HELDERSCHE-
NIEU WEDIEPER COURANT.
Jaargang 48.
M. 90. Zondag 27 Juli 1890.
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
J. H. VAN BALEN.
TWEEDE BLAD.
jEn desflspereert nimmer 1'
Jan Pieterts. Coen.
Het Vaderlandt ghetronwe
Blijf iok tot in den doot.
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.70, franco per post f 0.90.
Het Zondagsblad, behoorende bij deze Courant, Terschijnt eiken Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maandenf 0.75.
Voor de abonués dezer Courant in de gemeente0.30.
buiten de v 0.35.
REDACTEUR-UITGEVER
Molenplein 162/163.
Prijs der Adrertentiën: Van 15 regels 30 cent, elke regel meer 6 cent. Bij
abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager.
Voor liefdadige doeleinden 3 cent per regel
Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand3.
Mededeelingen en aanbevelingen10
NEDERLAND.
HELDER, 26 Juli.
De ministers van Binnenlandsche Zaken en van
Financiën hebben goedgevonden te bepalen, en brengen
ter algemeene kennis, dat bagage door reizigers per
mailboot te Marseille aangebracht en van daar direct
afzonderlijk naar Nederland doorgezonden, gelijk
gesteld wordt met bagage door reizigers mede
gebracht en mitsdien onder het verbod van in- en
doorvoer uit Marseille niet zijn begrepen.
Binnenlandsch nieuws.
Helder. Lijst van brieven, geadresseerd
aan onbekenden, verzonden door het Postkantoor
alhier, gedurende de eerste helft der maand
Juli 1890
E. A. Cohen, J. de Koning, Weber, P. Wil-
lemson, Sluiterman, D. Nicolaas en J. van He
ren, allen te Amsterdam; Gerritsen, teZutphen;
H. E. Graaf, woonplaats onbekend.
Briefkaarten
Wed. Strenger, te AmsterdamP. Blans, te
's Hage.
's Gravenhage. Gisteren is er van 12 tot
1 uur weer water door de zeesluis in zee uitge
laten, nadat gedurende eenige dagen niet was
gespuid, omdat het getij dat niet toeliet in de
uren voor de spuiing aangewezen.
De commissie voor de zomerspuiing was voor
nemens bij deze gelegenheid waarnemingen te
doen en twee harer leden bevonden zich reeds
met technisch personeel bij de werken voor de
waterverversching, toen het bericht kwam, dat
het stoomvaartuig „de Havik," aan boord waar
van men zich aan den mond van het kanaal
zou begeven, wegens den ongunstigen wind niet
uit Maassluis was afgevaren.
Inmiddels gaat het stoomgemaal dag en nacht
door met het oppompen van het grachtwater,
dat door middel van centrifugaalpompen wordt
opgehaald en door een koker van 1 meter mid
dellijn in het voorkanaal wordt overgestort.
Tot dusver is slechts éen machine in werking,
ten einde een langzamen stroom in de binnen
wateren te onderhouden.
Feuilleton van de Heldersche- en Nieuwedieper Courant.
15) EEN TROETELKIND VAN HET GELÜK.
Roman van F. VON KAPFF ESSENTHER.
Men was aan het dessert toehet ijs was
natuurlijk een klein kunstwerk en de bonbons
zagen er even keurig uit. De taarten waren
meesterstukken van Fransche banketbakkers.
Ook waren er frissche aardbeziën, hoewel de
laatste sneeuw nog niet eens versmolten was.
Otti kon aan bare verwondering niet genoeg
lucht geven. Frissche aardbeziën in Maart!
Ach, boe gelukkig moest Edwjna wel zijn
Siegmund fluisterde zijne bruid iets toe
het werd tijd om te vertrekken. Hoe gaarne
zou zij nu naar baar meisjeskamertje zijn
gesneld, om daar uit te rusten van dezen
dag. Maar zij moest mee op den oceaan
van een nieuw leven, van een nieuw geluk.
Dit geluk verscheen voor baar als een be-
tooverd eiland, waarvan men wonderen ver
teld; maar zij kon aan die wonderen niet
gelooven, want zij geloofde niet aan „hem",
die baar daarheen brengen moest.
