HELDERSCHE- NIEU WEDIEPER COURANT. Jaargang 48. M 64. Woensdag 28 Mei 1890. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. J. H. VAN BALEN. BEKENDMAKING. Beis-Abonnementen. Naar aanleiding van „De Marine-matroos." 33> 0 A S G A M A L A. (En dewapereort nimmer Jan Pielerte. Coen. Het Vadcrlandt ghetrouwe Blijf ick tot in den doot. Wilhelmuslied. Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per kwartaal0.70, franco per post f 0.90. Het Zondagsblad, behoorende bij deze Courant, verschijnt eiken Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maandenf 0.75. Voor de abonnés dezer Conrant in de gemeentef 0.30. u m w w w buiten de 0.35. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. Prij» der Advertentiën: Van 15 regels 30 cent, elke regel meer 6 cent. Bij abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Voor liefdadige doeleinden 3 cent per regel Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand3 Mededeelingen en aanbevelingen10 t De Burgemeester der gemeente Helder maakt bekend, dat, door vernieuwing van liet bovendek van de „Post brug" de passage voor rijtuigen over die brug, van af Woens dag 28 dezer, gedurende tien dagen ge sloten zal zijn. De Burgemeester voornoemd, C. A. BEUKENKAMP. Wij deelen hierbij mede dat wij gaarne bereid zijn om, tegen vergoeding van porto, aan geabonneerden, welke voor korter of langer tijd op reis gaan, de Courant na te zenden en behoeven zij daarvoor alleen opgave te doen van d u i d e 1 ij k adres. In het „Vaderland" komt onder boven- staanden titel een artikel voor van de hand van den heer J. F. van Kervel, oud-zeeofficier, dat behalve een critiek op genoemd artikel eene afkeuring bevat van de handelwijze van den heer Land als lid van de Tweede Kamer der Staten Gederaal. Het artikel zouden wij gaarne geheel opnemen, ware het niet, dat het voor de beperkte ruimte van ons blad veel te uitgebreid is. Wij stippen derhalve slechts het voornaamste er uit aan. De schrijver tracht de vraag te beantwoor den in hoeverre de hoop verwezenlijkt is ge worden, dat de heer Land in de Kamer een figuur zou maken, onzer zeemacht waardig en haar degelijke belangen bevorderend. Daartoe levert de heer v. K. een critiek op het bovenaangehaalde artikel, die aldus begint Feuilleton van de Heldersche- en Nieuwedieper Conrant. Itornan door N. VON ESCHSTRUTH. Er wordt zachtkens aan de deur geklopt. Dag- mar schrikt uit hare drooraen op en luistert. «Wie is daar?" „Ik, Dolores, doe open De klank van deze doffe stem dringt kil in het hart van het jonge meisje, aarzelend gaat zij naar de deur en ontsluit haar. „Gij, freule wat ter wereld voert u naar mij in dit uur?" „Mijne menschlievendheid De grauwe gestalte staat in de deur met een brandend licht in de hand. „Sla een doek om en volg mij, ik zal u nog even naar de komedie leiden Scherp lachende laat zij hare blinkende tanden zien, bevelend wijst zij naar een sjaal, die over een stoelleuning hangt. Dagmar gehoorzaamt verbaasd. „Naar de ko medie?" vraagt zij schuchter, „ik begrijp u niet, Dolores!" „Dan zult ge leeren begrijpen antwoordt de wonderlijke bezoekster lachend en met glinsterende oogen, „en misschien nog meer, dan in mijne bedoeling ligt. „Kom, ik zal u een groot genoegen bereiden Zij keerde om en liep onhoorbaar vooruit door de lange gang. „Zoo moet de dwaalgeest er uit zien," dacht Dagmar onwillekeurig. Dolores voerde haar door een lange reeks van kamers, waar zij nooit geweest was, toen gingen zij een paar treden af en stonden in een nauwe, donkere alkoof Dolores wendde zich tot Dagmar. „Stil nu, loop op de teenen en geen geluid meer I" beval zij kortaf. Het was Dagmar, alsof haar keel toegesnoerd werd zij knikte zwijgend en verroerde zich niet. Freule Echtersloh trad voor het donkere houten beschot en beschouwde dit een oogenblik zeer op- „Bedoeld artikel „De Marine-matroos," waarvan, let wel, honderden overdrukken gratis te Den Helder verspreid zijn, vangt aan met „Land, volksvertegenwoordiger." „Bij zulk een aanhef rijst reeds dadelijk de vraag: behoort zulk een artikel wel in de courant en de inzender indien deze, zooals in dit geval, Kamerlid is wel in de