HELDERSCHE- NIEUWEDIEPER COURANT. Jaargang 48, M 45. Zondag 13 April 1890. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. J. H. YAN BALEN. TWEEDE BLAD. 8> 0ASGAMALA. «En deaespercer! nimmer Jan Pietertz. Coen. Het Vaderlandt ghetrouwe Blyf tot in den doot. Wilhelmuslied, Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per kwartaal0.70, franco per post f 0.90. Het Zondagsblad, behoorende bij deze Courant, verschijnt eiken Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maandenf 0.75. Voor de abonné» dezer Courant in de gemeente0.30. ff bniten de 0.35. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. Prijs der Advertentiën: Van 15 regels 30 cent, elke regel meer 6 cent. Bfl abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Voor liefdadige doeleinden 3 cent per regel Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand3» Mededeelingeu en aanbevelingen10 BERICHT. Van dit 2de blad, waarin een zeer belang rijk artikel van het lid van de Tweede Kamer, de heer Land, getiteldDE MARINE MATROOS is opgenomen, hebben wij eenige honderden exemplaren meer gedrukt, welke gratis verkrijgbaar zijn voor officieren, onder officieren en mindere schepelingen der Marine. Men vervoege zich aan ons Bureel. Marine en Leger. Het „Handelsblad" maakt een uiterst belang wekkend artikel openbaar van het Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, den luiten- ant-ter-zee iste klasse S. T. Land over de slechte zorg, welke voor den Marine-officier, onderoffi cier en schepeling wordt gedragen. „Voor hen zorgt niemand", zegt de heer Land, „zoowel zee-officieren als matrozen hebben groote reden tot klagen over hunne behandeling, hunne gebrek kige ailossing na uitputtenden dienst in Indie." Indien in Den Haag geen verbetering wordt aangebracht bij het Departement van Marine, gelooft de heer Land, dat zoowel onze Marine als de koloniën ernstig benadeeld zullen worden. Wij laten dit artikel hieronder in zijn geheel volgen. De Marine-matroos. land, volksvertegenwoordiger. „Sedert Juni '89 was de thuisreis van Zr. Ms. „De Ruyter" uit Oost-Indie naar Nederland in de pen. Gedurende de maanden November, December en Januari was zij te Soerabaya in xeperatie. Na die herstelling werd Batavia be reikt met zes lekke stoomketels, dat zijn alle, de deksel van het schaarblok der hooge-druk- beweging gebroken en de krukpenmetalen der hooge-druk-metalen geheel gescheurd en voor goed onbruikbaar, de reis duurde vier dagen. Op de reede vond men reeds de „Atjeh" en de „Van Galen", die beiden een zeer voorspoedigen reis hadden gehad. Niets stond dus het vertrek van de „De Ruyter" in den weg dan die ellen dige ketels, die een reperatie van acht dagen vereischten. Feuilleton van de Hclderache- en N;«iuwedieper Courant. Roman door N. VON ESCHSTRUTH. Als deze door de volle zon beschenen wordt en hare verblindende stralen tot diep in de vochtige gewelven doordringen of nieuwsgierig in het laatste overblijfsel van de voormalige kruisgang hun dartel spel drijven, waar aan de Noordzijde van den muur een paar steenen beelden met gebroken ledematen staroogen, in welks gebeitelde holten het groene mos voortwoekert, dan komt er hier en daar een glanzend kopje met verstandige robijnroode oogjes tusschen de scheuren en spleten gluren, kijkt "voorzichtig in het rond, en klautert dan, terwijl het behendig het slanke hagedislijfje naar zich toetrekt, over afgebrokkelde steenen en boomwortels heen in den warmen zonneschijn die zoo verleidelijk op de grauwe beelden speelt. Ernstige, stijve monniks gestalten zijn het, in dichtgeplooide gewaden en met hooge bisschopsmutsen op, in hun arm den bijbel of den herderstaf houdend, aan hunne voeten de gegraveerde Steenentafelen, voor welker Latijn- sche raadselen de dorpskinderen dikwijls stilstaan en hunne kleine hoofdjes