„Ge amuseert u nogal", antwoordde zij,
„wilt ge niet nog wat blijven het is nog
vroeg." Maar vroolijk gestemd als bij was,
verstond hij bet zachte verwijt niet, dat in
hare woorden lag opgesloten en antwoordde
lachend//Van nu af aan leef ik alleen
voor u I"
Hoe gemakkelijk vlood hem deze gelofte
van de lippen veel te gemakkelijkMaar
zij moest hem volgen. En boe spoedig zou
zij met liem alleen zijn, op dien blauwen,
verren, vreemden oceaan.
Edwina was in haar eigen buis opgegroeid
en had dikwijls gezegd, dat zij niet gaarne
in een vreemd huis zou willen wonen. Nu
bad Siegmund voor de herfst en de lente een
's Gravenhage. In de coöperatieve brood
fabriek „de Volharding", alhier, onder het bestuur
van socialisten, bestaat naar ons wordt ver
zekerd een „normale arbeidsdag" van
's morgens kwart vóór 5 uren tot 's avonds 9
uren, d. i. van 16 uren zonder aflossing bij
ploegen! En, men weet het, de socialisten ijveren
voor een normalen arbeidsdag van 8 uren.
Woorden en daden zijn twee. (Vad.)
's Gravenhage. Gisteren overleed alhier
na eene korte ongesteldheid, de heer A. J. Bau-
duïn, secretaris van legatie der Keizerlijke Re
geering van Japan. Zijn schier onverwachte dood
heeft velen getroffen.
Marine en Leger.
In de afgeloopen week werd met goed gevolg
het practisch eindexamen afgelegd door de adelborsten
der lste afdeeling van het Kon. Instituut voor de
Marine alhier. Dit examen week in zooverre van
vorige examens af, <lnt thans ook door de adelbor
sten hunne bedrevenheid in artillerie-exercitie is
getoond, iets dat vroeger nimmer plaats had. Op
Woensdag en Donderdag werd door hen gezeild met
Zr. Ms. //Urania", onder bevel van den luit. ter
zee lste kl. M. C. van D 0 o r n, en gestoomd met
Zr. Ms. kanon neerbooten ;/Ever" en „Gier", -resp.
onder de bevelen van de luits. ter zee lste kl. W.
J. Cohen S t u a r t en P. S. RW o 11 e r-
b e e k. Vrijdagmorgen had de artillerie-exercitie
aan boord van de drijvende batterij „Salamander"
plaats, waarna op 's Rijkswerf de adelborsten der
mariniers hunne bekwaamheid in infanterie-exerci-
ticn moesten toonen, tot welk einde daar aanwezig
waren ééne divisie mariniers en drie divisiën zee
miliciens van Zr. Ms. fregat „Evertsen." Ten slotte
werd door deze troepenmacht, onder de bevelen van
den kapt. der mariniers J. R. J. P. C a m b i e r,
gedefileerd voor de examen-commissie, waarvan pre
sident was Z. E. de gepensioneerde vice-admiraal
J. W. B i n k e s, adjiul. des Konings in buitenge
wonen dienst.
De adelborsten zijn gisteren en heden met verlof
vertrokken, in afwachting hunner benoeming tot
adelborst lste kl. of 2de luit. der mariniers.
Men leest in het „N. v. d. D." van heden het
volgende ingezonden stuk:
Het artikel Marine-Varia van den gepensioneer
den kapt.-luit. ter zee B. A. W. Halverhout geeft
mij aanleiding beleefdelijk plaats te verzoeken in
uw blad.
Behoudens ongeveer een zestigtal jongelingen,
die op de wachtschepen worden aangenomen, be
trekt de Marine de schepelingen uit de kweekschool
te Leiden. Zij komen daar op 16-jarigen leeftijd,
gaan na een half jaar naar het opleidingschip en
blijven daar twee jaren, onder oordeelkundige lei
ding, voortdurend toezicht, genot van goede voeding
villa aan zee, voor het najaar een aan de
Semmering en voor den winter een lief,
klein huisje in Weenen laten inrichten.
