NIEIIWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor- Hollaife Noorderkwartier. 1888. N° 118. Zondag' 30 September. Jaargang46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Vergadering van den Raad POSTKANTOOR HELDER. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. der gemeente Helder, op DISSDAG den 2 OCTOBER 1888, des avonds ten zeven ure. Helder, 29 September 1888. De Burgemeester, C. A. BEUKENKAMP. Onderwerpen ter behandeling: 1. Voorziening in de vacature hoofd der school N°. 3. 2. Adres van het hoofd der school N°. 1. 3. Benoeming van een onderwijzer aan de school N°. 1. 4. Benoeming van een onderwijzer aan de Tcekenschool. 5. Verhuring van het gebouw „het oude Postkantoor". iBesluiten heffing belastingen. 7. Medcdeeling ingekomen stukken. Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de eerste helft der maand September 1888. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. Edolf.Amsterdam. G. Kroeb J. Gersen T. De Vries W. De GierGorinchcm. W. Overveldhuizen Mej. A. II. Everards Van het Hulpkantoor Hypolitushoef C. J. BakkerAmsterdam. Briefkaarten P. MellenbergAmsterdam. Mej. H. Z. Prins. II. Bakker JznHaarlem. Brieven, verzonden geweest naar Amerika P. De Smit. Naar Afrika: J. v. Henverden Kaapstad. EEN VOLKSFEEST. Naar het Deensch van AMANDA KERFSTEDT. „Houd toch eens op met uw werk, Elsa," zeide de jonge beambte, Allred Tolkeson, die op den kleinen, eerst onlangs voor zijn aanstaand te huis aangekochten divan zat, en met een der kwasten speelde. „Het wordt al donker, en ik kan niet langer aanzien hoe druk uw vlijtige vingers het hebben. Het maakt mij zenuwachtig." Elsa liet haar werk op den schoot zinken en zag hem glim lachend aan. Zij had groote blauwe kinderoogen, een fraaie ronde kin en waDgen van een fluweelig rooskleurigen tint, maar de trekken waren onregelmatig en niet onberispelijk. Het was een heldere avond, vroeg in de lente. Van de straat hoorde men een verward gegons, iets sterker dan gewoonlijk. „Trap, trap, trap," klonk het op de straatsteenen. Er waren een menigte voeten in beweging. „Ik ben ook niet van plan altijd zoo vlijtig te zyn," antwoordde Elsa„maar nu heb ik het wat druk. Ik moet tijd winnen om naar de illuminatie te kunnen gaan, weet ge. Maar toch, ik werk graag, en ik heb er mij dikwijls over verwonderd, dat het gebodGij zult arbeiden, als een straf gegeven is." „Arm kind," zeide hij, en streelde vriendelijk haar kastanje bruine haren, terwijl een weemoedige uitdrukking over zijn open, tevreden gelaat gleed. „Gij zijt zoo vroolijk als een leeuwerik, als uw naald maar eiken dag in beweging is. Maar arbeiden, jaar in jaar uit, zonder in het noodigste te kunnen voorzien, dat is hardDenk daarby aan al dat stukwerk want dat is toch eigenljjk alle aardsche arbeid, aan dat eeuwig onvolmaakte, dat altijd en altijd weer hetzelfde beginnen, zonder toch ooit de volkomenheid te naderen, daarin ligt de vloek. Maar dat voelt gelukkig de man alleen." „Wat het eerste betreft is uw beproevingstijd bijna om, Alfred," zeide zij vriendelijk en legde liefkozend en kalmeerend haar hand op de zijne. „Ge hebt thans uw vasten post als copiïst en over een paar dagen ook uw vrouwtje." En zy zag met eene onver gelijkelijke uitdrukking van blijde vertrouwelijkheid haar breed- geschouderden bruidegom vroolyk en vertroostend aan. „Ja, dank zij uw moed." „O, Alfred." „Ja zeker, ik zeg nog eensdank zij uw moed. Ge zijt een dapper meisje, Elsa. Ge hebt kracht in uw kleine vaardige hand, in uw stillen, zachten geest. Ik ben traag van nature en heb een spoorslag noodig." „Gij, die zoo vlijtig zijt?" vroeg zij verwonderd. „Ja, ik had misschien allen moed reeds laten varen. Had ik u niet gehad, ik zou nooit alle vernederingen en teleurstellingen, al de inspanning hebben uitgehouden, die een klerk ten deel vallen. En wat ons huwelijk aangaat, alleen omdat gij zoo geheel anders zyt dan de tegenwoordige pretentieuse, ijdele