HELDERSCHE
EN NIEUW EDIEPER COURANT.
Nieuws- en AdverteutieWad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 136,
Jaargang 46.
Zondag 11 November.
Uitgever A. A. BAKKER Uz.
18) Horteuse eii Lucie.
„Wij liuldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdverteutiënVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Kijkjes over 't wereldrond.
8 November.
De niet ongegronde vrees, dat de //Kijkjes*
ditmaal met woorden van rouw en droefheid
zouden moeten aanvangen, is gelukkig niet
bewaarheid. Het leven van onzen beminden
Koning is, Gode zij danknog weer voor
land en volk behouden gebleven. Tocli was
het droef vermoeden voor ernstig gevaar
maar al te zeer gerechtvaardigd. En vooral
werd dit vermoeden onrustbarend versterkt
door de eigenaardige, zijdelingsclie wijze,
waarop de natie met 's Konings ongesteld
heid werd in kennis gesteld. Men dacht
niet anders of Z. M. verkeerde, behoudens
de gewone chronische aandoeningen, in nor
malen toestand, toen eensklaps het doods
bericht der Vorstin Van Waldeck kwam en
daarbij de mededeeling gevoegd werd, dat
H. M. de Koningin door de omstandigheden
verhinderd was zich naar Arolsen te begeven
Omstandigheden? zoo meesmuilde het publiek
met pijnlijke verrassing, welke zijn die
„omstandigheden* Wat kan er ten Hove
gebeurd zijn, dat H. M. er door belet "werd
zich naar het sterfbed en de begrafenis liarer
dierbare moeder te begeven? Den volgenden
dag kwam de oplossing van het raadsel, en
wel in den vorm der kommervolle tijding,
dat de Koning door eene niet bepaald ge
vaarlijke, maar toch ernstige keelaandoening
was aangetast en sedert eenige dagen het
bed hield. Wat was dat? vroeg men elkaar
met bevreemding af. Zouden wij zonder
het overlijden der Vorstin van Waldeck-
Pyrmont nooit iets van die ernstige keelaan
doening des Konings vernomen hebben, en
hadden dè Fransche bladen dus toch wel
gelijk toen zij meldden dat Zr. Ms. toestand
m den laat-sten tijd weder meer te wenschen
overliet? Het antwoord op die vragen laat
zich natuurlijk door den oningewijde niet
Naar het Duitsch van W. HeimbüRG.
Zij hoorde en zag niets van dit alles. Ze
staarde als in een aroom op al dat gewoel;
haar hart klopte van bitter verdriet, van
onuitsprekelijk verlangen naar den vrede,
dien zij vroeger had bezeten. Ze smachtte
naar de liefderijke toespraak van hare zuster,
die een tweede moeder voor haar was ge
weest naar liaar eigen kleine kamer met de
ruischende linde voor de ramen; naar de
daguerreotype van hare overleden moeder
boven de berkenhouten commode. „O, zat
ik daar maar even nog maar één enkele
maal!" fluisterde zij. En daarop voer ze
snel met de hand over de oogen evenals
eiken dag kon zij ook thans de herinnering
niet van zich afzetten aan een klein, gezellig
huis, door hooge boomen omringd en door de
avondzon als in goud en purper gedoopt.
Maar ze wilde déaraan niet denken, neen,
ze wilde niet; iets anders schielijk
Die mijnheer Weber, wat wil die eigenlijk
Zij dwong hare gedachten naar Venetië terug
te gaan. Daar was hij Hortense en haar
in het hotel van Schiavoni aan het strand
voor de eerste maal tegengekomen en had
haar verder onafgebroken gevolgd, eerst naar
Padua, toen naar Bologna. Te Florence, in
het museum Pitti, had hij haar aangesproken
naar aanleiding van een waaier, dien Hor
tense had verloren, en was met een beleefd,
maar zeer kortaf bedankje afgescheept. Te
Rome had hij plotseling als een geest naast
haar gestaan, om haar een geheele week
lang niet uit de oogen te laten gaan. Ook
had hij haar eens uit een onaangename po
sitie bevrijd: toen zij met haar rijtuig bij
gelegenheid van het carnaval in een angst
wekkend gewoel geraakt waren, zat plotseling
een forsche gestalte, het gelaat achter een
ijzeren masker verborgen, op de leege bank
vóór haar en verwijderde zich met een eer
biedigen groet, toen zij in het hötel terug
kwamen. En zoo was hij haar steeds ge
volgd, gedurende de geheele reis, totdat ze
hem met een krijgslist op een verkeerd spoor
hadden gevoerd. En nu had hij haar tóch
gevonden en werd hij vriendelijk door Hor
tense ontvangen Lucie was op dit oogen-
blik brandend jaloersch op den grooten Thu-
ringer.
