HELDERSCHE- NIEU WEDIEPER COURANT. Jaargang 48. M. 77. Vrijdag 27 Juni 1890. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. J. H. VAN BALEN. BEKENDMAKING. BERICHT. Aan onze Abonnés. C A S G A M A L A. „En desespereert nimmer I" Jan Pietem. Coen. Het Vaderlandt ghetrouwe Blijf ick tot in den doot, Wilhelmuslied, Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per kwartaal0.70, franco per post 0.90. Het Zondagsblad, behoorende bij deze Courant, verschijnt eiken Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maandenf 0.75. Voor de abonnés dezer Courant in de gemeentef 0.30. buiten de 0.35. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. Prijs der Advertentiën: Van 15 regels 80 cent, elke regel meer 6 cent. Bij abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Voor liefdadige doeleinden 3 cent per regel Dienstaanbiedingen voor den werkenden stond3 Mededeelingen en aanbevelingen10 De Burgemeester der gemeente Helder brengt ter algemeene kennis, dat op Vrijdag en Zaterdag den 27 en 28 dezer en gedurende de volgende week, op het terrein op den Zeedijk, bewesten het Landshok, door de zeemiliciens de voorge schreven losse schoten met het geweer zullen worden gedaan. Helder, den 24 Juni 1890. De Burgemeester voornoemd, C. A. BEUKENKAMP. Zij, die zich met 1 Juli a. s. op ons blad abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis en hebben recht op den premie roman, tegen betaling van 40 cent. Met 1 Juli a. s. zal in ons blad een aanvang worden gemaakt met de opna R als feuilleton van den boeienden roman Een troetelkind van het geluk, van F. V0N KAPFF-ESSENTHER, waarvan wij ons het vertalingsrccht v oor ons blad hebben verzekerd. Naar aanleiding van een Kon. besluit, kan men zich, te rekenen van 1 Juli a. s., bij directeuren van Postkantoren slechts tegen vooruitbetaling abonneeren op couranten en tijdschriften. Abonnés op ons blad, die bij directeuren van postkantoren (geen brievengaarders) geabonneerd zijn en die geen lust mochten hebben op die wijze geabonneerd te blijven, worden beleefd ver zocht zich rechtstreeks bij ons of door bemiddeling van boekhandelaars te abon neeren, daar alsdan geeno vooruitbetaling wordt gevorderd. Feuilleton rnn de Heldersche- en Nieuwedieper Courant. Roman door N. VON ESCHSTRUTH. „Groote Godmet een doffen uitroep van ont zetting slaat Desidère zich de handen voor het bleeke gelaat. „En nu kom, kom, kom, GraafDe grond wankelt ouder onze voeten Hare stem roept hem weder tot de werkelijkheid, langzaam valt de liand naar omlaag, ernstig en smartelijk staan zijne trekken. „Waar wiit ge, dat ik vluchten zal, Dagmar?" roept hij vol bitterheid uit. „Naar eene wereld, waar vnlschheid en broederhaat elkaar de zege be twisten? Naar het leven, waar de onrustig zoekende geest door geheim leed gefolterd wordt, eenzaam en verlaten van God en de wereld, waar' is er plaats voor den vogelvrijverklaarde onder de bonte menigte? Ga, Dagmar, red uw eigen jong, rein leven, gij kunt de herinnering met u dragen, dat ge de laatste stonden van een ongelukkige verzoet hebt door uwe goedheidHeb dank voor uwe komst, Dagmar, God zegene u daarvoorEn als gij mijn sterven verzachten wilt, zeg mij dan, tot een afscheidsgroet, dat gij het oogenblik van gisteren avond" hij wees op de stukjes marmer „vergeven en vergeten zultMet droefgeestigen lach reikte hij haar de hand. agmar evenwel omklemde deze hartstochtelijk. „Neen, ge zult, ge raoogt niet sterven, graaf, ik bezweer liet u op mijne knieën, verlaat den koepel I" Dit was doodsangst, die haar bezielde en zooals zij, de bekoorlijke, voor zijne voeten geknield lag en de gevouwen handen smeekend tot hem ophief, NEDERLAND. HELDER, 26 Juni. Een nadere toelichting in zake de interpel latie-Tindal. Ten einde het Nederlandsche volk te doen oordeelen over de vragen, die hij gesteld zou hebben aan den minister van Oorlog, maar die hem door de Kamer geweigerd zijn zelf te doen, maakt de heer Domela Nieuwcn- huis die bekend. Hij voegt er aan toe, dat hij ze ter kennismaking den Voorzitter had ter hand gesteld naar aanleiding zijner vraag tot precisee ring zijner aangevraagde interpellatie omtrent de verdedigbaarheid van ons land. Waarschijnlijk, zegt de heer D. N., zal de minister ze dus ook