Terwijl in Weenen nog nauwelijks de eerste
knoppen ontsproten waren, stond de kust
van Istrië reeds in volle lentedos. Op een
wonderschoone lentemorgen voerde Siegmund
zijne jonge vrouw in zijn met rozen versierd
huis. Niets bekoorlijkers kon men zich
denken als dit kleine landhuis met zijn ver
rukkelijk uitzicht op de zee en met zijn
prachtigen tuin vol zeldzame planten en geu
rige bloenijn, die wonderschoon waren aan
gelegd. Zelfs Siegmund had zulk eene
intrede met zijne aangebeden vrouw niet
durven verwachten. Toen hij in de met
rozen omhangen vestibule zijner villa stond,
begon hij luide te juichen. Op dit oogen-
blik hield hij zich voor de lieveling der
goden, den gunsteling van alle menschen.
Het geluk was altijd met hem alles moest
hem gelukken en als in een tooversprookje
werden al zijne wenschen vervuld.
En in de blauwe, schitterende lentelucht
riep hij uit: „Nu benijd ik geen koning,
geen god meerGij, mijn alles, behoort
mij toeHet groote doel is bereikt, nu heb
ik niets meer te wenschen!"
Hij omarmde haar hartstochtelijk.
Edwina trok zich onwillekeurig terug. Zij
begreep deze overmoedige vreugde niet.
Telkens gevoelde zij, dat er een onzicht
bare afgrond lag tusschen haar en hem, die
nu haar echtgenoot was.
Zijn geluk, zijne liefde voor haar, kwetsten
haar bijna. Hij wist, dat zij niet door den
drang van haar hart, maar door de wenscli
van hare familie zijne vrouw geworden was.
Zij had nooit voor hem verzwegen, dat zij
niet de liefde voor hem had, die een bruid
moest gevoelen.
Hij nam het licht op. Zij zou hem wel
leeren beminnen, als zij maar eerst de zijne
en met het voorbeeld van officieren en uitgezocht
personeel voor oogen. Op dien leeftijd en onder die
voorwaarden wordt de grond gelegd voor eene goede
lichamelijke ontwikkeling en eene goede, misschien
wat te weeke, karaktervorming.
Nog gedurende die opleiding, zonder dat nog
zekerheid kan zijn verkregen wat later uit de jon
gens zal groeien, en dus ontijdig, wordt eene schif
ting gedaan. Een gedeelte wordt bestemd tot on
derofficier en weet zich „binnen" het overgroote
deel wordt bestemd tot matroos en voelt een eersten
indirecten tegenspoed en achterstelling in zijn car
rière. Maar het voorname nadeel van eene schifting
is, dat de raatrozenstand in aanzien is verminderd.
Gingen allen na de opleiding naar boord met ge
lijke kans op bevordering, dan hadden allen het
bootsmansfluitje in hun rolzak, dan kon in ieder
matroos een toekomstig onderofficier worden gezien
en kon de matroos de plaats in de maatschappij
innemen, die hem, volgens zijn afkomst, op
voeding en gedrag, ook thans nog ten volle toe
komt. Nu echter is de matroos een man zonder
toekomst, en daardoor zijn de kringen, waarin hij
is voortgekomen, voor hem gesloten, is zijn „leven
aan den wal dat van een vod."
De heer H. dwaalt, wanneer hij daaruit leest,
dat ik den matroos een vod zon hebben genoemd
en het doet mij leed die vergissing aan te treffen,
juist bij een gewezen hoofdofficier, die der Marine
nog steeds zulk eene warme belangstelling betoont.
Ik vecht integendeel voor de matrozen en betreur
het, dat zij aan den wal hoofdznkelijk hun troost
en toevlucht moeten zoeken in kroeg en bordeel.
Wat is bet leven van den marine-matroos aan
boord? Na de opleiding bezit bij de kundigheden,
nader practisch bij te werken, van een raatroos 2e
klasse, maar hij komt aan boord nis duivelstoejager.