met volkomen zekerheid gevenmaar onge
twijfeld is er iets onverklaarbaars, iets onbe
grijpelijks en nevelachtigs in den samenhang
der feiten, iets wat zich misschien eerst later
voldoende zal ophelderen. Voor het oogen-
blik kan men meer vermoeden en gissen dan
oplossen, en de klacht uit Apeldoorn aan
het Handelsblad dat de vorstelijke lijder op
het Loo en zijne naaste omgeving als 't ware
stelselmatig en met de meeste strengheid
van de buitenwereld worden afgezonderd,
zoodat het hoogst moeilijk, ja schier onmo
gelijk is om ecnigszins vertrouwbare mede-
deelingen omtrent den waren staat van zaken
te verkrijgen, die klacht- is blijkbaar
niet uit de lucht gegrepen doch hoe het
ook zij, voor het oogenblik mogen wij
ons toch verheugen, dat het kostbaar
leven van onzen Koning weder mocht
het zijn voor langen tijd! gespaard
is en de wenschen en beden van allen die
het wel meenen met Oranje en het Vader
land dus opnieuw verhoord zijn. Met dat
al (dit erkennen zelfs de optimistische offici-
ëele berichten) blijft de toestand des Konings
steeds zorg en omzichtigheid eischen. Bij
zonder droevig echter waren de afgeloopen
ziektedagen des Konings voor onze jonge en
goede Koningin, wier lijdende gemaal al
hare zorgen en toewijding vorderde, wier
stervende moeder zij niet den laatsten af
scheidsgroet had mogen brengen, en wier
vader mede door ongesteldheid aan het
ziekbed was gekluisterd. O zeker, ook de
Hofwereld de zoo vaak geprezene en
benijde heeft soms ruimschoots haar
.aandeel van de nooden en angsten des levens
In de lagere en laagste kringen lieeft men
daar zoo niet altijd oog en oor voor, meest
al te goeder trouw, wijl men er zoo zwaar
gebukt gaat onder het eigen leed. De voor
uitzichten der arbeidende klassen zijn dan
ook inderdaad bang. Zeldzaam vroeg en
Maar daarop moest zij glimlachen. Hor
tense had hem dien avond blijkbaar als masker
gebruikt, waarachter zij haar verdriet verborg.
„Arme Hortense!* Zij stond op en ging
naar de deur. „Ze is ongelukkig/' dacht
zij, „en nu ben ik weggeloopen om een on
vriendelijk woord, dat het leed haar heeft
afgeperst
Hortense stond nu bij het venster en zag
naar buiten op het pleinze keerde zich niet
om, toen Lucie binnenkwam. De lamp was
aangestoken, en daarnaast lag een brief op
de tafel. Lucie herkende het grijze, goed-
koope couvert, zooals er ten huize van hare
zuster gebruikt werden.
„Een brief?" vroeg zij. „Van avond nog?
Of heb ik hem straks niet zien liggen?* liet
ze er op volgen, toen het antwoord achterwege
bleef. Ze nam haastig het couvert op
't was de hand van haar zwager. Haar hart
begon luid te kloppen wat zou er gebeurd
zijn, dat h ij schreef? Ze verscheurde den
omslag gelukkig, nu zag ze het schrift
van hare zuster, maar met potlood en niet
half zoo netjes als anders. Lucie zette zich
aan de tafel, schoof de lamp wat naderbij
en las:
„Mijn lieve goede Lucie,
Nu zult ge al wel een geheele poos te
Dresden zijn en hebt mijn beloofden brief,
die je daar zou afwachten, misschien niet
eens gemist. Of wel? In lang heb ik
geen tijding van je gehadge maakt het
slecht met schrijven, Lucie. Als gij geweten
hadt, hoe ik in mijn ziekte naar een paar
woorden van je verlangde, zoudt ge 't zeker
gedaan hebben, dat betwijfel ik niet. George
wilde je telegrateeren, toen het op zijn
ergst was, maar ik was er tegen, om je niet
angstig te maken; en die verre, verre reis
wilde ik je ook niet alleen, en dan met zulke
nare gedachten in de ziel laten doen.
Nu gaat het mij weer wat beterde hoest
is niet meer zoo hinderlijk en ik voel mij
ruimer op de borst, zoodat ik weer goeden
moed voor de toekomst heb. De zomer
staat voor de deur en ik kan mijn man en
de kinderen weer aanzien, zonder dat de
tranen mij in de oogen komen; Mijn arme
man! Och, Lucie, hij was zoo wanhopig?