kennen, want de heeren zullen er in de pauze wel over gesproken hebben. In overleg met den Voorzitter wijzigde hij daarna zijne interpellatie, dus op zyn raad en vroeg verlof om de Regeering te interpelleeren over de mobilisatie en concen tratie van ons leger in oorlogstijd. Ziehier de vragen No. 1. Kan eerst 48 uur, nadat het besluit tot mobilisatie van het leger genomen is, de samentrekking van de over het land verspreide troepen beginnen No. 2. Heeft men, opdat deze concentratie goed en geregeld plaats hebbe, het vrije gebruik over onze spoorwegen gedurende minstens 4S uren na de oorlogsverklaring noodig? No. 3. Is het dus noodig, dat men gedurende minstens 48 uren na het mobilisatiebesluit ge heel meester zij van de steden Groningen, Deven- _ler, Doesburg, Arnhem, Nijmegen, enz. No. 4. Moet men, opdat de mobilisatie een ongestoord verloop hebbe, meer dan 48 uren na de oorlogsverklaring meester zijn van Arnhem No. 5. Is de Regeering genegen de werkelijke cijfers te noemen van de tijden, die vereischt worden om het leger bij de opkomst der militie met spoed te mobiliseeren No. 6. Is het waar, dat de artillerie, die in tijd van oorlog de forten bij Westervoort en Pan- nerden, op een half uur afstand van de grenzen, moet verdedigen, in garnizoen ligt in Gorinchem No. 7. Kan het leger voldoende gemobiliseerd worden, vóórdat het vijandelijk leger de mobili satie beletten kan Deze vragen zijn ontleend aan het adres van den heer Tindal en het is daarover, dat men ongerust is en dus geruststelling behoeft. Jl. Dinsdag zijn bij de Tweede Kamer de legerwetten ingediend. De ontwerp-legerwet is zulk een omvang rijke bundel, dat de Landsdrukkerij een geheele week zal noodig hebben om het te drukken. Men verwacht, dat het eerst Zaterdagavond aan de leden zal worden rondgedeeld. bruiste er een ongekende vuurstroom door zijne aderen. „Dagmar," riep hij uit, en zijne krachtige borst zwoegde, terwijl hij naar adem snakte. „Waarom wilt ge mij door tooverwoorden aan een wereld ge ketend honden, die voor mij immer een graf zal zijn, waaruit de hoop niet meer kan verrijzen Ik heb u lief, Dagmar, en zal mij nooit kunnen los- wikkelen uit dezen onzaligen hartstocht. Heb daar om voor het eerst en voor het laatst de barmhar tigheid mij hier te laten sterven, in dit oogenblik, nu het leven mij zijn schoonsten afscheidsgroet ge zonden heeft Dagmar richtte zich in eens beslist op. Zachte ernst straalde haar uit de oogenveredeld door stervensmoed en innige liefde was zij roerend schoon om aan te zien. „Welnu dan," zeide zij rustig en glimlachend, „wanneer gij sterven wilt, neem mij dan mee naar het rijk der vergetelheid, Desidère, want zonder u is er voor mij geen geluk meer in deze wereld, ik heb u lief en bemin u zoo onuitsprekelijk, dat zelfs de dood in uwe armen geen verschrikkingen meer voor mij heeft Toen beefde de sterke man, hij boog de knie voor hare voeten en verborg het aangezicht in de plooien van haar donker gewaad. Hij kon geen woor den vinden voor zooveel verblindend geluk, toen was het alsof een storm zijn ziel doorwoei, alsof de bliksem hem doorkliefde, zooals daarbuiten in de natuur en met donderend geweld de hartstocht in hem weerschalde, om zijne geliefde aan de borst te drukken en haar de lippen te kussen, die twee maal het oordeel over zijn leven geveld hadden „leelijk, boven alle beschrijving leelijk" en „„trouw tot in den dood Een ongekende zaligheid doorstroomde zijn hart. „En nu, nu ik het leven van mijn leven ben machtig geworden, zou ik daarvan afstand wil len doen Nimmer, DagmarO, gij heerlijk, zonnig STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. Zitting van Dinsdag 24 Juni. Ingekomen zijn wetsontwerpen tot regeling van den krijgsdienst en tot wijziging van den suiker accijns. Daarna werd de beraadslaging voortgezet over het wetsontwerp tot regeling van het Militair onderwijs. De minister van Oorlog beantwoordde de ver schillende bezwaren. Met dankbaarheid, zei spr., mocht men terug zien op de resultaten van het onderwijs aan de Academie tot in de eerste jaren van 1850. In de laatste jaren kwamen er evenwel andere begrippen omtrent onderwijs en opvoeding, en daaraan ontleent de wet van 1869 haren oor sprong. Twee groote gebreken kleefden evenwel