mi schersvloot te verdedigen, want de haringvleet be staat meestentijds uit 59 tot 63 netten, die met elkander verbonden zijn en een sleep of vleet vor men van bij de 600 me ters. En nu is het juist bij de haringvisscherij dat de Scheveningsche vis- schers in het algemeen groot ongerief ondervin den van de animositeit vandp Belgische visschers. Bij de schrobnetvis- scherij heeft men tot heden niet zulk een over last ondervonden van vreemdelingen, dat thans daaromtrent eenige klacht op kare plaats zoude zijn. Nu visschen wij met loggers of bommen de ïngelschen daarentegen met smakken en de Bel gen met kotters. Wij hebben tot onze be scherming twee schepen, het stoomschip „Dolfijn" en den gaffelschoener „Argus" beide schepen zijn niet in staat zich even vlug te bewegen als de Engelsche smaksche- pen en de Belgische kot ters, en het is denSche- ▼eningschen visschers herhaalde malen opge vallen, dat het zeer be vreemdend is, dat bijna nog nooit een comman dant van die vaartuigen een vreemd schip heeft opgebracht Bij de visschers bestaat de verdenking, dat de commandanten van die vaartuigen om internati onale verwikkelingen te voorkomen, liefst de vreemdelingen, maar niet zien. Die verdenking is waarschijnlijk geheel on gegrond men zou het meer kunnen toeschrij ven aan onbekendheid met het terrein. dat er beschermen bedoeld wordtder Hollandsche visschersvloot niet zeer gemakkelijk en tocheischt gij als het ware dat alle conflicten voorkomen worden. Het is nu ook al weer niet duidelijk of ge Ne- derlandsche, Hollandsche of Scheveningsche vis schers bedoelt. Onze geheele kustvis- scherij is schrobnetvis- scherij en de overlast, die daarbij van vreemde vis schers ondervonden wordt is wel groot, mijnheer Van Kempen. Waarmede denkt u, dat b. v. de Friesche zee- visschers visschendie peuren toch niet? De door mij bedoelde overlast van andere soort trouwens dan gij bedoelt is meer t« wijten aan de omstandig heid dat de afstand waar op visschers eene kust eener andere natie vis- schende mogen naderen, voor alle kuststreken ge lijk is. Bedoelde afstand is 6556 meter, dus een uur gaans. De Nederlandsche vis schers visschen met bom men, loggers, sloepen en kotterloggers. Wie van uw zegslieden u heeft wijs gemaakt, dat Dolfijn en Argus niet in staat zijn zich even vlug te bewegen als de En gelsche smakschepen en de Belgische kotters, weet ik natuurlijk niet. Aan te toonen, dat dit in de „al- gemeenen zin geuit „on zin is, zoude gemakkelijk zijn, doch bijna niemand kan, dunkt mij, dienaan gaande nog voorlichting noodig hebben. Hoe iemand, die als bewezen aanneemt dat de genoemde kruisers zich niet even vlug kunnen bewegen als de Engel sche en Belgische vis- schersvaartuigen, onmid dellijk daarop de Sche veningsche visschers zich laat verwonderen dat bij na nog nooit een vreemd schip is opgebracht, is mij weer niet duidelijk. Mij dunkt toch dat een Scheveningsche viascher volgens het voorafgaande zich juist zou moeten ver wonderen wanneer dat wél het geval ware. Bij de visschers zegt de heer Van Kem pen bestaat de ver denking, dat de comman danten van die vaartui gen (de kruisers) om in ternationale verwikkelin gen te voorkomen, „liefst den vreemdelingen maar niet zien." Gaarne zoude ik van uvernemen, mijnheer Van Kempenbij welke vis schers die verdenking be staat. De ware diepzee vis schers, zooals b.v. uit Maassluis, Schiedam, Per- nis, Vlaardingen, Zwar- tewaal, Middelharnis en meer andere plaatsen staan te hoog bij mij aange schreven, dan dat ik zou kunnen gelooven zij zich tot