HELDERSUHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- eu Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 138.
Vrijdag 16 November.
Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKEB, Gz.
20> Hortense en Lucie.
„Wij huldig en
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdverteutiënVan 1—4 regels 40 cents, elke regel mee
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lagei
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Binnenland.
De wet tot regeling van den kinder
arbeid en den arbeid voor vrouwen, door
den Minister Ruys ingediend, heeft het
„Sociaal Weekblad" teleurgesteld. Het had
meer verwacht. Geen verhooging van den
minimum-leeftijd, waarop de arbeid van kin
deren in alle werkplaatsen en fabrieken een
aanvang mag nemen. Geen beperking van
den kinder-veldarbeid. Geen voorschriften
in het belang van de veiligheid en de ge
zondheid der werklieden. Geen aanstelling
van bijzondere ambtenaren, met de uitvoering
en met het toezicht op de naleving der wet
belast. Is het wonder, zegt het blad, dat
bij kennisneming van dit wetsontwerp onze
teleurstelling groot zou zijn geweest, indien
niet reeds loopende geruchten ons gewaar
schuwd hadden, onze verwachting niet hoog
te spannen?
„Wadr is het, aldus vervolgt het blad,
dat de meerderheid der enquête-commissie
niet heeft geadviseerd tot verhooging van. o o
den minimum-leeftijd. Doch zoo gaarne-' Min is tn vaa r d i ng van die aanvulling te be-
hadden wij dezen Minister, op het voetspoo an si^en? Hopen kan men het; maar veel
zijns voorgangers, zien handelen overecrfr(i 6ouwen op die hoop durven wij niet."
der arbeiders, te regelen bij een tweede
afzonderlijke wet. Doch waarlijk niet, omdat
zij dit een en ander beschouwde als van
minder gewicht of als niet rijp voor behan
deling door den wetgever; integendeel uit
sluitend „ter wille van spoedige afdoening".
Toch wordt, hoezeer haar rapport van een
stemmigheid te dezen opzichte scheen te
getuigen, door haar voormalig mede-lid in
zijn memorie van toelichting van het een
in 't geheel niet gerept, en van het andere
slechts melding gemaakt om te verklaren,
dat hij daarvoor „het oogenblik nog niet
gekomen acht".
„Zoo zal dus aldus besluit het blad
op den in 1874 ingeslagen weg ook thans
nog weder worden voortgeschreden met een
sW"kpngarg_ tot vreugde van hen, die
nï.i brief,
reefcn i»
V<ën.
y.ofdstuk
g heeft op
,21»; ^hen dan met reden
ztw'nnen smalen. Of zal de
jrdiging bereid worden be-
leemten in het haar aange-
aan te vullen, en de Regeering
komstig het tegenovergestelde advies li-ren.
minderheid. fc* o.
WMr is het ook, dat de enquête-co'-^ns'e
bij haar onderzoek het terrein van d10!! vefd-
arbeid slechts terloops betreden had. Doch
terecht was de vorige Regeering van oordeel,
dat te dien aanzien in den loop van een
vijftiental jaren genoeg is openbaar geworden,
wat tot rechtvaardiging en bouwstof kon
dienen voor wetgevende tusschenkomst.
Wdór is het eindelijk, dat de enquête
commissie in overweging heeft gegeven, het
in 't leven roepen van een opzettelijk opper
toezicht, en in verband daarmede het waken
voor de gezondheids- en veiligheidsbelangen
Naar het Duitsch van W. Heimburg.
De ongezochte verwijten van het kind
troffen haar als dolksteken.
„Maar ze was er niet boos om," ging
Koenraad voort, begrijpende dat ze wel eeni-
gen troost behoefde„ze was alleen maar
erg bedroefd."
Lucie tuurde als wezenloos naar de licht
geel geverfde banken en van daar naar den
regen buiten.
„Morgen wordt zij begraven, geloof ik,"
begon Koenraad opnieuw. „Mijnheer Muller
heeft mij vacantie gegeven en ik mag acht
dagen bij vader blijven ik ben toch ook
de oudste!" liet hij er trotsch op volgen.
„O, daar is Scholtenkamp al, nu zijn we
gauw thuis," ging hij voort. En met de
zelfde bedroefde uitdrukking in zijn helder
blauwe oogen, vroeg het kind: „En blijft
gij nu bij ons, tante?"
Haastig knikte zij toestemmend en streek
zich de haren uit het beschreide gelaat.
„Is 't waar?"
„Ja, mijn jongen."
Bij de kleine halt aan den zoom van het
bosch was niemand te zien. Zij stonden
in den regen op het kiezelpad voor het
baanwachtershuisje en keken naar het weer.