volksvertegenwoordiging te huis?" Behalve de laatste regel is dit reeds gezegd in het Marineblad. Het is echter bekend dat de heer Land wel degelijk eerst een en ander in de Kamer besproken heeft. Betreffende het te lang in Indië houden van de „De Ruijter" deelt sclir. mede, dat zooveel de om standigheden dit toelaten, de hand wordt ge houden aan het aangenomen gebruik dat de duur van dit verblijf slechts weinig of niet 3 jaar overtreffe. De terugkeer om de Kaap de Goede Hoop inplaats van de route Suez meent sclir. dat geheel ten goede komt aan de bemanning, met het oog op de ruime zee-route en lichaam versterkende invloeden en ook aan de voor allen zoo hoog noodige oefeningen in den vollen oceaan. Van de andere bezwaren des heeren Land als: „de victualie gaat achteruit, het touwwerk vergaat, de schunnige inventaris moet weder aange vuld," zijn volgens sclir. de beide laatsten louter supposities, terwijl aan de eerste juist door een week of wat langer verblijf in Indië kan worden te gemoet gekomen. De regel matigheid der aflossing wordt bemoeilijkt door onverwachte oorlogstoestanden of poli tieke verwikkelingen, epidemiën, tijdelijke ongeschiktheid voor tropischen dienst, nabij zijn van het tijdstip der diensteapiratie, enz. enz. „De heer L. spreekt van onmenschelijke en van gruwelijke verspilling van menschen- levens. 't Is merkwaardig aannemende, dat de heer L. juist spreekt hoe on- menschelijk de mensch dan toch menig maal tegenover zich zelf is, want geheel vergeten mogen wij niet, dat een niet te verwaarloozen aantal schepelingen meer malen verzoekt langer in de kolonie te mo gen blijven." „Ook noemt de heer L. (zeker evenzeer zonder overdrijving) de voeding der sche pelingen in Indie een kwelling der spijsver teringsorganen. Mij doet die bewering eenigs- zins denken aan het afsteken van vuurwerk." „Waar het zelfs aan mij die reeds geruimen tijd buiten de marine sta bekend is, dat sedert meer dan een jaar het wijzigen van het voedingstarief een punt van onderzoek uitmaakte, terwijl proeven op groote schaal met een nieuw tarief te merkzaam, toen drukte zij even op een spijkerkop, en twee zwarte notehouteu vierkante paneelen weken onhoorbaar van elkaar en gaven een smalle spleet te zien. Verwarde, luide stemmen klonken hen tegen, zij hoorden het rinkinken van glazen en een overmoedig lachen. Dolores schoof behoedzaam het beschot verder van elkander af, gleed zacht door deze geheimzin nige deur en wenkte freule von der Ropp haar te volgen. Met kloppend hart betrad Dagmar een zeer smalle, lage gang, die aan beide zijden eene lange rij kamers begrenzen moest, schrikverwekkend dichtbij klonk vóór hen het woeste getier. Dolores vatte hare hand en trok het jonge meisje voor eene opening, die den vorm had eener ster en waardoor men een vrijen blik had in eene kamer. Een de monische glimlach speelde om hare bleeke lippen en tot Dagmar's oor zich buigend fluisterde zij „Zie nu eens uw toekomstigen heer-gemaal zonder masker aan Ademloos gluurde Dagmar in de haar zoo wel bekende dessertkamer; in het midden was eene groote tafel geschoven, waarom de jonge heeren in buitengewoon opgewonden stemming gezeten waren. Kaarten, goudstukken en banknoten lagen er op uitgespreid en graaf Lothar, de brandende sigaar tusschen de lippen, zat aan het hoofd en leidde het spel. Zijn gelaat was donkerrood, zijn haar hing verward en vochtig tot aan de oogen, hij lachte luid en uitgelaten en zijne oogen flikkerden als in koorts. Een trek van woeste losbandigheid mis vormde zijn gelaat en zijn gcheele manier van drinken, spelen en vloeken droeg het merk van buitengewone ruwheid; graaf Lothar voelde den verhittenden wijn in zijne aderen gloeien. Aan zijne zijde zat de Engelsche grondbezitter Charles Reginald Dickens, een gezette, flink gebouwde Falstaffiguur met breede jukbeenderen en ronde geldbuidel... C. R. Dickens stond er op zijne visite kaartjes. Lothar had gewonnen, hij dronk zijn glas tot op den bodem leeg, boog zich ter zijde en klopte den wachten zijn, daar zal deze zaak toch wel geen geheim zijn voor den heer L." Het gemis aan „comfort" voor den matroos aan boord, waarover de beer L. klaagt, noemt