zulk verdenken zullen leenen. Welke zijn dan echter die visschers Ik meen het recht te hebben te onderstellen dat deshee- ren Vm Kempen moderne Boekaniers hier weer in het spel zijn. Veel meer dan mij de verdenking als die bestaat - der visschers zou hinderen, moet het, dunkt mij, eerlijke en gemoe delijke vissahera krenken, zich door u een brevet te zien uitgereikt als laffe lasteraars. Neen, mijn heer Van Kempenhet meerendeel onzer vis schers staat daarvoor te hoog; hooger dan gij u dat schijnt te kunnen voorstellen. Het niet zien van vreemde visschers enz., behoeft alweer geen na dere toelichting en zal ook wel iets anders be doeld zijn. Maar nu zegt gij ver der: „Die verdenking is Wanneer men ziet hoe groot de Hollandsche vis schersvloot is en hoever de schepen van elkander moeten verwijderd blijven, dan zal men erkennen, dat alleen een deskundige de plaats kan aanwijzen waar de schepen, die ons moeten beschermen, moe ten blijven. Naar het oordeel van de reeders zou het zeer gewenscht zijn, dat bij zulk een schip ook werd aangemonsterd eenvisscher. Een visscher weet precies, ook in den nacht, waar gevischt wordt en de netten zich bewegen, maar de commandanten van de oorlogsschepen, hoe bekwaam ook, hebben niet voldoende kennis van de vischvangst, om daar te gaan, waar tij nut kuanen aanbreng*». waarschijnlijk geheel on gegrond." Met welk recht, mijn heer Van Kempen, lastert gij en dan op zulk een laffe wijze bovendien mannen die hunnen plicht doen en niet hun tijd verdoen met blinde mannetje spelen met vreemde visschers, nog op andere wijze zoo'n pret hebben in de Noord zee? Gij zijt de eigenlijke lasteraar. (En niet de visschers van wie ik het ook nu nog niet geloof). En gij hebt niet eens den moed openlijk te be schuldigen, doch smok kelt de aantijgingen wel willend en, er een erg overdreven vindend ge zicht bij zettende, straffe loos binnen. Ik kan begrijpen dat zij, die eene rede aan- hóoren, niet altijd dade lijk de volle beteekenis van eenig gezegde vatten, anders zou het mij ver wonderd hebben dat er, toen gij uwe rede geëin digd hadt, niemand naar aanleiding van uwe laffe insinuatie en den dooru gedebiteerden onzin het woord vroeg. Ik voor mij ben overtuigd dat in de rijen onzer volksvertegen woordigers mannen ge noeg zijn, die niet twij felen aan de eerlijke plichtvervulling der Ne- landsche officieren. Waarschijnlijk heeft men niet bijzonder attent naar u geluisterd en zeker uwe rede niet nagelezen en dat is zeer natuurlijk, meu kan zijn tijd nutti ger besteden. Gij zegtH Men zou het meer kunnen toeschrij ven aan onbekendheid met het terrein." In gewoon Hollandsch dusIn hoofdzaak „onbe kwaamheid", als bijzaak „kwade trouw." De eenige reden, die het mij tot plicht maakte uwe rede te bespreken, is, dat men m. i. hen, die pogen te lasteren, overal en o- penlijk moet aanvallen, onverschillig of het de belasterden al dan niet veel kan schelen wat er van hen verteld wordt. En waarlijk, schrijven in nieuwsbladen is voor mij geen pretje, haast nog minder dan het speleva- varen op de Noordzee; ik deed het dan ook nog nimmer. Hoe onbeholpen mijn geschrijf echter moge zijn, leugens en laster ko men er niet in voor. Dat ik behalve het voor mij voornaamste punt nog uwe rede in haar geheel besprak,, geschiedt, omdat men niet met eenigen schijn van recht zoude kunnen denken, dat de zaken buiten hun ver band behandeld worden. n Alleen een deskundige, zegt gij verderkan de plaats aanwijzen, waar de schepen, die ons moeten be schermen, moeten blijven." Ten eerste, mijnheer