„Laten we maar gaan," zeide het kind.
„Vader weet niet, dat gij komt, en ik
ik loop altijd."
Zij sloegen het pad door het bosch in,
den ouden, welbekenden weg! Het water
droop van het jonge beukenhout en stond
in de wagensporen.
„Geef mij een hand, Koen," vroeg Lucie,
alsof zij behoefte gevoelde aan een steun.
Haar schuldbesef was zoo onuitsprekelijk
groot, dat het haar niet zou verwonderen
als haar zwager haar van het doodbed harer
zuster weerde.
„Ik hoor de honden al aanslaan gij
ook, tante?" vroeg de knaap.
Zij knikte toestemmend. D&ar, in de
diepte werd het huis zichtbaar. „Ga liever
vooruit," stamelde zij, „en zeg aan vader,
dat ik kom."
Het kind liep vooruit, maar hoe dichter
hij bet huis naderde, des te meer vertraagde
hij zijn stap. Lucie zag, hoe beschroomd
en aarzelend hij de stoep opging. Even
langzaam kwam zij achter hem aan.
De „Tijd" schrijft aan het slot van een
tweede artikel over het wetsontwerp op den
vrouwen- en kinderarbeid het volgende
„Natuurlijk is volstrekt niet uitgesloten
dat later nog aanzienlijke uitbreiding van
dit wetsontwerp wenschelijk zal blijken. Wij
gelooven geenszins, dat met dit wetsontwerp
het laatste woord op het gebied van sociale
wetgeving bij ons gesproken is. Dit alles
neemt niet weg, dat door de aanneming er
van eene weldaad bewezen zal zijn aaneene
zeer talrijke klasse van het Nederlandsclie
volk.
„De aanneming tevens van dergelijk wèl-
voorbereid, degelijk sociaal wetsontwerp,
In het groote, met hertekoppen versierde
voorhuis, dat zomers tegelijk als eetkamer
dienst deed, was het doodstilalleen hoorde
men het tikken van de Sclnvarzwalder klok.
De deur van haars zwagers kamer stond
aan en nu hoorde Lucie een vreemde vrouwen
stem hier troostend en vermanend zeggen:
„Ter wille van de kinderen, neef! die
arme wormen! Hoe komt ge op het
denkbeeld? Ja, 't zou al heel gemakkelijk
zijn, als de een maar dadelijk met den ander
mee kon gaan, niet waar? Zet die zon
dige gedachten uit je hoofd, en kom maar
met mij mede en eet iets!"
Lucie stiet de deur open en stapte op
den man toe, die daar diep terneergebogen
en met het hoofd in de handen in den hoek
van de met leer overtrokken sofa zat.
„George!" zeide zij, zich aan de tafel
vasthoudende. Ze zag er medelijdenswaardig
uit; de bleeke lippen konden geen geluid
meer uitbrengen.
Hij zag haar en stond op. „Ge komt te
laat, Lucie."
Onbeweeglijk en met gevouwen handen
bleef zij staan. Een kleine dikke vrouw
van een goede vijftig jaren, met een kale
scheiding op het hoofd, een wipneus en lichte,
ongemakkelijke oogen trad nu op haar toe.
Ze droeg een paarscli katoenen japon met
een zwarten ceintuur, zwarte linten aan hare
muts en een zwart doekje om den hals.
„O, gij zijt zeker de zuster, op wie de
overledene zoo lang heeft gewacht? Och,
hemel, ja 't is zeker hard, als men eerst
komt nadat alles is afgeloopen! Maar ge
zijt zoo nat als een kat! Hebt ge geen
droge kleeren bij u? Nu, wacht maar, ik
haal warme koffie; een mensch moet ook
in zulke dagen eten en drinken."
Zij nam het meisje hoed en mantel af
en verliet daarop de kamer. De opperhout
vester ging het vertrek op en neder; hij
liep voorovergebogen en Lucie vond hem
oud geworden. Ze trad hem tegemoet, nog
altijd met gevouwen handen.
„Mag ik eens naar haar toegaan?" ver
zocht zij.
Hij wees met de hand naar de deur.
„Daar ginds ligt alles, wat er nog van haar
over is ze kan je niets meer zeggen."