ook die wet aan. Behoefte aan verbetering deed zich' vooral met het oog op het incompleet aan officieren voelen, en verschillende voor stellen waren daarvan het gevolg. Ook de voor gestelde regeling beoogt, door het oprichten eener Cadettenschool, in dit incompleet te voor zien, en, ondanks de aangevoerde bezwaren, blijft de minister zich daarvan zeer gunstige resultaten voorstellen. Ook met het oog op het Indische leger is de oprichting dezer school zeer gewenscht, en de minister ziet volstrekt niet in, dat zij uit een paedagogisch oogpunt zou zijn af te keuren. Wat de practische vorming der aanstaande officieren betreft, ook te dien aanzien geeft de Cadettenschool uitzicht op gunstige resultaten. De gebreken, die de practische vorming te Haarlem en Delft nog aankleven, zijn bij de voorgestelde regeling in het oog gehouden, en daarin zooveel mogelijk te gemoet gekomen. Het streven der Regeering is geweest, om leer lingen van verschillende inrichtingen van onder wijs in de gelegenheid te stellen, mede te dingen naar" eene plaatsing aan de Kon. Militaire Academie. Voorts betoogde de minister, dat in geen geval bevordering bij keuze een uitsluitend prerogatief zou mogen worden van officieren der Krijgsschool. Verder verklaarde de minister, dat bij aanne ming van het ontwerp de opening der Cadetten school niet kan geschieden vóór 1892 (dat derhalve de eerste toelating tot de Academie eerst in 1894 zal kunnen plaats hebben. De laatste toelating aan den Artillerie-cursus te Delft en de Militaire school te Haarlem zou geschieden in 1893 en die inrichtingen eerst in 1896 of in 1897 voor goed gesloten kunnen worden. Verschillenden replieken volgdeu, waarbij o. a. de heeren Vermeulen en Zaaijer strijd voerden over de wenschelijkheid om het eindexamen H. B. S. voor toelating aan de Academie te vorderen, en de minister verklaarde, dat ook nog in 1891 toelatingsexamen zal worden gehou den voor de Academie. Het algemeen debat is gesloten. Art. x is aangenomen, zoodat vaststaat dat er een Academie en een Hoofdcursus zal zijn. leven, wat zijt ge mij nu oneindig veel waard ge worden. Daarbuiten stormt het en woelen de ele menten, steeds nader komen de verderf aanbrengen de bliksemstralen, volg mij, lieveling, opdat ik uw geliefd hoofd daarvoor zal kunnen beschutten E11 Desidère sloot zijn arm oiu hare sidderende leest, ten einde haar zoo uit het vertrek te leiden. Hij legt de hand op het slot, schudt met alle macht aan de zware deur, te vergeefs, zij schijnt aan den buitenkant gesloten. Een onderdrukte kreet klinkt van Dagmar's lippen„Wij zijn verloren, Desidère, opgesloten, gevangen in ons graf „God zal ons niet verlatenantwoordt graaf Echtersloli haastig, met fonkelend oog; hij draagt het jonge meisje oustuimig voort naar de zijdeur, ook deze is gesloten. „Welnu, dan helpe ons de dwaalgeest van Casgamala roept hij beslist uit, tilt Dagmar in zijne krachtige armen, ijlt met haar naar de kleine slaapkamer ter zijde en rukt een grijze steenen plaat uit hare voegen, knarsend wordt een donkere opening zichtbaar en vochtige, steenen treden vertoonen zich, die naar omlaag voeren. Sidderend klemt Dagmar de armen om zijn hals en sluit beangst de oogen zij vlijt zich dichter tegen hem aan en Desidère kust haar krullend hoofd, ter wijl hij haar moed inspreekt. „Nog een paar treden, dan nog een stapje ver der in de kruisgang en wij zijn gered, lieveling zegt hij, zich met haast voortspoedend dof weer klinken zijn stappen en een drukkende, bedorven kelderlucht strijkt hun langs het hoofd. Eindelijk blijft hij staan, hij haalt diep adem. „Het gevaar is geweken, Dagmar, hier heeft de ontplofbare stof geen macht meer over ons zeide hij, terwijl hij haar hartstochtelijk teeder naar zich toetrekt, „nu zal ik het licht aansteken, dan kunt ge dit onderaardsche rijk verkennen 1" Zacht zet hij haar op den grond neder, neemt haar bij de hand, voert haar een paar passen op zijde en strijkt dan een lucifer af. Art. 2 bepaalt dat er een Cadettenschool zal zijn als voorbereiding tot de Academie. Hierop is voorgesteld 1. een amend.-Zaaijer om de oprichting dier school eerst te doen plaats hebben als op andere wijze (door beurzenstelsel) geen voldoende aan voer is te verkrijgen 2. een amend.