Van Kempen, moet een beschermend schip niet op eene plaats blijven, tenzij iedere visscher een beschermer bij zich kon hebben, wat trouwens bij nacht en met slecht zicht alleen zou dienen het aan tal aanvaringen te bevor deren. Ten tweede: Juist de uitgestrektheid van het terrein, die onze haring vloot beslaat, maakt dat men met een stoomschip te allen tijde en met een zeilschip bij niet al te ongunstig weer, de haring- visschers steeds spoedig vindt; men behoeft daar toe slechts de aanwij zigen van visscherij- kaarten enz. te volgen ten overvloede raadplegen de commandanten der kruisers de visschers zei ven. Dat een visscher de reizen meemaakte, zoude ik ook wenschelijk ach ten doch om andere re denen dan het opzoeken der haring visschers. Ik geloof gaarne dat een visscher weet waar er ge vischt wordt en ben zelfs overtuigd, dat hij dat 's nachts niet plotseling Nu meenen deskundi gen, dat men niet verder moet gaan dan met te eischen twee schepen maar dan zijn daarvoor niet bruikbaar de Dolfijn en de Argus, die beide de stabiliteit missen, voor zulke schepen noodig; zoo dra de zee zeer onrustig is, moeten zij zich-im mers naar de volle zee spoeden en de visschers aan hun lot overlaten daarenboven hebben zij niet zulk een snelheid dat zij een schip, dat eenig molest aan onze visschers aandoet, met eenig succes zouden kunnen vervolgen. Men zou dus misschien kunnen volstaan met twee kleine stoomschepen, doch die volkomen zeewaardig zijn en die, welke storm ook woede, de haring vloot niet behoeven te verlaten. Nu staat mijn wensch volstrekt niet den wensch van den heer Huber in den weg, die bescher ming van de Friesche visschers verlangdewant hij wenscht die bescherm- ming op een anderen tijd dan waarin de Scheve ningsche visschersvloot die noodig heeft. De haringvisscherij door de Scheveningers wordt uitgeoefend tusschen de Engelsche en Hollandsche kust, op de zoogenaamde binnenzee; zij zou alleen bescherming noodig heb ben van September tot half December. Dit valt dus in de maan den, dat de Friesche kust volgens den heer Huber, geen toezicht behoeft. Het aanschaffen of in dienst stellen van 2 goede schepen zou dus voorde geheele visschersvloot den kei ijk voldoende zijn. Wanneer wij nu zien dat Engeland 14 stoom schepen ter beschikking heeft ter bescherming van zijnevisschersvloot; België twee: de „Villed'Anvers" en de ffVille d'Ostende", vergeten is. Hoe het zich bewegeii der netten zij worden door u als auto mobiel opgeleid hier te pas komt, begrijpt alweer niet. Gaarne erken ik, niet alleen geen voldoende, doch zelfs maar zeer wei nig kennis van de vis scherij te bezittenik doe echter mijn best eenig- zins op de hoogte te ko men gij blijkbaar ook. Het brevet van be kwaamheid, dat ge ons overigens uitreikt, hadt gij na uwe laffe insinuatie gerust achterwege kunnen laten. Hoe vatbaar voor vleierij de meeste men- schen en ik zeer ze ker ook zijn, uwen lof ontbeer ik lieverdie is van verdacht allooi. Wat echter kennis van de vischvangst met het vinden der visschers te maken heeft, is mij alweer niet duidelijk. Het ligt niet in mijne be doeling om over de bruikbaarheid in het al gemeen van Dolfijn en Argus in beschouwing te treden iets echter wil ik dienaangaande zeggen, nl. dat de Argus reeds jaren lang van Maart tot De cember, en dat de Dolf ijn nu ruim zes maanden vaart; beide schepen - de Argus natuurlijk niet het minst ondervonden af en toe, al trachtende de vreemde visschers te ontloopen, stormweerzij zijn nog zelden omgevallen en men kan hun dus eenige