sclir. ziekelijke philantropie. „Juist die ontberingen, juist dat gemis aan „comfort" enz. zijn de onafscheidelijke ken merken van het zeemansleven, die zoo dik werf den zeeman stempelen tot denflinken, {overal bruikbaren, onzelfzuchtigen man, die zijn eigenaardige populariteit zeker niet het minst te danken heeft aan de verhoudingen waaronder hij per se te arbeiden heeft." De heer v. IC., die verder in alle opzich ten met den heer Land van gevoelen ver schilt, is ten opzichte van de kwestie„Per soneel" van oordeel: „Zoolang geen deugdelijk verband be staat tusschen de eischen door Koloniën, door Oorlog en door Marine zelf aan de zeemacht gesteld, zoolang is het voor eiken Minister al ware hij zoo knap en zoo verstandig als de beste ter wereld on mogelijk het vraagstuk „Personeel" naar behooren op te lossen." „Eerst dan wanneer de verschillende, thans benoemde Staatcommissies hare rap porten zullen hebben uitgebracht en haar arbeid vruchtbaar zal gebleken zijn, eerst dan kan en moet op afdoende wijze de regeling van 't personeel ter hand genomen worden." Hij besluit zijn artikel aldus: „En hiermede zijn wij eindelijk zoover gevorderd, dat wij kunnen overgaan tot de beantwoording der vraag, met eenigszins andere woorden in den aanvang van dit schrijven gesteld„In hoeverre is de hoop „verwezenlijkt van hen, die de verkiezing „van den zeeofficier Land tot Kamerlid met „bijval begroetten, omdat zij meenden, dat „in 't bijzonder een marine-specialiteit „Kamerlid de belangen der zeemacht zou „kunnen bevorderen." „Naar mijn meening moet het antwoord luiden: „Die hoop is bitter teleurgesteld; „in stede dat door het optreden van den „heer L. de belangen der marine bevorderd „worden, berokkent zijn wijze van handelen „in sommige opzichten onberekenbaar veel „nadeel aan de zeemacht." „Dat het met het bestuur der marine waarachtig niet alles „couleur de rose" is, wie zal het ontkennen en inderdaad niet gaarne, zoude ik mij als geestdriftvol kampvechter daarvoor aanmelden, doch al bestaan er Engelschman kameraadschappelijk op den breeden schouder. „Gij zijt een vervloekte kerel, mijn goede C. R. Dickenszeide hij met overmoedigen lach, „maar een ezel, wanneer gij nu den dubbelen inzet niet wagen wiltMessieursde heer C. R. Dickens is een gentleman, en daarom willen wij hem ook in corpore mr. C. R. Dickens noemen, om hem toch iets vóór zijn naam te geven, ha ha ha ik ben aan zoo'n kalen titel niet gewend, edele C. R. Dickens en nu, schiet uit klaver 500 gulden op hartevrouw hazard pour vous pour moi All right op 500 gulden ik begin en mr. Dickens vertrok geen 9pier. „Pour vous pour moi pour vous diantre!'1 en Lothar's gelaat vertrok tot een akelig grijnzen de harte vrouw verlaat mij de duivel moge haar halen!" C. R. Dickens streek rustig zijn geld op, een goudstuk gleed door zijne vingers en rolde op den grond, hij bukte zich, om het op te rapen. „Ha ha ha!" krijschte Lothar, „de gentleman zoekt zijne duiten bijeen. Attention, mijne heeren, het is de plicht van den cavalier hem bij dit werk bij te lichtenEn met lichtzinnig lachen greep hij een banknoot van honderd gulden, rolde die ineen en stak haar als een fidibus boven het gas licht aan. „Sta mij toe, mijn wakkere C. R. Dickens, dat ik u een handje help Een brullend gelach van de aanwezewlen bege leidde deze laatste woordenuit een vensternis evenwel verdween onhoorbaar een hooge, zwarte gestalteeen blik vol onbeschrijfelijke verachting was vlammend op den broeder gericht, toen keerde Desidère zich om en verliet onbemerkt de kamer. Ook Dagmar week met bleeke wangen van de plaats waar zij stond, haar flikkerend oog trof dat van Dolores, die, met de armen gekruist, roerloos tegen de deurspleet aanleunde. Zij ging in de alkoof terug en freule von der Ropp volgde met wankelende schreden. „En.... Bevalt u ditvraagde de smalle lippen in triomf lachend. „Een fijne vrucht, he En wat men bij zulk gedrag nog weten moet, om rechtmatige grieven ik vermeen hierboven aangetoond te hebben, dat te dezer zake menige grief van den heer Land ongegrond of zeer overdreven is de billijkheid be hoort men te betrachten, terwijl bij het voeren van