Lucie begaf zich door de gang naar de
huiskamer. Hier zaten de drie oudste kinderen
rondom de groote, met gewast leder overtrok
ken tafel; de meisjes van acht en negen
voorgesteld door de Regeering, zal een waardig
antwoord zijn op de indiening van het on
bekookte wetsontwerp van den Afgevaardigde
uit Schoterland en zal ook aan de Neder
landsclie werklieden, voor zoover dezen nog
niet door socialistischen hartstocht verblind
zijn, het bewijs leveren dat de algemeene
afkeuring, aan het voorstel van den socialis
tischen leider te beurt gevallen, geenszins
grond vindt in te weinige belangstelling in
het lot van de arbeidende klasse, maar alleen
in het hoogst gebrekkige, in het onmogelijke
van dat voorstel zelf."
Vanwege het Friesche Rundvee-Stam
boek is verschenen de 3de aflevering van het
Hulpstamboek, waarin zijn opgenomen 65
zwartbonte en 3 roodbonte stieren zoomede
659 zwartbonte en 38 roodbonte koeien.
Van elk ingeschreven rund is in dat
register vermeld: het stamboeksnummer, de
naam, datum en plaats van geboorte, de
grondsoort waarop geteeld, de naam van den
eigenaar, zoomede een volledig signalement.
In het geheel zijn nu in het Hulpstamboek
ingeschreven 1377 runderen, waaronder 231
stieren.
Deze aflevering bevat tevens eene afbeelding
van den stier Pier, Stamb. No. 185, toebehoo-
rende aan de Stieren-Vereeniging Goutam
en Omstreken, welk rund den 16den Juli
1886 te Leeuwarden werd bekroond met den
lsten prijs ad f 150 ter gelegenheid van het
30ste Nederl. Landbouwcongres.
Dinsdag 13 dezer was het 80 jaar
geleden, dat ten huize van den heer J. Van
Wijk Roelandsz, een welbekend opvoedkun
dige te Amsterdam, op de Glasmarkt bij de
Stoofsteeg, bet eerste onderwijs aan blinden
gegeven en het bekende Instituut voor hen
gesticht werd. Sedert dien tijd verzorgde
deze inrichting van particuliere weldadigheid
jaren, met dikke, beschreide oogen, waren
ijverig in de weer om een krans van groene
bladeren te vlechten, terwijl Koenraad, door
de treurige zekerheid overweldigd, met de
armen op de tafel en het hoofd daarin ver
borgen, hartbrekend zat te snikken. Het
jongste, driejarige kind stond bij de deur
van de sterfkamer en groote tranen biggelden
over de roode wangetjeshet geheele
lichaampje beefde. „Doe open!" riep het,
„doe toch open!"
Lucie nam het kind op den arm. „Kom
zeide zij en trad de sterfkamer binnen en
op het bed toe. Een wit, met bloemen
bestrooid laken, lag daarover uitgebreid. Zij
durfde het niet opslaan om het verstijfde
aangezicht te zien.
„Mama!" zeide de kleine, die aanstonds
bedaard was, zoodra zij was opgenomen.
Nu sloeg ze een tip van het laken op en
knielde met het kind bij de legerstede neêr
en drukte haar in tranen badend gelaat tegen
de wang van de overledene.
„Vergeef mij!" snikte zij. „Vergeef mij
Maar die vermoeide oogleden openden zich
niet meer en de mond bleef stom.
Toen de oude vrouw eenige minuten latei-
de kamer binnentrad, lag een bezwijmde
gestalte nevens de doode, terwijl de kleine
met de bloemen speelde, die zij van het bed
had genomen.
De dag van de begrafenis liep ten einde,
het rijtuig met de laatste deelnemende vrien
den was juist weggereden, in huis was het
stil geworden. De kinderen zaten op de
binnenplaats en kwamen zichzelf zeer belang
wekkend voor, daar ieder zich zoo mede
lijdend met hen had beziggehouden. De
kleine meisjes zagen er wonderlijk uit in de
zwart wollen jurkjes, die haar eigenlijk veel
te lang waren. Ze hadden het zusje tusschen
haar beiden ingezet en gingen moederlijk met
haar omde jongen at een stuk koek, maar
zijn oogen waren rood en dik. De vader
kwam hen voorbij, maar keek den anderen
kant uit, alsof hun gezicht hem pijnlijk aan
deed. Hij had het geweer op schouder en
stapte, door zijn hond gevolgd, het huis uit
en het bosch in. In de huiskamer, op de
plaats van de overledene, zat nu de kleine,
bejaarde vrouw uit te rusten van de ver
moeienissen der laatste weken in het alge
meen en van dien dag in het bijzonder.
Lucie, die bij het andere venster stond en
haar zwager nakeek, wist nu, dat die vrouw
519 blinden van den leeftijd van 6 tot 18
jaar. Het tegenwoordige getal bedraagt 62.