schudden. Ja, de dorps kinderen zijn nog de beste vrienden van de stomme makkers in de kruisgang, wanneer ze zich al eens in grooter getale binnen de oude muren wagen om in de schaduw van de puinhoopen voor een poosje uit te rusten. Hoe heerlijk is het niet •om daar in het middaguur te gaan zitten op de •verweerde steenlioopen en de afgebrokkelde zuilen, ;met een korfje vol geurige aardbeien, bonte klokjes •en sierlijk varenkruid aau den arm, boven het hoofd vden onafzienharen hemel, en zoover de blik reikt de •uitgestrekte vlakte door den blauwen horizont begrensd, -overal heide, vlak hoogland en pijnbosschen, slechts „Eindelijk 16 Februari was alles klaar; salu- eerende en met daverend hoezee werd de reede verlaten. Met gejuich, want verreweg het groot ste gedeelte der equipage (onderofficieren en minderen) was van November en December 1885, dus meer dan 4 jaren in Indie. Er waren er zelfs, die met de „De Ruyter" den 2 Sep tember 1885 uit Holland waren vertrokken; allen te zamen mannen dus, die ruim een jaar van dag tot dag met verlangen hadden uitgezien naar het willekeurig vertraagde besluit harer terugzending, die de officieren steeds en zooveel mogelijk na de, ook voor hen, vastgestelde drie jaren zagen vertrekken, een vol jaar lang en langer. Maar ook de officieren waren op de „De Ruyter" 3 jaren in Indie, sommigen na hun tijd. Zoo stoomden zij dan eindelijk van Bata via naar het nabij gelegen eilandje Kuyper om kolen te laden en dan naar zee, naar Hol land Bijna was er nog èen kink in de kabel gekomen de victualie was uitgezonden, maar de patentolie vergeten, en die zou op Batavia f 10,000 kosten, nl. f 3 de liter, want ook de patentolie te Singapore besteld kwam niet. Maar de „Van Galen" had olie, broederlijk gedeeld en beide schepen konden de Kaap de Goede Hoop halen en daar olie koopen öf uit Holland afwachten. Ook dit was dus „geregeld" en de „De Ruiter" vrij van Indie en aan het kolen halen, om dan naar zee te vertrekken. „Maar There is many a slip Between the cup and the lip. „'s Middags arriveerde een officier van piket. Uit Holland was een telegram ontvangen, waar van de zakelijke inhoud deze „„Atjeh" bestemd voor eene reis buiten de Koloniën. „DeRuyter" aanhouden." En de kolonel-commandant, op het Departement ontboden, kreeg de order om de gort af te geven aan de „Van Galen", voor wie ons vaderlijk, doch slecht zorgend gouver nement verzuimd had tijdig het benoodigde uit Holland uit te zenden. Hierna werd de „De Ruyter" naar Padang gezonden om den terug keer van de „Atjeh" uit Perzie over 15 a 19 weken (voor zoolang is zij gevictualiseerd) af te wachten. „De victualie gaat achteruit door broeiing en zal wel gedeeltelijk voor eene zeereis moeten worden afgekeurd. Te Padang, waar het dage lijks regent, vergaat het touwwerk, de schunnig zuinige inventaris zal moeten worden aangevuld. Er zal nader moeten worden gedokt en natuur lijk hoogstwaarschijnlijk ketelreperatie. Aan de Kaap zal natuurlijk olie, maar zeker ook touw werk en verf moeten worden aangekocht (onder- zeils-halzen en schooten kunnen o. a. niet ver nieuwd worden wegens te geringen uitrustings- voorraad). Alles en alles zal het oponthoud wel een ton gouds aan den lande kosten. „De schade, die officieren en machinisten hebben aan zeeprovisie, die nu ter reede gedeel telijk moet worden verbruikt, komt voor eigen rekening. „Het ergerlijke is, dat eigenlijk slechts een schijn-, een stroo-sehip in Indie wordt gehouden. Immers de „De Ruyter" mag zoo weinig moge- zelden afgewisseld door een smallen gouden streep golvend graan. Aan den voet ligt Casgamala in tooverslaap verzonken, met zijn ruime statige gangen, door welker boogvensters men een stuk van den hemel zien kan, met zijne hooge, van boven afge brokkelde torens, waarvan de groene slingerplanten