critiek vooral geen gewichtige landsbe langen in gevaar mogen gebracht worden „als gevolg van de wijze waarop" de critiek wordt uitgeoefend." „En dit toch geschiedt bijv. indien een man van gezag, de heer L., zeeofficier met 25jarigen dienst; lid van de Tweede Kamer, niet schroomt het hoofd van het Depart. van Marine aan te vallen op een wijze, die m. i. menig mopperaar en daaraan ontbreekt het ook bij de marine waarachtig niet moet aansporen tot verzet tegen de rechtmatig boven hem gestelde machten, waardoor de goede geest vergiftigd, de ontevredenheid aangestookt en de tucht ondermijnd wordt, tegen welker aanranding, in 't militaire leven, te recht zelfs menige wettelijke be paling waakt." „De critiek, door den heer L. gele verd, is zóo heftig, dat bij een on partijdige waarlijk de vraag rijst of wel inderdaad uitsluitend het voorstaan der algemeene belangen van den dienst tot de aldus door hem aangenomene houding aan leiding heeft gegeven en of hier soms niet moet gedacht worden aan bijkomende om standigheden." „Doch hoe dit zijn moge, mijne vaste overtuiging is, dat het optreden van den heer Land, op de wijze zooals bijv. in „De Marine-matroos" geschiedde, alles behalve geacht kan worden bevorderlijk te zijn aan het welbegrepen belang der zeemacht en ongunstig moet terugwerken op het tot stand komen van die noodige verbeteringen, welke de heer L., krachtens zijn positie, zoude kunnen helpen invoeren." „Zelfs acht ik het niet gansch ondenk baar, dat mocht de heer Land blijven voortgaan op den weg, io April '90 door hem ingeslagen menig weldenkend kiezer daar in aanleiding zoude kunnen vinden ZWEG. in 1891 eenigszins te gaan definieeren, zooals hij de jongens van het opleidingschip be noemt, d. w. z. als quantité négligeable." De oud-zeeofficier, J. F. VAN KERVEL. 14 Mei '90.' Naar aanleiding van dit artikel schrijft het „Vaderland" liet volgende: „De leden der Staten-Generaal zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.Deze bepaling onzer grondwet is een van de eerste eischen het geheel te kunnnen waardeeren," ging zij zachter met onuitsprekelijke hoon voort, „mijn waarde broeder teert nu reeds op de rijke huwelijksgift zijner toekomstige vrouw. Want hij zelf, freule von der Ropp, kan niets meer op de wereld het zijne noemen, dan zijne lichtzinnigheid en de be taalde rekeningen, die reeds de laatste cent van zijn vermogen verslonden hebben en, dank zij de hulp zijner moeder, tevens dat zijner zusters, on verschillig of haar geluk daarmee te gronde ging of nietDolores haalde diep adem, een wilde gloed kwam in haar oog en toen was het, alsof een koele hand over haar gezicht streek. „En nu kom, kleintje, ge zult met een enkelen slapeloozen nacht de rust koopen voor uw gansche leven." Dagmar had een gevoel alsof alles voor hare oogen draaide, heftig greep zij de handen van Do lores en drukte ze hartstochtelijk. „Dolores, waarom woedt ge zoo onnatuurlijk tegen uw eigen vleesck en bloed? Gij zijt ook een Echtersloh...." „Die nooit een dropje van dat bloed verloochenen zalEene Echtersloh Dagmar, ja, die ben ik Lothar en zijne moeder evenwel zijn de giftige parasieten, waardoor de trotsche stamboom van ons huis dreigt ten onder te gaan Nog bloeit er een krachtige tak van dezen eik, met zuivere, onver- valschte sappen, hij is de laatste hoop van mijn huis en ook deze wordt reeds omstrikt door de vernielende draden der woekerachtige valschheid. En juist, Dagmar, omdat ik met hart en ziel eene Echtersloh ben, sla ik de wortels van dit maaksel aan stukken om ze aan de edele tak van ons ge slacht te offeren Dolores stond fier en vrij voor het jonge meisje, ijzeren wilskracht straalde van i het heldere voorhoofd en door trotsche bezieling j veredeld, was het opmerkelijk hoeveel overeenkomst 1 hare trekken toonden met Desidère. I Met glanzende oogen zag Daemar tot haar op haast onbewust, aan een plotselinge opwelling gehoor gevend, bracht zij de smalle vingers van Dolores aan j de lippen en fluisterde met hokkende stem„Ja, Dolores help hem bescherm den waren stam j der Echterslohs l" (Wordt vervolgd.}

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1890 | | pagina 1