Evenals zulks elke 5 jaar pleegt te geschie
den, zal ook thans door het bestuur een
beredeneerd verslag uitgebracht en aan leden
en belangstellenden aangeboden worden.
De gepens. majoor van het O.-I. leger
Jansen is in verzet gekomen tegen het von
nis der Rechtbank te Amsterdam, waarbij hij
veroordeeld werd wegens bedreiging tegen
het leven en oplichterij van den heer A. C.
Wertheim. De veroordeelde, aan wien de
heer mr. J. C. De Vries als raadsman is
toegevoegd, prostesteerde in de zitting van
jl. Dinsdag tegen zijne gevangenneming, op
grond van „vrees voor herhaling." Zijne
zaak werd tot Donderdag 29 November aan
gehouden.
In de jl. Dinsdag te Amsterdam ge
houden algemeene vergadering van de „Neder
landsclie Harddraverij- en Renvereeniging"
zijn de aftredende bestuursleden, de heeren
Van Wickevoort Crommelin, Van Ouder-
meulen en Van den Broek, herbenoemd.
De Vereeniging telt thans 62 leden en heeft
f 8000 in kas. Het voorstel van den heer
Jhr. Mock om aan het weekblad „De Neder
landsclie Sport" geen f 200 subsidie meer
te verleenen, werd tot onderzoek in han
den van 't bestuur gesteld.
De berichten uit het Westland zijn
vooral door de strenge vórst dezer dagen
alles behalve gunstig.
Niemand zeker had gerekend dat de te
veld staande gewassen zoo vroeg van het
land moesten worden genomen; maar de laatste
dagen hebben bewezen, dat nog steeds, ook
in deze, voorzichtigheid de moeder van de
porceleinkast is, want vele gewassen als bijv.
kroten, andijvie en mangelwortelen hebben
veel door de vorst geleden, zoodat de verdere
een recht had op die plaats; ze was een
nicht en zou, zooals ze het jonge meisje had
medegedeeld, hier blijven om het oog over
de huishouding en de kinderen te laten gaan
wat zooveel beteekende als dat Lucie
hier voortaan overbodig was. Ze leunde
met het hoofd tegen het kozijn en zag hoe
de forsche man juist in de beukenlaan ver
dween. Hij liep in zijn wanhoop het huis
uit; zijne woning was voor hem nu leeg,
zijn leven eenzaam geworden. Ze had be
proefd eens met hem te spreken, toen zij
elkander dien morgen in de vroegte aan het
graf hadden ontmoet; ze had zijne hand
gegrepen hij scheen noch hare tranen
gezien, noch hare hand gevoeld te hebben.
„We zullen daarover verder maar niet spre
ken!" had hij gemompeld.
Haar poging, om het ontbijt in orde te
helpen brengen, dat voor de familie en
vrienden, die van de begrafenis terugkwamen,
in de „mooie" kamer werd klaargezet, was
mede mislukt. De nicht bestierde alles in
linnen- en provisiekasten met zooveel drukte
en omhaal, dat Lucie onwillekeurig de ge
dachte bij zich voelde opkomen, dat het
gerammel van den sleutelbos de vrouw des
huizes nog in haar doodsslaap zou storen.
„Ik heb geen hulp noodig, juffrouw,"
was het antwoord geweest, toen zij bijna
onderdanig hare diensten had aangeboden.
Zelfs de oude Rika sloeg snikkende haar
aanbod af om in de keuken te helpen.
„Wel neen, juffrouw Lucie, dat is geen
werk voor u! Och, ge hadt eigenlijk niets
in de huishouding behoeven te doen, als ge
maar hier waart geweest tot troost van
mevrouw, 't Was alsof ze niet kon sterven
van allen had ze afscheid genomen en
ze kon al niet meer spreken; maar toch
dwaalden hare oogen nog altijd af naar de
deur. Ze heeft zoolang op u gewacht,
juffrouw, maar wie er kwam, gij niet."
Het meisje stond met saamgeklemde handen
bij het fornuis, waaraan ze in vroeger tijden
zoo bedrijvig was geweest. Weenen kon ze
niet meer. Zwijgend zat zij ook te midden
van de deelnemende bezoekers. De vriendinnen
van de overledene, de vrouw van den predikant
uit het naaste dorp en die van den directeur
eener suikerfabriek, spraken haar hartelijk toe,
toen de lijkstoet langs den zoom van het bosch
verdween; zij luisterde niet en antwoordde
nieten ook nu was zij nog even stom en als
verstijfd. Eindelijk ontsnapte zij naar haar eigen