afhangen, zachtkens door den wind bewogen, als wilden ze het welig groeiende klimop wenken dat sinds eeuwen reeds zich met zijne ranken verlangend naar hen uitstrekt. Slechts ter zijde verheft zich het bijgebouwde gedeelte met zijne hechte arduinen muren en blinkende ruiten, die met loodaohtigen weerschijn in het zonnelicht schitteren, en met ronde massieve hoektorens gekroond, trotsch zich aan de vier kanten ten hemel heffen. Aan de westzijde wordt die vleugel begrensd door twee eeuwenoude muren, half reeds \crgnan, en ten deele nog in stand gebleven, met mos begroeid en overschaduwd door de donkere linden, die in den slottuin ettelijke jaren geleden door een van Echtersloh als nietige twijgjes in den grond geplant werden. Dit deel van het slot ziet er leelijk, donker en onoogelijk uit, gedeel telijk zwart geworden en in de nsch gelegd door den laatsten vernielenden brand, en toch nog niet in zulk een toestand dat men het den naam van ruïne kan geven. Op de eerste verdieping bevond zich een reeks kamers, op zalen gelijkend, bijna niet gemeuibilleerd, de meeste geheel onbewoonbaar zelfs door de lioopen steenen, die zich door liet loslaten van gips en kalk op den zwartachtigen vloer gevormd hadden. De vertrekken waren doortrokken van een duffe lucht, en de kostbare oude brocaat- stoffen waarmede de muren en de meubelen waren bekekt, hingen afgescheurd en beschimmeld bij het wormstekige hout ter neer, Hier had elke kamer hare geschiedenis, zelfs haar afzonderlijk spook, dat alle nachten daarin rondwaalde en met slêpenden tred de trappen afdaalde naar de gruwelijke ouder- aardsche gevangenissen, waar ijzeren halsringen en ketenen aan de steenen pijlers van de wreeu heden lijk stoomen om niet in duigen te vallen. Onder wijl wordt met het personeel geen rekening ge houden. „Het dadelijk gevolg op de bemanning, we derrechtelijk reeds een jaar te lang in Indie ge houden, mannen waar geen fut meer inzat, die geen enkele ambitie meer hebben, dan eindelijk, eindelijkweg te komen, en die zoo grievend werden teleurgesteld, was eene verbazende toe name van het aantal zieken. Om daarin te voorzien werd een honderdtal schepelingen aan gehouden, die nog langer in Indie waren en be stemd om per mail thuis te varen, om de leemten aan te vullen, die ongetwijfeld spoedig zouden ontstaan door de evacueering van die zieken." Aldus schrijft mij iemand, in mijne kwaliteit als volksvertegenwoordiger, als „staaltje van de meer intieme en kleine handelingen van het Marine-Departement, die ongemerkt voorbijgaan, onidat zij te weinig het algemeen belang raken." Hij schrijft„in verontwaardiging over een feit waarvan geen tweede voorbeeld bestaat en waar mede de minister van Marine de kroon zet op de onhandigheden, waardoor zijn beheer zich tot nogtoe heeft gekenmerkt". Inderdaad wordt aangetoond, dat voor derge lijke reizen buiten de Koloniën steeds een schip van het auxiliair eskader werd gebruikt, zonder dat daarvoor een ander schip werd in de plaats gesteld. Erkend wordt dat de „De Ruiter" niet over Perzie kon repatrieeren, hetgeen de meest voor de hand liggende oplossing zoude zijn ge weest. Men kon toch moeilijk vooreen politieke zending een schip gebruiken, dat van dag tot dag, van uur tot uur averij kon krijgen. Neeu de „De Ruyter" moet om de Kaap en zal voor onze kust komen in denzelfden toestand als in dertijd de „Emma. Als dit evenwel vaststaat, moet ook opgemerkt worden, dat voor de aanhouding van de „De Ruyter" wel eenige grond bestaat, met het oog op blokkade van Atjeh's Noordkust. Wat evenwel blijkt, is dat de minister van Marine zijne belofte, in 1888 gedaan, om zoo veel mogelijk voor tijdige aflossing der schepe lingen uit Oost-Indie te zorgen, niet geheel is nagekomen df heeft kunnen nakomen. De Marine-matroos is corvcable ii merci. Drie