HELRERSt'HE
EN NIEllWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AtertentirtM voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 140. ^Si-
Woensdag 21 November.
Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bekendmaking.
22) Hortense en Lucie.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdverteutiënVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Het Gemeentebestuur van den Helder
brengt ter kennis van de daarbij belangheb
bende ingezetenen, dat op V r ij d a g den
30 November 1888, des namiddags tusschen
1 en 3 ure, aan het Raadhuis der gemeente
eene vergadering van kiesgerechtigden zal
worden gehouden, om de plaatsen aan te
vullen van de drie leden der alhier gevestigde
Kamer van Koophandel en Fabrieken, die
met het einde van dit jaar aan de beurt van
aftreding zijn.
De lijst der kiezers is op de gewone
kantooruren ter Secretarie der gemeente ter
inzage nedergelegd.
Bezwaren tegen die lijst kunnen bij het
Gemeentebestuur worden ingeleverd.
Van deze vergadering worden geene afzon
derlijke kennisgevingen verzonden.
Voorts wordt in herinnering gebracht, dat
men om kiezer te zijn:
1°. Nederlander, meerderjarig, ingezeten
der gemeente en in het volle genot der
burgerlijke en burgerschapsrechten moet zijn.
2°. Ter zake van een bedrijf van handel
of fabriekswezen in het patentrecht moet zijn
aangeslagen tot een bedrag van minstens
zeven gulden.
Helder, 18 October 1888.
Het Gemeentebestuur voornoemd,
BEUKENKAMP, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Binnenland.
Het Sociaal Weekblad" vestigt de aan
dacht op eene brochure, getiteld: „De Ver-
eeniging Volksonderwijs en haar werk."
Het is een //open brief aan een weifelenden
medestander door een belangstellend lid".
Naar het Duitsch van W. Heimbubg.
Ze verliet het kerkhof, met een paar half
verwelkte cipressetakjes in de hand, die ze
uit een van de kransen had genomen. Toen
zij de poort achter zich had gelaten, ver
snelde ze haar stap. In het dorp kwam zij
den ouden brievenbesteller tegen. Ze kende
hem nog goedeens had hij haar meesmui
lend den eersten brief van haar verloofde
gebracht.
„Hier heb ik iets voor u," zeide hij, //en
dit is voor mijnheer Remmert. Wilt gij 't
tegelijk meenemen? Als ge zoo goed wilt
zijn
Lucie nam de brieven in ontvangst. De
aan haar geadresseerde was van Hortense.
„Gelukkig van haar!" zeide zij en ge
voelde zich eensklaps te moede, alsof een
trouwe, hartelijke hand de hare had gegre
pen. Zou ze nog boos op haar zijn?
Toen ze het bosch insloeg, wilde ze den
brief openen; maar ze bedacht zich en ver
haastte hare schreden om des te eerder thuis
te zijn.
Op Mathilde's plaats, aan het boveneind
van de tafel gezeten, schepte de nicht juist
de soep op. De heer des huizes was nog
niet aanwezig, maar de jonge boschwachters
stonden reeds achter hunne stoelen, en ook
de kinderen zaten al op hunne plaats. Lucie
legde de brieven voor George bij zijn bord
neer en snelde met den haren naar haar
eigen kamer. Hier zette ze haar hoed af en
wiesch het verhitte gelaat en de handen. En
nu een enkelen blik in den brief, eer ze
naar beneden ging! Haastig verscheurde ze
het couvert en vouwde het dikke blaadje
open.
Maar daarop zonk ze als bedwelmd op den
stoel bij het venster neer. Was 't wezenlijk
waar? Weer vestigde ze de oogen op het
haar zoo wèl bekende schrift ja, daar
stond het in duidelijk leesbare letters:
//Lieve Lucie,
Gisteren avond heb ik mij met Weber
verloofd! Vraag maar niets en kijk maar
niet verbaasd op schriftelijk kan ik je
toch niet vertellen, hoe alles zich heeft toe-
gedragen. In de onderstelling, dat gij voor
eerst wel niet gemist zult kunnen worden,
kom ik morgen vroeg bij je. Een paar
uur zult ge toch wel overhebben voor je
liefhebbende
Een brief die ten doel heeft tot aansluiting
bij de Vereeniging op te wekken, zoowel
door te herinneren aan hetgeen zij heeft ge
daan als door te wijzen op hetgeen haar
blijvend recht en reden van bestaan geeft.