Nu, ge kent hem: veel geduld heeft hij
nooit gehad. En toen onze oude dokter
Feldner mij niet gauw genoeg naar zijn zin
beter maakte, reed hij op een goeden dag
zeldzaam hevig tegelijk is dit jaar de vorst
ingetreden; en indien deze Noorsche Novem
berdagen de voorboden zijn van de komende
ijs- en sneeuwperiode, dan kunnen wij ons
op het ergste voorbereiden. Natuurlijk is
al dadelijk door de ingevallen vorst het toch
reeds zoo groote heirleger der werkloozen
in de groote steden weêr aanmerkelijk uit
gebreid, daar alle metselaars, grondwerkers
en dergelijken er eenvoudig tot stilstand
door worden gedoemd. De voorziening in
het gebrek aan werk blijft altijd een hoogst
moeielijk, laat ons liever zeggen een onop
losbaar vraagstuk; en de tochten naar het
Gemeentebestuur, door de werkloozen in
sommige groote steden ondernomen, baten al
even weinig als de in vroegere jaren gedane
pogingen van dien aard. Want de gemeente
als zoodanig kan geene andere openbare
werken laten uitvoeren dan waarvoor op de
loopende begrooting de benoodigde fondsen
zijn aangewezen; en deed zij het wèl. waar
door zij dus eenigermate als armverzorgster
zou optreden, dan zouden er van het platte
land, waar de nood even nijpend is, duizenden
naar de groote steden stroomen en daar de
ellende komen verergeren. Dat maakt de
quaestie der werkloosheid zoo hoogst moeilijk
voor oplossing vatbaar. En bij de werkloos
heid komen tot overmaat van ramp dan
ook nog de werkstakingen, waarvan het
nijvere Enschedé thans weêr het tooneel
is geworden! Het is niet te ontkennen,
dat de werklieden tegenwoordig zeer licht
vaardig van dit gevaarlijk en tweesnijdend
wapen gebruik maken. En de socialistische
partij, altijd genegen om in het troebele
water te visschen, stookt het twistvuur dap
per aan en zorgt dat een minnelijke schik
king tusschen de beide partijen tot op het
alleruiterste oogenblik verschoven wordt.
Zij verwachten alleen heil van hunne partij
en hunne „beginselen".
naar Hohenberg en kwam met dokter Arend
terug. Dat weêrzien trof mij vreeselijk,
Lucie, en ik begon bitter te schreien; ik had
zoo'n gevoel, dat ik hem in uw naam ver
giffenis moest vragen. Maar hij was kalm
en deelnemend en liet het verledene rusten.
Nu is hij er al verscheidene malen geweest
ik stel ook het meeste vertrouwen in hem.
Den laatsten keer dat hij mij bezocht, lag
juist je brief uit Pallanza op mijn bed, dien
ik nog eens had overgelezen. Op eens werd
hij doodsbleek. Ach, Lucie, waarom heeft
dat toch zoo moeten eindigen? De gedachte
aan u heeft mij menig droevig uur bezorgd.
Als ik zoo stil in mijn bed lag, de kinderen
buiten speelden en George aan zijn werk
was, dan had ik zoo al den tijd om verdrie
tig te zijn. Ik denk altijd, dat het toch je
plicht was geweest, hem eerst wat nader te
leeren kennen en di\n zeker meer te waar-
deerenge hadt hem toch je woord gegeven
Ik gun je van harte al het schoone en heer
lijke, waarover ge zoo opgewonden schrijft;
maar, naar mij voorkomt, hebt gij aan al
dat plezier en die afleiding je waar geluk
ten offer gebracht. Ge schrijft mij, dat de
vriendschap ook liaar groote, onbetwiste rech
ten heeft en even heilig en onaantastbaar is
als de band, die ouders en kinderen en eclit-
genooten verbindt, 't Is mogelijk, maar ik
kan mij geen voorstelling daarvan maken.
De goede God neme die vriendschap in zijn
bescherming en beware je voor teleurstel
lingen
Zal ik je gauw eens zien? Zoudt gij je
Hortense niet een paar dagen alleen kunnen
laten, om hier eens naast mijn bed te zitten
De kinderen praten zoo dikwijls over je.
Welke mooie vertelseltjes kondt gij hen doen
Kom toch, Lucie!
Nu zal ik maar eindigen, want ik ben
erg moe. Ontvang een hartelijken groet van
je zuster
Mathilde."
Het meisje bleef onbeweeglijk zitten, toen
zij den brief ten einde had gelezen. Nu ves
tigde zij de groote oogen met een radelooze
uitdrukking op Hortense. „Ik moet weg,"
zeide zij op halfluiden toon.
De jonge vrouw keerde het venster den
rug toe en trad aan de tafel. „Wilt zegt
ge?" vroeg zij.
„Ik moet weg. Mathilde is ziek. Morgen
liefst vandaag nog!"