Elders heb ik uiteengezet hoe zijn karakter, kennis,
gevoel voor orde en netheid meest achteruitgaan
door de wijze, waarop hij werd gebruikt en mis
bruikt. De algemeene regel was dan ook, dat lrij
achteruitging en niet weinig brengen daartoe bij
de onophoudelijke overplaatsingen, waardoor bij
onze marine niet bestaan kan die groote prikkel
tot goed gedrag „esprit de vaissean." Eerst wan
neer hij tot kalmte komt op een zeereis, dikwijls
slechts door het vinden van iemand, die zich zijner
aantrekt, en het is hem gelukt matroos 2de kl. te
worden, komen de vroegere goede eigenschappen
weder boven. Dat die slechts sluimerden, blijkt
steeds, wanneer men hunne kracht of hulp noodig
heeftreeds voor jaren schreef ik, dat men met
onzen marine-matroos alles kan doen, alles van hem
verwachten kan.
Brave, goede borsten zijn het, maar wanneer de
heer H. spreekt van „kranige Jantjes", kan ik die
qualificatie niet onderschrijven. Onder die bepaling
moet worden verstaan een flink geschouderd, ge
bruind, vroolijk, gemoedelijk man, en dat is onze
In de bruidstijd was hij altijd even op
merkzaam voor haar geweest; zij kon dus
niet anders dan vriendelijk tegen hem zijn.
Haar terugtreden opmerkende, riep hij uit
„O, Wees toch niet langer zoo koel, niet
zoo verlegen, de dag der vreugde is nu ge
komen Streef niet langer tegen, logen het
niet, verberg het toch niet: Gij bemint mij!"
Zij maakte zich uit zijne armen los.
„Waax-uit besluit ge dat? Wie staat mij
borg, dat ge mij meer en ernstiger bemind t,
dan die vele anderen, met wie gij vroeger
gespeeld hebt? Waarom moet ik u beminnen?
Hij staarde haar met groote, verschrikte
oogen aan.
/Waarom? "t Is waar wie vraagt
Waarom moet ik u beminnen? die bemint
niet! Gij zijt koud en wreed, Edwina!
Waarom hebt ge mij uit mijne schoone droom
doen ontwaken?"
„Men kan niet altijd droomen," antwoordde
zij vriendelijker.
„Waarom moet ik u beminnen?" herhaalde
hij. Beantwoord mij liever de vraag: „Waar
om zult ge mij niet beminnen
„Ik heb u die vraag reeds dikwijls beant
woord Bij al de genoegens en de vreugde,
die het leven bied, wildetgij ook mij bezitten
een genoegen naast zoovele andere ge
noegens. Want ge kunt, verlangt en verstaat
niets anders, dan het genieten. Toen gij de
eerste maal bij ons aan huis kwaamt, roemdet
gij er op, dat iedereen u liefhad ook ik
zou u beminnen Gij hebt u vergist. Ik
ben uw vrouw geworden en zal mijn plicht
doen. Mijn hart echter hebt' ge nog niet
kunnen dwingen!"
„Ge hebt gelijk," zeide hij somber, „zoo
spreekt een dokter, een rechter, maar geen
liefhebbende vrouw! Dat uw oordeel zoo
koel moet zijn, Edwina! Misschien hebt ge
geen goed daaraan gedaan!"
matroos niet. Op te jeugdigen leeftijd naar de
tropen gezonden en daar te lang gebleven, onder on
gunstige orastandighedeu en zonder den noodigea
herstellingstijd in de gematigde luchtstreek, blijft
de marine-matroos klein en tenger. Zenuwachtigheid,
vergroote milt of beginnende hartgebreken zijn bijna
algemeen, geheele seriën komen met vergevorderde
bloedarmoede terng. En allen zijn versleten het
is de Regeering die het onlangs verklaarde op
veertigjarigen leeftijd De nieuwe regeling van den
krijgsdienst, de herziening van het Kon. besluit van
16 November 1866, kan daarin verandering brengen.
Grondbeginsel bij het vaststellen van het aantal
vrijwilligers binnenslands moet zijn, dat niemand te
vroeg naar de tropen gaat, tenminste niet om daar
te blijven, opdat bet lichaam zich gezond en krachtig
kunne ontwikkelen. Verder moet een langdurig
verblijf in de tropen worden gevolgd door een even-
lang verblijf in de gematigde luchtstreek. Nu schijnt
ten opzichte der onderofficieren van dit beginsel
uitgegaan, maar op de matrozen en stokers is
te dien opzichte beknibbelddaarbij zou de ver
houding zijn: 3 jaren in de koloniën tegen 2 jaren
daarbuiten. Toch is het noodig in deze niet te
bezuinigen, maar te zorgen, dat wij weder krijgen,
wat wij nu niet bezitten „kranige Jantjes", niet
alleen, wat zij nu reeds zijn, in bruikbaarheid en
karakter, maar ook lichamelijk.