Wat dit laatste betreft, geeft het „Sociaal
Weekblad" twee aanhalingen.
Vooreerst deze:
,z Hadden wij te verwachten, dat men nu
door kloeke, zij het kostbare maatregelen
nevens het openbare ook het kerkelijk school
onderwijs geldelijke staatshulp zou gaan ver
schaffen, altoos met de bedoeling om zoowel
het eene als het andere te verheffen, wij
zouden dit, als eene stoute proefneming, ook
onzerzijds met gespannen belangstelling te
gemoet kunnen zien. Maar het staat, helaas
te vreezen, dat men het kerkelijk onderwijs
te hulp zal willen komen door aan het open
bare afbreuk te doen en voor beide te gader
de eischen lager te stellen."
En bovendien deze andere:
„Waar het, bij de behartiging van het
volksonderwijs ten slotte om te doen is? Ik
behoef het u wel niet te zeggen. Immers,
om niet anders en niet minder dan verhoo
ging van het peil der algemeene ontwikke
ling; om verspreiding van kennis alzoo, ja
maar tevens en nog meer om verhooging en
verscherping van het bevattingsvermogen,
om verheldering van inzicht, en, nog eens
tevens en nog meer, om karaktervorming, en
dus mede en inzonderheid om aankweeking
van datgene in de volkseigenaardigheid wat
den karakter-adel ten goede kan komen. Te
onzent is het alzoo te doen om hetgeen onze
vaderen, ik zeg niet rijk en aanzienlijk, neen,
maar kloek en sterk, vrij en machtig heeft
gemaakt Veel ruimer en milder verdraag
zaamheid dan zij nog kenden, moet worden
gekweekt; doch niet door minderen, neen,
Hortense."
Ze legde het hoofd op de vensterbank en
sloeg beide handen in het haar. Ze kon zich
geen duidelijke voorstelling meer maken van
hetgeen er gebeurd was of gebeuren zou
ze wist alleen, dat ze nu alles verloren
had!
Den volgenden ochtend zat Hortense tegen
over het meisje in haar kleine kamer. Lucie
had koffie en brood gereed gezet, maar de
jonge vrouw gebruikte bijna niets. Ze trok
bibberend haar doek om de schouders, zeg
gende: ,/Hoe houdt ge het hieruit, Lucie?"
Het meisje zag haar zwijgend aan.
„En is 't waar, wilt ge hier blijven?"
Nog was er geen woord over het voor
gevallene tusschen haar beiden gewisseld.
Toen Hortense de coupé verliet, had zij
aanstonds gezegd: „Begin er nu niet over;
op je kamer zal ik je alles vertellen." En
dientengevolge zweeg Lucie over alles. Nu
antwoordde zij alleen:
„Neen, ik blijf niet hier!"
„Blijft ge niet hier?" vroeg Hortense.
„Hoe meent ge dat? Wat wilt ge dan
doen?'
„Dat weet ik nog niet, maar hier blijf
ik niet."
„Dan blijft ge bij mij. Het een of het
ander! Een derde keus is er immers niet?"
„Bij u
„Ja, Lucie," hei-nam Hortense, terwijl zij
opstond en haar omhelsde. „Ik had niet
gedacht, dat ge weer bij mij zoudt terug
komen, ik meende dat gij je nu met een
dwepende ijver aan de huishouding en de
kinderen zoudt wijden om je geweten
gerust te stellen. Maar des te beter! Ik
kan je minder missen dan ooit."
„Gij! En ge gaat trouwen?"
„Ja eens op een goeden dag, vroeger
of later!"
„Welnu dan?"
„Welnu? Wat kan dat ons schelen?
Mijn man zal den geheelen dag buiten zijn,
of in de sociëteit te A., of op de jacht, of
ergens anders: ge merkt, dat ik al precies
op de hoogte ben! 't Is ook goed zóó, en
dan woont gij bij mij in het rococokasteel,
Lucie!" De jonge vrouw zeide dit alles
als terloops, terwijl zij onderwijl met de
Êrootste belangstelling de kleine silhouet van
lucie's moeder beschouwde, die zij van den
muur had genomen.