dametjes, waag ik het mij een eigen huis aan te schaffen op mijn klein inkomen." „Gij prijst mij meer dan ik verdien," antwoordde zij blozend „maar het is toch zoo prettig het van u te hooren. Gy prijst mij om iets wezenlijks, waar ik ten minste mijn best voor kan doen, en niet zooals anderen „Ómdat gij blozen kunt als de mooiste roos," viel hij haar lachend in de rede, en kuste haar. „Neen, daarvoor zullen wij ons wachten. Dat behoort tot het verleden." „Maar hoe kunt gij, die zoo verstandig zijt, u een verkwisting veroorloven als het koopen van dien hoed, dien ge my van morgen zondt Ik weet niet recht of ik u bedanken of beknorren moet." „Het was een lievelingsplan, Elsa. Ik had er al zoo dikwyls over gedacht, hoe goed mosrozen u zouden staan. Berg nu uw -werk weg en zet uw mooieu hoed op. Want ge gaat immers li i n 11 e u 1 a n d. Blijkens een gisterenavond ontvangen telegram, is bet stoomschip „Sumatra", aan boord waarvan mr. C. Pijnacker Hordijk, Gouverneur-generaal vanNederl.-Indië, zich bevond, dien dag te Batavia aangekomen. Aan boord was alles wel. Men leest in No. 16 van Huizinga's circulaire: „Docter Mezger gaat Amsterdam verlaten en zich naar Wiesbaden begeven en, in verband daarmede, kan men eerlang verwachten een poging om te Amsterdam de aan- deelen te plaatsen der onderneming, aan welker hoofd genoemde dokter zal komen te, staan. Met deze emissie hebben de betrokken personen reeds eenigen tijd, zoo in 't buitenland als te Amsterdam, vruchteloos rondgezwalkt. Eindelijk schijnt er dan een firma gevonden te zijn, die de emissie „beini Kragen" genomen heeft. Of die firma daarvan veel vreugde zal beleven?" Naar „Het Vaderland" verneemt, zou thans de Raad van State gehoord zijn over de benoeming der voogden door Z. M. aan te wijzen over H. K. H. Prinses Wil- helmina, voor het geval van bare minderjarigheid bij haar komst op den Troon. Er is hierbij als voogden sprake van de heeren: baron Van Nagell van Ampsen, lid van de Eerste Kamer; Werner baron Van Pallandt, opperjagermeester des Koningsbaron van Brienen tot de Groote Lindt, buitengewoon kamerheer en mr. W. baron Van Goltstein, oud-Minister. De beer De Rochemont beeft den officier van justitie te 's Hage een aanhangsel op zijn klacht tegen den luit.- kol. Verstege doen toekomen, nu is gebleken dat negen leden der Staatscommissie bun ontslag hebben aangeboden naar aanleiding van diens brochure en nu bij van onder scheiden ridders der Militaire Willemsorde en van vele anderen de blijken ontvangt, dat de laster, door de brochure verspreid, een schadelijken invloed op zijn goeden naam heeft uitgeoefend. De beer De Rochemont heeft voorts den officier van justitie verzocht om ook de bh. Diepenheim en De Wijs met mij meê naar het vuurwerk op de rivier?" „Ja zeker," antwoordde zy vroolyk. „Maar wij gaan alleen ima heeft geen lust om mee te gaan." Zij was met één sprong in de aangrenzende kamer en liet de deur half open. Hij bleef in de schemering achter. Haar moeder had de lamp reeds aangestoken. Zij had juist de avond-courant ontvangen met de beschrijving van den optocht, dien morgen gehouden, en kon de verzoeking niet weerstaan alles dadelijk te lezen. „Gaat gij niet mee, mama?" „Neen, kindlief, dat doe ik liever niet." „Maar gij hebt er immers niet tegen, dat Alfred en ik een uurtje uitgaan „Neen, integendeel!" De goede vrouw was wat afgetrokken, want zij was juist met lezen tot midden in de lange rij wagens met hooggeplaatste regeeringspersonen gevorderd, „neem den huissleutel maar mee en blijf niet te lang uit." Elsa schoof een klein tafeltje voor het bed, kreeg de kaars en het lucifersdoosje, en legde als gewoonlijk een boek daar naast. „Wat doet ge, kind zei de moeder, zonder op te zien. „Ik maak uw tafeltje klaar voor van nacht." „Maar dat kan de meid immers wel doen?" „Neen, ik ben niet gerust als ik het zelf niet gedaan heb. Ziezoo, nu is het klaar. Nacht moedertje Zij boog