stabiliteit niet ontzeggen, eene eigenschap overigens die alle vaartuigen nogal noodig hebben. Wat nu evenwel, daar zij tot dus verre bleven drijven, hunne stabiliteit met het uitoefenen van toezicht te maken heeft, is mij helaas! alweer onbegrijpelijk. Daar de haringvisschers en trouwens alle diep- zeevisschers in volle zee visschen, en daar volgens u Dolf ijn en Argus zich, „zoodra de zee zeer on rustig is, naar de volle zee spoeden, klinkt het vreemd te hooren dat daardoor de visschers aan hun lot worden overge laten. Zijn toch de krui sers in de nabijheid der visschers en wordt de zee zeer onrustig dan zijn de kruisers, dunkt mij, reeds waar zij zich vol gens u heenspocden moe ten. Hebt u trouwens eenig denkbeeld hoe men bij stormweer toezicht kan uitoefenen en denkt u dat de vreemde visschers dan het oogenblik gekomen achten om een internati onale tentoonstelling van animositeiten te openen Gij valt nu verder weer in eene herhaling van den onzin over niet kunnen bereiken van molestee- rende visschers. ii Men zoude zegt gij misschien kunnen volstaan met twee kleine stoomschepen, doch die volkomen wzeeaardig zijn en die, welke storm ook woedede haringvloot niet behoeven te verlaten." Na al wat gij over de onge schiktheid van de Dolfijn hebt gezegd, is het op z'n minst onduidelijk waarom nu weer kleine stoomschepen voldoende zijn. Dat de haringvisscherij door de Scheveningsche visschers alleen wordt uit geoefend in de zooge naamde binnenzee is on waar ik trof tal van Scheveningsche bommen in Juli jl. aan op 56 a 57 graden Noorderbreed te. Waar is het dat zoo de haringvisscherij be scherming noodig heeft en er werkelijk bescher ming kan verleend wor den die bescherming het meest van September tot half December ge wenscht is. Het is wel mogelijk dat Engeland 14 stoom schepen ter beschikking heeft ter bescherming van zijne visschersvloot. In vredesttijd zijn er voor eene vloot van 225 schepen, dan meen ik, dat voor eene visschersvloot van vijf a zes honderd schepen, die zich in de Noordzee bevinden, het niet tc veel gevergd is, wanneer wij twee stoom schepen ter beschikking van die vloot hebben. Ik vertrouw dat deze zeer matige eisch wel in gewilligd zal kunnen wor den. Te meer hoop ik hierin bij den Minister steun te vinden, omdat de heer Huber slechts voorwaardelijk en eerst een volgend jaar zijn stem aan de begrooting wil geven, terwijl ik daaraan deze voorwaarde niet verbind, en genoeg zaam vertrouwen stel in de kennis, het doorzicht en de doortastendheid van den Minister, dat hij aan eene zoo bescheiden eisch zoo spoedig mogelijk zal te gemoet willen komen. misschien wel 100 be schikbaar. Maar voordien dienst aangewezen zijn er slechts 6 stoomschepen en 8 kleine zeilvaar tuigen. Gewoonlijk zijn daar van slechts 6 zeilvaartui- gen die af en toe door een stoomschip bezocht worden, in zee. Men neme nu daarbij nog in aanmerking dat alleen Grimsby en Yar- mouth te zamen ruim 2500 visschersvaartuigcn uitzenden, tegen 500 Hol landsche. België twee stoomsche pen, zegt geik meen vrij zeker te weten dat België in het gunstige jaargetijde het toezicht door één driemastschoe ner (zeilschip) laat uit oefenen en in het ongun stige jaargetijde door een stoomschip. Overigens acht ook ik twee stoomschepen (mits die geheel voor den dienst bestemd en ingericht wor den) voldoende voor het toezicht op de visscherij in de Noordzee, doch als de heer Van Kempen meent dat dan confliktcn voorkomen kunnen wor den, dan wil ik hem wel vooruit verzekeren dat hij teleurgesteld zal worden. lioc