„Lieve hemel, Hortense," klonk het nau-
door verhoogde prijsstelling op waarachtige
vrijheid, op zelfstandige persoonlijke over
tuiging, op ernstige vroomheid, in daden
geopenbaard, op alzijdige toerusting tot de
hoogheilige levenstaak. Wat zulke bedoe
lingen weerstreeft, het is zeker bovenal de
geest eener aan het zinnelijke verknochte en
de vatbaarheid voor al het hoogere verdoo-
vende zelfzuchtmaar het is niet minder
het drijven van een obscurantisme, dat, geen
licht kunnende verdragen, het schuwt en
weert, en het aantal zelfstandig oordeelenden
liever kleiner dan grooter ziet worden. Hier
tegen hebben wij steeds in de wapenen te
blijven, ter wille van het hoogste volksbe
lang steeds eene alleszins deugdelijke volks
ontwikkeling met al onze macht te bevor
deren."
Het verslag der commissie, ingesteld bij
koninklijk besluit van 8 Maart 1888, No. 5,
tot herziening der middelen die tot het ver-
leenen van hulp bij spoorwegongelukken aan
gewonden op de stations en in treinen aan
wezig behooren te zijn, is in druk versche
nen. De commissie geeft ongeveer het vol
gende in overweging:
1. handhaving van een algemeen Staats
toezicht;
2. instelling van een toezicht door genees
kundigen, door de Spoorwegmaatschappijen
aan te wijzen, aan wie tevens de verplich
ting zal worden opgelegd, ingeval van on
gelukken, aan de gewonden de eerste hulp
te verleenen;
3. oefening van het treinpersoneel in het
verleenen van de eerste hulp en het ver
voer der gewonden, overeenkomstig de voor
schriften van een nieuw te ontwerpen hand
leiding;
4. voorhanden hebben op alle stations
der groote spoorwegen van een verbandkist,
welijks hoorbaar van Lucie's lippen „hoe
zijt ge er toch toe gekomen je met hem te
engageeren?"
„Kind, ge vraagt mij meer dan ik zelve
weet. Hoe de zaak zich heeft toegedragen,
kan ik je vertellen, maar niet, wat ik daarbij
dacht." Ze hing het portretje weer aan den
spijker, leunde achterover tegen de latafel
en kruiste de armen. „Toen gij mij alleen
hadt achtergelaten," begon zij, „verloor ik
het hoofd, dat wil zeggen voelde ik mij
allerellendigst, bijna even angstig en gejaagd
als voor een jaar. Ik had een onweerstaan-
baren lust om naar de Elbe te gaan en er
in te springen gij waart toch voor mij
verloren, meende ik. Beneden werd bruiloft
gevierd, zooals ge weet. Nu schijnt het
kamermeisje mij in dien opgewonden toestand
te hebben aangetroffen Ik lag op den
grond en rukte mij, geloof ik, de haren uit.
Op eens word er geklopt en komt Weber
binnen. Hij hief mij op en dwong mij, als
een gewoon, verstandig mensch te gaan zitten.
En toen zaten wij zwijgend tegenover elkaar.
Ik had hem verscheidene malen gezegd dat
hij zou heengaan, maar hij deed het niet;
't was hem niet mogelijk mij alleen te laten
Uit angst van mij Al te dwaas aan te stellen,
wist ik mij eindelijk weer wat te beheerschen
en toen zeide hij in korte woorden, dat hij
mij liefhad en vroeg hij mijne hand.
„Ik geloof, dat ik hem in het aangezicht
heb uitgelachen. „Kent ge mij dan en
kent ge mijne familie?" riep ik. Hij bleef
ernstig en zeide nog eens„Ik heb u lief, Hor
tense, en niets ter wereld zal mij van mijn voor
nemen afbrengen." En terwijl hij daar zoo be
daard voor mij stond en zijn blauwe oogen zoo
vast op mij gevestigd hield, was het alsof een
stem mij toefluisterde: „Hortense, bij hém
zijt ge geborgen!" Ik kende hem niet,
ik wist niets van zijne familie, en toch
scheen het, dat een geheimzinnige macht mij
met geweld tot hem dreef. Nog eens her
haalde hij zijn aanzoek beneden werd
juist luid geklonken en gejubeld en op
eens lag mijne hand in de zijne. Toen
wilde ik mij losrukken. „Ik lieb u niet
lief," riep ik, „ik heb overijld gehandeld."
Maar hij hield mij stijf vast. „Maar ik houd
van u, Hortense ik kan wachten." Ik
wilde hem over papa spreken 't was
alsof mijn tong verlamd was. Lafhartig bleef
ik zwijgen.