zich over haar moeder, die den wijsvinger hield bij den regel waar zij gebleven was, den bril op het voorhoofd schoof en haar kus eenigszins verstrooid aannam. Hoe zwol de borst van den stillen toeschouwer, toen hij dat vriendelijk, beminnelijk schepseltje aanzag, zoo stralende van jeugd en schoonheid, zoo blij en hoopvol en wist dat zij binnen weinige dagen de zijne zou zijn voor heel het leven. Buiten werd het gaslicht aangestoken en 't worstelde met het zwakker wordende daglicht. Beneden op de straat hoorde men het voortdurendtrap, trap, trap I maar het gegons was ver minderd. „Hier ben ik," klonk Elsa's vroolyko stem, „met mantel en al Nu, wat zegt gij wel van den hoed, Alfred?' Zij verschikte er nog iets aan voor den spiegel, en kwam voor hem staan. Kon hij iets meer innemends te zien krijgen Hij trok haar mede naar het venster. Zij zag hem zoo schelmsch aan van onder de rozen, waarvoor hij zoo menig vel beschreven had. Zij zag er zoo bekoorlyk uit, toen zij op de teenen ging staan en tot hem zeide „Ik dank u hartelijk, Alfred zijt gij nu tevreden dat hij nog gaarne vele nachten had willen schrijven, alleen voor het genot haar zoo te mogen zien. „Maar nu moet hij weer in de doos tot een betere gelegenheid. Mijn oude hoed is mooi genoeg in de duisternis." „O, neen, hond dezen van avond op!" verzocht hy. „Maar als hij nu bedorven wordt! Als er eeu vuurpijl op valt, of als men mij stoot „Och watIk zou toch meenen, dat ik mijn bruid wel beschermen zal," zeide hy met een energieke beweging. Hij zag er waarlijk ook wel uit alsof hij tien man staan kon... en zij hield den hoed op. Zij gingen arm aan arm over den straat. De gansche menschen- massa stroomde naar één plek, waar het vuurwerk afgestoken werd: vlak voor het slot aan de overzyde der rivier. De geheele stad had vacantie genomen. Ieder ging uit met kinderen en dienstpersoneel. Vandaar de meest verschillende typen, zij aan zij. Elegante heeren, wier eigenaardige manieren zelfs in het half donker op te merken waren, ambtenaren met hun families, zeelieden en waschvrouwen, winkeldochters, kellners, handwerkslieden en leerjongensmaar het talrijkst en meest vertegenwoordigd waren toch de bewoners van duistere holen en en al de hoofdofficieren en ridders, die zich tegen zijn eer en goeden naam hebben aangespannen, strafrechtelijk te vervolgen. „Jao meheer de president, toen ik naar de veemarkt te Leiden ging was 'k nog „stiknuchter" en wist ik dat ik bij mij bad bankbiljetten van f 60, 1 van f 25 en 5 muntbiljetten van f 10, maar toen ben ik er eentje gaan nemen, en nog eentje en nog eentje en toen En toen? Toen is ons boertje medegelokt door een vrouwspersoon naar een zeker huis, is volslagen dronken geraakt en had, bij het scheiden van zijne kwade genius, slecht één bankbiljet van f 60 over. Waar al bet overige geld gebleven was? Dat wist hij niet. Hij herinnerde zich alleen, „champagnebier" ge dronken te hebben, maar overigens „zou alles wel zoo wezen als de heeren zeiden, want hij wist er niets meer van." Nu leefde de bewuste vrouw met een dier mannen, die gewoon zijn den kost voor zich te laten verdienen. Die man, die bet zóó arm bad dat bij de noodzakelijkste klee- dingstukken pas naar den lommerd had gebracht, vertoefde eenige oogenblikken alleen met den plattelander in bet zelfde vertrek en zie.... den volgenden dag maakte diezelfde arme man, in het bezit van een bankje van f 60, met zijne „beminde" een reisje naar Haarlem en Amsterdam, en vertelde hij baar, dat hij liet boertje ontlast bad van een bankbiljet van f 60. Jl. Donderdag voor de Rechtbank te 's Hage terecht staande, was van bekennen door dien manspersoon geen sprake. En ofschoon de bewuste vrouw, door den presi dent ernstig vermaand om niets dan de waarheid te zeggen, getrouw volhield dat de beklaagde haar mededeeling had gedaan van den diefstal en zelfs nauwkeurig opgaf de plaats waar het bankbiljet gewisseld was, bleef