jaren is het maximumreeds vóór dien tijd komt bij de meesten bloedarmoede met verlies van eetlust voor. Het is onmenschelijk, dat vast gestelde tijdsverloop te verlengen, de verspilling van gezondheid en levenskracht bij de Marine is een gruwel. Op de kleine schepen der Indische Militaire Marine wordt alle comfort gemist, geen plekje kan de matroos het zijne noemen, nacht en dag wordt over hem beschikt. Met zijne rechten op de bepaalde tijden van rust, van wasschen en herstel zijner plunjes, wordt het niet zoo nauw genomen. Al de kwellingen van het tropisch klimaat worden in volle mate en nooit getem perd ondervonden. De voeding, al kost zij veel geld, is eentonig. De verslapte spijsverterings organen worden gekweld met winterkostjes als bruine boonen en groene erwten, verbasterde van den goeden, ouden tijd wisten te vertellen O ja, Casgamala had reeds veel gezien en beleefd op zijn stellen rotswand Rechts van den ingang van dezen beruchten vleugel van het slot bevond zich de groote hal, die aan een kelder deed denken, en die door zuilen gedragen.en door diep inspringende vensters slechts spaarzaam verlicht werddaar was het, dat de graven von Echtersloh in het erijs ver leden gericht over hunne lijfeigenen hielden een streng, onverbiddellijk gerichtHeden nog voerde een nieuwe wenteltrap naar het gewelf, welks hui veringwekkende duisternis menig ongelukkig slacht offer verzwolgen had. Wee den onbescheiden ster veling, die zich te middernacht in deze ruimte wa gen durft, hij hoort dan een weeklagen en steunen, een kermen en zuchten, en een gejammer om hulp, rondom hem heen is het of donkere schaduwen rondsluipen en op de trappeu rammelt en klettert het. Een doffe stem roept: «Wee over de vervloekte heks 1" uit, en de staf vliegt in stukken. Boven op de eerste verdieping de derde kamer De muren zijn met bruinachtig eikenhout beschoten, alleen een reusachtige kachel is er nog te vinden, anders is alles leeg en met stof bedekt. Om twaalf uur echter prijkt er in het raidden een kleine, rijk- gedekte tafel, overladen met reusachtige bekers en kannen, en in het rond joelen en lachen de dolle, vermetele krijgslieden met kaplaarzen, sporen en maliënkolders aan, «Laat ons heden vroolijk zijn, want morgen sterven wijroept de kleine aanvoerder met de snor en de stekende grijzen oogen uit, «die vervloekte Brandenburgers hebben genoeg vreugde vuren voor ons aangestokenEn hij vat den beker met beide handen aan en brengt hem aan den mond. «Weg met Brandenburg stamelen hem de door den wijn benevelde soldaten na. Zacht wordt er op de trap gerinkeld, de zware deur vliegt krakend open en op den drempel schitteren blanke zwaarden. «Verraad, verraadbrult men door elkander^ en er ontstaat een wilde, woeste strijd om nakomelingen van de Hollandsche voorvaderen, eerst aan de Kaap, daarna in Indie overgeplant, Verblijf in een koel klimaat of bergstreek komt natuurlijk niet voor. De geneeskundigen zijn het er over eens, dat wennen, acclimatiseeren ten opzichte der pathologische invloed .aan boord onmogelijk is. Vervelende, déprimeerende en tevens vermoeiende blokkade-diensten op Atjeh worden gevergd. En toch wordt steeds dat maximum van drie jaren willekeurig overschre den. Het is waar, het geeft eenige bezuiniging op de passagekosten, en art. 12 der marine-be- grooting is een Danaïden-vat waarin alle restantjes kunnen worden verbruikt, maar al was er be zuiniging, de rekening komt toch eenige malen vergroot weder binnen. Het personeel is ver zwakt en lusteloos, is vroegtijdig versleten, wordt gepensionneerd of verlaat den dienst. Hoeveel van de mannen van de „De Ruyter", hoeveel van de honderd in reserve gehoudenen, zullen niet, zoodra zij er kans toe zien, den dienst ver laten En vermeerderde opleiding moet dan in het verlies voorzien. In de koloniën