-Van Löben Seis om tot de Cadettenschool ook toe te laten hen, die elders onderwijs ontvangen en dan een tegemoetkoming van f 400 zouden bekomen. Dit amendt. bestreed de heer Seyffardt en verdedigde ten deele de heer Schimmelpenninck v. d. Oye. Zitting van Woensdag 25 Juni. De heer Nieuwenhuis heeft verlof gekregen tot een interpellatie aan den minister van Binnenl. Zaken over de houding der overheid bij de werk staking te Enschedé en de betuigingen van bij zondere tevredenheid aan die overheid. De beraadslaging is voortgezet over het mili tair onderwijs. Tegen art. 2, de oprichting eener kadettenschool, ontstond veel strijd, -o. a. bij de heeren Zaaijer en de Beaufort, wegens de kosten en omdat zij onnoodig is. De ministers van Oorlog en van Koloniën ver dedigden haar, als bepaald noodig, en van groot belang voor de opleiding van officieren van het Indische leger. Tegen het amendement-Zaaijer, strekkende om te bepalen dat de kadettenschool eerst zal worden opgericht als zij blijken mocht noodig te zijn, opperde de Regeering bezwaar, evenzeer als tegen het amendement-van Löben Seis om gelegenheid te geven met subsidie, ook buiten de kadetten school, zich voor te bereiden voor de Academie. De minister Mackay zag daarin een geheel onvoorbereide beslissing over de kwestie van subsidie voor het bijzonder middelbaar onderwijs, wat eerst te pas zou komen bij herziening der wet op het M. O. De heer van Löben Seis trok ter voorkoming van verwarring zijn amendement op art. 2 in. De heer Farncombe Sanders stelde voor, de kadettenschool, zooveel noodig, alleen te doen dienen voor opleiding van officieren voor den In- dischen dienst. Een motie van de heeren Heemskerk c. s., om met het oog op de amendementen de be handeling van het ontwerp uit te stellen tot een nader tijdstip, is verworpen met 5 2 tegen 28 stemmen De heer Sanders trok zijn amendement in. Het amendement-RooseboomZaaijer werd vervvoqxen met 49 tegen 32 stemmen, waarna art. 2 onveranderd werd goedgekeurd. Er zal dus een kadettenschool zijn. Het amendement-van Löben Seis, om subsidie te geven aan hen die elders dan aan de kadet tenschool worden voorbereid, is aangehouden tot na art. 18. Art. 3 is aangenomen met deze wijziging, dat imperatief in de wet is voorgeschreven, dat voor de hoogere vorming van officieren andere voor zieningen zullen worden getroffen. Een kreet van verrassing ontglipt aan de lippen der jonge barones: zij ziet zich omriugd door eene lange rij ernstige, witte marmeren beelden en als Desidère een kleine, vreemdsoortige lantaarn in de hand neemt en daarin een onzichtbaren draad doet ontbranden, slaat Dagmar in ontzetting plotseling de handen voor haar gelaat. „De dwaalgeest van Casgamalaroept zij, bleek geworden, uit, maar wijkt tegelijkertijd terug als verblind door den over weldigenden lichtgloed, die haar uit het glas tegen- straalt. „Ja, Dagmar, hier staat de dwaalgeest van Cas gamala zegt Desidère lachend, „zie nu de ver schrikkelijke maar eens aan, die door haar onschul dig licht, dank zij de moderne wetenschap, de macht had alle bijgeloovigen uit den omtrek van de steen groeve verwijderd te houden, maar tevens mij als beschermgeest ter zijde stond en dienst deed bij mijn nachtelijken arbeid Zijt ge nu nog bang voor de spookachtige vlam, nu ge weet, welke hand haar bestuurt Gelukzalig lachend vlijt Dagmar zich tegen hem aan. „De dwaalgeest van Casgamala heeft dit vuur niet te vergeefs ontstoken in de allereerste plaats is mijn gansche hart door hare toovermacht in gloed gezetErnstig en in verwarring ziet zij om zich heen, tegen den duisteren achtergrond komen de witte figuren als blinkende sneeuw uit, het zijn alle vrouwenfiguren met rozen in de hand of op de borst, spottend, lachend of overmoedig van uitdrukking, alle even bekoorlijk en haar gelijkend alle Dag- mars von der Ropp. Toen kon het levende beeld, dat aan den arm van den majoraatsbeer een steun vond, de tranen niet weerhouden, geroerd als ze was door deze bleeke getuigen van jarenlang karteleed, en Desi dère zag hoe heldere droppels aan hare oogen ont welden als een stilzwijgende, waarachtig berouw volle biecht van dit trotsche vrouwenhart. (Slot volgt.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1890 | | pagina 1