bekl. pertinent bij zijne ontkentenis, bewerende wel is waar in bet bezit te zijn geweest van een bankbiljet van f 60, doch dit ont vangen te hebben van zijn liefje, die alzoo indirect door hem in staat van beschuldiging werd gesteld. Substituut-officier mr. Baron de Vos van Steenwijk gaten. Zij waren uit hun poelen van onreinheid te voorschijn gekomen, deze menschen met naamlooze broodwinningen. Met de toiletten nam men het zoo nauw niet in het halfdonker. „Als het vuurwerk niet voor ons is, voor wie is het danmeende een van hen, een schraal, perkamentachtig, wasgeel oud manneke, geheel met zweren bedekt. Hij sprak zijn meening onverholen nit naar alle zijden, in honende woorden en dubbelzinnige aardigheden, die getuigden van minachting voor allen en alles, zelfs voor zyn eigen persoon. „Steek je neusje niet zoo in de lucht, juffertje „Wil je een zoen hebben „Laat ze maar loopen ik zal ze wel krijgen Ja, het was een mengsel van allerlei menschen. Het jonge paar dacht daar weinig aan. Hij was zoo groot, zoo breedgeschouderd, dat men respect voor hem had. En er was ruimte genoeg. Door de breede straat, over de zware kaden en ruime pleinen golfde de menschenmassamaar de afmetingen waren reusachtig en er was geen gedrang. „Mij dunkt, wij moesten op een stoomboot zien te komen," sprak hy. „Vandaar ziet men het best." „Ja," antwoordde zij, „en men heeft een dak boven zich voor de vuurpylen. Er is immers een tent op het dek." Zij gingen naar den oever. Hij riep den kapitein van een der stoombooten aan, dien hij kende. De loopplank, die men ingenomen had om den al te grooten toeloop van toeschouwers te beletten, werd voor hem uitgelegd en zy werden hartelijk welkom geheeten. Een paar families waren reeds aan boord. De plank werd weer ingenomen, en nu hadden zij een goede plaats en een ruim uitzicht op de stad en de rivier. En welk een tooneel! De geheele stad lag voor hen uitgebreid met haar geïllumi neerde huizen, haar torenspitsen, haar kusteilandjes door vlammen verlicht, die in allerlei tinten, van groen en rood tot in violet en citroengeel, speelden. Het slot breidde zijn geweldige donkere schaduw over hen uitkleine booten, met gekleurde lantaarns, schoten pijlsnel over het water ia alle richtingen, en overal, in de boomen, op de daken, op fonteinen en standbeelden, klauterend over dakgoten, stroomende nit de straten, hangende aan de masten der schepen, zich vastklemmende aan hekken, menschen, menschen, menschen Zij hadden niet lang gewacht, toen de kanonnen begonnen te bulderen, van de citadel op het kusteilandje, dicht bij hen, en op hetzelfde oogenblik schoot de eerste vuurpijl als een bliksem straal met knetterend geluid omhoog. Daar* klonk een oorver- doovend hoera! van schelle jongensstemmen en grove bastonen, een hoeradat al voortrollende langs de kaden steeds aangroeide, en voortklonk als een echo tusschen de daken. Daarop volgde een vuurwerk in den vorm van een beker, stralend als edelgesteente en groote kogels uitslingerend, die by honderdtallen langs zachtgebogen lynen langzaam en statig neer daalden, om eindelijk, ieder afzonderlijk, met een zachten knal, zich op te lossen in duizend vonken. Toen weer vuurpijlen, die vergezeld gingen van woester en luider gejuich, hoe hooger zij stegen. Daarna een menigte zonnen, gouden regens, vuurpijlen en andere heerlijkheden. En eindelijk een Indische tempel, stralend en schitterend met zijn blinkende koepels, vlammende zuilen, met sterren gekroonde torenspitsen, wonderschoon, maar slechts geschapen voor enkele minuten, en daarna.... diepe duis ternis. Die tempel maakte een anderen indruk als de vuur pijlen. Alles was doodstil! Geen geluid werd gehoord. Bijna onheilspellend was de stilte in die daareven nog zoo beweeglijke menigte. Zy stond als levenloos, als snakte zij naar adem, die massa dicht opeengedrongen menschen, pas nog door zulke bonte

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1