zich de heer Van Kempen afdoend politie toezicht op zee zelfs op een rustige zee voorstelt is mij nog een raadsel; ik hoop dat hij zelf het begrijpt, dan kan men van zijn adres profi- teeren. Eén ding zal hij toch zeker wel weten, ui. dat misdadigers gewoon lijk met de uitvoering hunner wandaden wach ten totdat er geen politie agent in de buurt is; maar 't is waar ook, ik spreek daar over poli tietagenten die hunnen plicht doen en hier hebben wij [te doen met zee-officieren die dien opzettelijk verzaken. Dat er eene maand is verloopen vóór ik er toe kwam de door den heer Van Kempen geuite rede te bespreken, lag gedeeltelijk aan het niet altijd binnen zijn van de Dolfijn; ook hoopte ik dat de heer Van Kempen zou hebben ingezien dat hij meer had gezegd dan hij kou verantwoor den. A. J. KRABBE, Commandant Z. M. stoomschoener Dolfijn. Aan de Redactie van het „Hbld." Met belangstelling heb ik kennis genomen van het ingezonden stuk in uw nummer van heden, van den heer A. J. Krabbe, commandant van Zr. Ms. stoomschoener „Dolfijn". De gevoeligheid van dien geachten zee-oflicier over hetgeen ik met betrekking tot de bescherming onzer visscherij in de zitting der Tweede Kamer van 16 December jl. opmerkte, kan ik mij, oprecht ge sproken, niet wel voorstellen. Er kwam toch in mijn advies veel voor, hetgeen geheel buiten het terrein der bemoeiingen van den heer Krabbe om ging; terwijl, hetgeen in mijne rede daartoe wel te brengen zou zijn, volstrekt niets bevatte, dat den heer Krabbe rechtraatigen aanstoot kon geven. Ik deelde mede wat omtrent het aangelegen onderwerp in de visscherskriugen wordt gedacht en gezegd. Voor zoover die opvatting kwetsend vóór de commandanten van de betrokken vaartuigen kon zijn, gaf ik reeds dadelijk te kennen, dat ik mij met haar niet kon vereenigen. De visschers zeiven zouden echter niet toegeven, dat door hun onder stelling iets kwaads aan de commandanten wordt toegedicht. Volgens het oordeel der visschers zou het voorkomen van internationale verwikkelingen plichtsvervulling zijn. Uit mijn advies blijkt dui delijk genoeg, dat ik die zienswijze der visschers niet deel. In elk geval staat het voor mij vast, dat de heeren commandanten van de beschermende vaartuigen geheel handelden overeenkomstig hun last en hun plicht.} Mocht het soms niet duidelijk genoeg in mijne woorden zijn uitgedrukt", dan wensch ik het alsnog bij deze met nadruk te constateeren, onder de stellige verzekering tevens, dat het in de verste verte mijne bedoeling niet geweest is, den bewusten commandanten iets onaangenaams toe te voegen. Van het treden in verdere bijzonderheden zal ik mij onthouden. Het verstrekken van dergelijke toelichtingen op parlementaire adviezen acht ik bedenkelijk. U verzoekende deze regelen wel in uw blad te willen opnemen, maak ik gaarne van deze gelegen heid gebruik u de verzekering van mijne hoogach ting aan te bieden, terwijl ik mij teeken Van uwe Redactie de zeer dienstv. dienaar, L. J. S. VAN KEMPEN. 's Gravenhage, 23 Januari 1890. Binnenlandsch nieuws. Texel, 24 Jan. Het Engelsche stoom schip „Benbrack", hetwelk hier in 1888 strandde, is tijdens het jongste stormachtige weer veel dieper in het strand weggezonken. Eerlang zul len Engelsche werklieden overkomen om de boot te sloopen. Zij zit thans ongeveer 20 voe ten diep in het zand. Texel, 24 Jan. Door de influenza moest de aangekondigde tooneelvoorstelling te den Burg uitgesteld worden en is thans bepaald op 19 Febr. a. s.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1890 | | pagina 2