In de tweede plaats is het noodig geen wacht-
schipsdier.st, maar actieve schepen, en verder zoo
weinig mogelijk overplaatsingen dus een voltallig
corps.
Eindelijk moeten de onderofficieren worden ge
kozen uit de matrozen lste kl. Het is waarlijk
reeds bar genoeg, dat de officieren een bevoorrechte
stand zijn, dat zij de matrozen slechts in exeptioneele
omstandigheden in de tropen ontmoeten en
hun diensttijd in Holland doorbrengen op non-ac-
liviteit of op wacht- of opleidingschepen, zoodat het
eigenlijke leven en drijven van den matroos hun
een gesloten boek blijft. Moet nu ook nog de
onderofficier een bevoorrechte, afgezonderde kaste
vormen, door hem reeds op 17- a 18jarigen leeftijd
buiten de matrozen wereld te sluiten? Ik geloof bet
niethet is noch in het belang van de onderoffi
cier, noch van den dienst., en zeker is het een
struikelblok voor wat ik zoo gaarne zou zien ont
staan een flinken, gezienen raatrozenstand, zooals
wij dien trouwens vroeger bezaten.
De heer Halverhout houde het mij ten goede
er ligt in mijn werken en streven tot opheffing van
den Marine-matroos tot de plaats, die hem in de
maatschappij toekomt, in het strijden, ook voor zijn
lichamelijk welzijn en behoud, niets belachelijks,
maar integendeel diepe ernst.
Met achting,
TJEd. Dw. Dn.
Land.
Het scheen wel, dat zij een weinig berouw
had. Zij zeide verontschuldigendOok voor
mij is menig punt in onze verhouding duister
gebleven, Siegmund. Mijn vader wenschte,
dat ik u zou toebehooren en ik begrijp maar
niet waarom. Hij ontweek altijd mijne
vragen daarnaar. En toch was hij zoo'n
goed vader. Waarom stond hij er zoo op
zegt gij het dan!"
Hij wendde zich plotseling af hij scheen
naar de zee te kijken. „Uw vader mocht
mij gaarne lijden is dat niet duidelijk
genoeg?"
„Neen. Mijn vader sprak er eens over, dat
zijn zaken niet goed in orde
„Hij wenschte u verzorgd te zien zeer
natuurlijkviel hij haar in de rede. „Boven
dien, als ik eenig kapitaal ter zijner beschik
king heb gesteld, wat heeft dat met ons te
maken, Edwina?"
„Is dat de geheele waarheid, Siegmund?"
„Ik begrijp niet, waarom gij nog twijfelt!"
Zij zweeg, want zij twijfelde nog altijd.
„Dan weet ik niet wat het is, Siegmund
maar er staat iets tusschen ons
Gejaagd wendde hi j zich tot haar, viel aan
hare voeten en verborg zijn gelaat in haar
schoot.
„O, niets nietsAls ge maar wildet
gelooven, hoe lief ik u heb
Zij gevoelde zich aangedaan.
„Het kan nog wel komen, Siegmund,"
zeide zij, „heb maar geduld!"
Daarmee was hij getroost en bemoedigd.
Hij bood haar den arm, 0111 haar in huis te
geleiden. Dit oogenblilc was toch anders
dan hij gedroomd had. Alle heerlijkheid der
wereld omgaf hemwat eeu menschelijk hart
maar verheugen kan, hoorde hem toe; de
schoone, teerbeminde vrouw was gisteren de
zij*e 'geworden. Alleen dat ééne had hij nog
niet kunnen veroveren: haar hart!
(Wordt vervolgd.)