„Zoo zat hij uren lang tegenover mij en
vertelde van 'zijn broers en van zijne moe
met nader aan te geven middelen en draag
baar volgens verbeterd oud model of volgens
model bij het veldleger in gebruik voor het
voetvolk;
5. voorhanden hebben op eenige door den
raad van toezicht op de spoorwegdiensten
nader aan te geven punten, van veerende
onderstellen tot plaatsing van draagbaren bij
het vervoer van gewonden per spoor als bij
het leger in gebruik;
6. voorhanden houden op vaste plaatsen
in de bagagewagens van de treinen, waar
mede reizigers vervoerd worden, van draag
baar en verbandtrommels met nader voor te
schrijven inhoud:
7. handhaving als reserve in buitengewone
gevallen bij groote spoorwegongelukken, van
de hulp, te verleenen door den militairen
geneeskundigen dienst.
Voor de stoomtramwegen wenscht de com
missie het voorhanden hebben van hulpmid
delen alleen imperatief te stellen op de hoofd
stations, en facultatief op de tusschenstations
en in de treinen, door den Minister van
Waterstaat nader te regelen.
De Atjeh-correspondent van de „Loco
motief" schrijft dd. 1 October: De droeve
tonen van den doodenmarsch, die bijna da
gelijks hier gehoord worden, hebben Kota-
Radja's stemming nog bedrukter gemaakt dan
zij was. De beri-beri heeft dezer dagen vele
offers geëischthet ziekte-cijfer is zeer hoog.
Het Militair Hospitaal is overvuld. De eva-
cuatie's gedurende de maand September tot
heden bedroegen ruim 500 beri-beri-lijders,
alleen aan onderofficieren en manschappen,
de dwangarbeiders er niet bij gerekend.
Morgen zullen 203 lijders naar Padang wor
den geëvacueerd, onder toezicht van den
officier van gezondheid 1ste klasse Sörenzen.
der ik heb er niets van onthouden. Hij
had de deur van het kabinetje geopend,
waar Anna, zooals gewoonlijk, zat te breien
't was in het salon zoo warm, zeide hij. Toen
de muziek verstomd en de partij afgeloopen
was, nam hij afscheid en stuurde Anna naar
mij toe. Ze hielp mij met uitkleeden, en
meer dood dan levend viel ik op mijn bed
neer en werd niet wakker vóór den volgen
den middag, toen het rijtuig voorbijsnorde,
dat Wilken en zijn jonge vrouw uit de kerk
huiswaarts voerde.
„Ik had moeite mij mijn eigen galant te
herinneren, toen Anna mij een brieQe en een
bouquet van hem overhandigde. Ik liet mij
verontschuldigen en bleef den geheelen dag
te bed. Ik voelde mij zoo diep ongelukkig,
's Avonds wilde ik hem afwachten met de
verklaring, dat ik veel te voorbarig had ge
handeld en mijn woord terugnam om dan
vervolgens met den nachttrein te vertrekken.
Maar, zie, hij kwam niet; 's middags was
hij naar grootpapa te Hohenberg gegaan.
Gisteren ochtend kreeg ik al een telegram
van grootpapa, dat hij zijne toestemming gaf.
Hij verwacht mij vandaag."
Hare lippen trilden bij dit gansche ver
haal. Nu zweeg zij en drukte de handen
tegen de slapen. „VoilA tont!" zeide zij na
een pauze op geheel veranderden toon. „En
nu, pak je zaken, en ga mede!"
„Maar hoe zult gij het op den duur uit
houden? Ge hebt mij gewaarschuwd, Hor
tense, gewaarschuwd voor een huwelijk zonder
liefde, en nu hebt gij zelve zoo onbesuisd je
woord gegeven."
„Ik ben niet zoo sentimenteel van aard
als gij."
Lucie greep de jonge vrouw bij den arm.
„Gij zijt 't nog vrij wat erger dan ik!"
„En dan, hij is héél rijk, weet ge," ging
Hortense voort, zonder zich van de wijs
te laten brengen, „kleine huiselijke zorgen
zullen we niet samen behoeven te dragen,
en zijn huis is zóó groot, dat we elkaar uit
den weg kunnen gaan. Met u was dat een
ander geval."
„Maar men trouwt toch niet samen, om
elkaar uit den weg te gaan? Ge moet hem
schrijven, ge moet hem zijn woord terug
geven!" riep het meisje verstoord.
„Ik deuk er niet aan!" zeide Hortense
bedaard.
„En wilt gij m ij dan de schuld daarvan
geven? Dat's onbarmhartig, dat kan ik niet
uitstaan