zijn ongeveer evenveel matrozen noodig als daarbuiten. Aan den eisch 3 jaar in de tropen, 3 jaren in de gematigde luchtstreek, zoude dus bij voltalligheid van het corps kunnen worden voldaan. Nu zijn er evenwel 600 mannen te weinig en 600 jongens te veel. Deze jongens der opleidingen, knapen van 14 tot 17 jaar, zijn quantitcs ncgligeat/les. Het gebrek aan 600 man komt ten nadeele van Nederland; Indie heef zijne mannen noodig. Dat daar ook vele jongens toch worden gebruikt, verergert den toestand der schepelingen, die nu in hun ontwikkeling achterblijven. Aanvulling van het tekort aan mannen moest dus eene hoofdzaak zijn. Maar op dit punt heerscht de grofste dwaling. Gemiddeld verlaten 388 man den dienst en worden door reöngagement 147 verkregen blijft, zoo zegt de chef van het perso neel, het verschil dus 240 aan te vullen Maar daarbij wordt de groote dwaling begaan, dat op die wijze het tekort niet wordt aangeyuld en in elk geval de samenstelling van het personeel, 600 man te weinig, 600 jongens te veelj niet verbetert. Daarbij wordt uit het oog verloren dat het verloop zal toenemen, zoodra in plaats van jongens, mannen in de plaats treden, dichter bij pensioen en het einde van dienstverband, van hoogeren leeftijd. In 1888 was reeds het verloop geklommen tot 427, de redngagementen gedaald tot 127, dus de noodige aanvulling 300. Voortloopende op het getal 240 is de jaar- lijksche werving van 410 tot dat getal terugge bracht. Eerstens door geen jongens beneden de 14 jaar aan te nemen, waardoor blijkens de ondervinding de toeloop met 30 pCt. vermin derde. Bovendien door de invoering van zóó scherpe keuring, dat van de 4 zich aanbiedende jongens slechts één wordt goedgekeurd. Blijk baar zocht men de schrikbarende slijting van het personeel door de keuze van krachtige per sonen te verbeteren. Verklaarde toch de minister van Marine in December jl. „van de matrozen eer en leven, de roode wijn stroomt over den vloer en vermengt zicli met het roode bloedonder de tafel ligt de man met den veeren hoed en de gou den kelen op zijn borst, met eene gapende wonde aan liet hoofd en den gebroken degen in de hand. „Leve het Oostenrijksche huis hebben de stervende lippen voor bet laatst gezucht. En verder. Hoort ge niet het geheimzinnig ritselen en grinneken in de lange gang? Daar knielt een oude, magere man met verwarde haren op den ingezakten vloer, een srijze, met bont bezette kamer japon hangt hem achteloos om de leden, zijne beenderige, met ringen versierde vingers trachtten haastig met een schuurlap het vergane hout schoon te maken en af te wrijven. Een donkere vlek teekent zich daarop af, en hoe meer de oude man veegt, des te rooder treedt die te voorschijn. „Hi hihi!" grinnikt de tandelooze mond, „nu is het geheel verdwenen. Alles weg, geen spoor meerLaat nu nog eens iemand komen en zeggen dat mijn kogel den onbeschaamde getroffen heeft hi hi hi Bewijst het mij maarDe tflek is weg, alles is weg en wit als sneeuw Van de hooge wenteltrap af hoort men een ge- ruisch als van zijden vrouwenkleederen, een roode lichtstreep flikkert op dep vloer en op de muren en zonder eenig gedruisch zweeft het al nader en naderhet dwaallichtje van Casgamale. Een bleeke, demonische, schoone vrouw met een gouden hoofdband, in de lauge, golvende lokken, met een strakke» lach op de lippen en gloeienden hartstocht in het oog. Langzaam schrijdt ze door de lange rij van kamers, de deuren vliegen zuchtend uit hare roestige grendels, de sloten wijken voor den zachten druk harer witte hand, en zij houdt een kleine lamp omhoog, wier pit met eene spitse, hooge, roode vlam brandt. De vreemde wandelaarster daalt de trap af naar de binnenplaats, regelrecht door de donkere puinhoopen, tot diep in het park. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1890 | | pagina 5