En zoo zullen zij dan ook het door alle
andere partijen met bijval begroete wetsont
werp der Regeering op den kinderarbeid wel
weer op minachtende wijze als mislukt uit
krijten. En toch bevat het ontwerp, hoe
zeer het in vele opzichten nog te wenschen
overlaat, tal van loffelijke en tevens hoog-
noodzakelijke bepalingen, vooral wat den fa
brieksarbeid van meisjes en vrouwen betreft.
Men kan duidelijk bespeuren, dat de vruchten
der arbeiders-enquête niet geheel verloren
zijn gegaan. Al acht de Regeering, in af
wachting van een volledig onderzoek, uit
breiding van het verbod nopens het verrich
ten van arbeid tot 13-jarigen leeftijd of
bepaling van het aantal werkuren vooralsnog
onnoodig, toch komen er vele practische
en heilzame verordeningen in voor. Zoo
zullen de zedelijkheid en de hygiëne er bij
winnen, als nachtarbeid door vrouwen in fa
brieken en werkplaatsen voor goed verboden
wordt. Flink is ook de bepaling dat jonge
lieden beneden 18 jaren niet langer mogen
werken dan van 5 uur 's ochtends tot 7 uur
's avonds in den zomer, en van 7 tot 7 uur
's winters. Bepaalde rusttijden voor vrou
wen en jongelieden worden gewaarborgd en
Zondagsarbeid voor hen verboden. Met de
rechten en behoeften der Israëlieten zal be
hoorlijk rekening worden gehouden. Ook
het verbod van arbeid door vrouwen binnen
vier weken na hare bevalling is voor ve
len harer misschien hard, maar voor het al
gemeen zeer gewenscht. En zoo is er, alles
saamgenomen, veel goeds en bruikbaars in
deze wet, die, naar wij hopen, weldra met
de onderteekening van den Minister Ruijs
van Beerenbroek in het Staatsblad moge ver
schijnen. Zij zal werkelijk, om een geijkte
uitdrukking te bezigen, in een dringende be
hoefte voorzien!
Op het buitenlandsch Staatstooneel trek
ken zonderlinge verschijnselen onze aan-
Zij stond op en verfrommelde den brief
in de hand. En daarop begaf zij zich met
langzame schreden naar haar slaapkamer en
ging op den rand van haar bed zitten.
„Slecht ben ik geweest, slecht en plicht-
vergeten!" zeide zij luid terwijl het bleeke,
smalle gelaat van de zieke en hare eenzame
kamer liaar levendig voor den geest stonden.
Wie zon er bij haar zijn? Af en toe haar
man, die na een korte poos weêr heengaat,
„omdat hij toch niet helpen kan" of de
oude dienstmaagd, als ze niets anders en
noodzakelijkers te doen heeft. Soms zullen
de kleine meisjes ook wel eens met een
ruikertje veldbloemen komen aandragen en
haar koortsige moeder wat te drinken geven,
maar overigens ze sloeg de handen voor
het gelaat overigens lag zij stil en alleen
en geduldig, zooals men van haar gewend
was, en niemand hoorde haar hoesten en hare
benauwde ademhaling.
Een huivering overviel haar. Ze kende
dien hoest, dat blosje op de wangen der
zwakke vrouw; reeds lang had men zicli
bezorgd over haar gemaakt. Zou het moge
lijk zijn? En dat wel zoo schielijk zóó
schielijk? Ze sprong op, ontstak licht en
haalde haar kleinen reiskoffer uit een hoek
van de kamer te voorschijn. Ze had geen
andere gedachten, dan deze: „Weg! Hoe
eerder hoe liever weg! Naar haar, die mij
als haar eigen kind verzorgd en opgevoed
heeft!"
Daar werd de deur geopend en trad Hor
tense binnen. „Wat doet ge?" vroeg zij
aarzelend.
„Ik ga naar Mathilde! Ze is ziek, zooals
ik je straks heb gezegd."
„Is ze dan zóó erg?"
„Ik vrees van ja."
„En wilt ge mij dan alleen achterlaten
Hier? En nu
„Hortense, ga zoolang naar je grootvader
Wat doet ge hier eigenlijk? 't Is
„Neen! En duizendmaal neen!" riep de
jonge vrouw driftig. „Ik ga niet heen!"
Lucie pakte juist haar morgenjapon in.
Ze hield even op en zag hare vriendin ver
schrikt in het bleeke gelaat. Hortense ont
week dien blik en keerde haar langzaam den
rug toe, alsof zij de kamer wilde verlaten.
„Wees niet zoo vreeselijk hardvochtig!"
riep Lucie haar na.
Hortense kwam terug. „Lucie," zeide zij,