HELDERSCHE-
NIEUWEDIEPER COURANT,
Zondag 14 September 1890.
E N
Jaargang 48.
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
M. 111.
J. H. VAN BALEN.
DOLORES.
et
1.80
met
mei
p d<
erij
ij zei
3a dciespereert nimmer 1'
Jan Pieterig. Coen.
Het Vaderlnndt ghotrouwe
Blijf ick tot in den doot.
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70, franco per post 0.90.
Het Zondagsblad, lehoorende bij deze Courant, verschijnt eiken Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maandenf 0.50.
Voor de abonnéa dezer Courant in de gemeente f 0.30.
w buiten de B 0.35.
REDACTEUR-UITGEVER
Molenplein 162/163.
Prijs der Advertentiën: Van 15 regels 30 cent, elke regel meer 6 cent. Bij
abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager.
Voor liefdadige doeleinden 3 cent per regel
Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand3
Mededeelingen en aanbevelingen10
Ten gerieve van onze abonnés
in de Ver. Staten van Noord-
Amerika, hebben wij tot eenig agent voor
den verkoop van deze courant en voor het
aannemen van advertentiën, aangesteld voor
Nieuw Jersey en omstreken, den heer
Mr. P. L A N G V E L D Mz., Okonik Co,
Passaie.
Een reis naar en door
Zuid-Afrika.
n.
Eentonig en zonder afwisseling zijn de volgende
dagen voorbijgegaan, 't Is of de afgeloopen
Maandag en Dinsdag niet bestaan hebben. Zou
er wel iets vervelender te bedenken zijn, dan
wanneer men er toe gebracht wordt om louter uit
verveling zich op bed te gaan liggen vervelen
Gelukkig, Woensdagmorgen, 30 Juli, schijnt ver
andering te zullen geven. Aan de toebereid
selen, die allerwege gemaakt worden, is het ge
makkelijk te bespeuren, dat we spoedig zullen
ankerenankeren bij Las Palmas, de hoofdstad
van Gran Canaria. Reeds bespeurt men in de
verte in een nevelachtig blauw waas tweehooge
bergtoppen. Langzamerhand worden ze grooter
en nemen ze vorm en kleur aan, terwijl voort
durend nieuwe bergen en rotsen uit den beem-
sterigen horizon opdoemen, 't Is jammer, dat de
lucht niet helder is; anders zouden we reeds op
grooten afstand het schoone tooneel kunnen be
wonderen. Aan den ingang van de half boog
vormige baai verheffen zich aan de rechterzijde
de twee reeds genoemde toppen met schilder
achtige hellingen, waar welig een menigte wijn
stokken tieren en waarboven hier en daar heel
pikant een huisje uitsteekt. Recht vóór ons,
iets ter linkerzijde, staart het oog met verruk
king op een schoone terrasvormig gebouwde stad.
Ieder huis lijkt met zijn plat dak, van uit de
verte gezien, wel een schitterend wit paleis. De
hooggelegen huizen steken aardig af tegen het
omringende harde groen en verdwijnen geheel
aan den top van den heuvel, waartegen de stad
aangelegd is. Aan den voet spoelt de zee tegen
de huizen aan. Verder rechts verheffen zich
weer groene bergen en witte zandvlakten. In
de haven gaat het levendig toe. Er liggen drie
groote booten en verder wemelt het van allerlei
kleine vaartuigen. Nabij een uitstekenden haven-
dam ligt een sleepbootje, dat ons over eenige
oogenblikken de kolen- en waterschuiten aan
boord zal brengen. Een vaartuigje met de
havenautoriteiten is de valreep genaderd en onze
kapitein begeeft zich naar beneden om de scheeps
papieren te vertoonen. Nauwelijks heeft het
bootje ons verlaten of we worden letterlijk be
stormd, door allerlei schuiten, welker roeiers
worstelen, wie het eerst met zijn vruchten, siga
ren, tabak of papagaaien aan boord zal zijn.
Feuilleton Tan de HelderacLe- en Nienwedieper Courant.
Roman van Gravin EUFEMIA BALLESTREM.
(Uit het D u i t s c h.)
Hij boog zich over zijn schilderdoos en
Dolores stapte op de verhevenheid om hare
plaats in te nemen. Zij zat daar, de slanke
figuur half afgewend, zoodat de volle pracht
van den goudrooden haarmantel zichtbaar
was, het hoofd een weinig achterover en een
zegevierende lach op de lippen.
„Ik ben klaar, Apelleszeide zij.
Keppler wierd een vluchtigen blik op haar
en begon toen te schilderen, zonder te spre
ken, ae lippen op elkander gedrukt. Einde
lijk keek hij haar aan.
„Ik ben een knoeier", zeide hij, „die maakt
dat zijn model zich verveelt."
„Gij zijt ontstemt," zeide Dolores, //ik be
grijp dat zeer goed. Er zijn sombere, droe
vige oogenblikken in het leven van ons
kunstenaars, waarin onze eigen schepping
niet bevalt, als wij tot de ervaring
komen, dat wij nog het ideaal niet bereikt
hebben, dat in ons hart leeft.
Keppler zeide niets. Hij mengde zijne
verven en bracht een nieuwen tint op het
beeld. Onderzoekend trad hij een schrede
terug en stiet toen een lichte kreet uit.
z/lk heb het riep hij verheugd uit.
Ik heb den rechten tint, die het gohden
haar met het rood van het kleed harmoniscu
Het tooneel, dat nu begint, is met geen pen te
beschrijven, gesteld tenminste, dat men iets ver
staan kon, van al dat leven en getier, geschreeuw
en geraas, dat loven en dat bieden. In een
woord 'tis een leven als een oordeel.
Een paar jongens in een bootje naast het schip,
duiken naar geldstukken, die van boord af in
't water geworpen worden.
Het water is niet zeer doorzichtig, de zee is
te veel in beroering, maar toch kan men het
zilver nog lang met het oog volgen, terwijl het
schommelend naar beneden gaat. Met zelden
missende vaardigheid halen de duikers het geld
uit het water.
Eindelijk tegen den middag is de drukte afge
loopen en keert alles tot zijn vorige rust tenig.
Lui liggen de roeiers op de banken hunner
schuitjes en koesteren zich in de warme zonne
stralen, met de onmisbare sigarette in den mond
het echte dolce far niente der Spanjaarden. We
kunnen nu ook rustig ons verdiepen in het
schoone tafereel voor ons. We zien hoe lustig
de muilezels voor lichte wagentjes gespannen,
langs den zandigen havenweg draven hoe kalm
en vredig het in de stad en op het land ishoe
drukte en beweging in de baai het water in
roering houdt. Om vier uur zeggen we al dat
schoone vaarwel. Rammelend gaat de anker
ketting omhoog; we stevenen opnieuw met fris-
schen moed naar het Zuiden. Nog twee uur
kunnen we de langzaam verdwijnende vulkaan
„El Cumbre", het hoogste punt van het ei
land, aanschouwen. Met de bynocle zien we
op een der neventoppen zelfs nog een huisje
staan. Langzamerhand verdwijnt dat alles en er
is weer niets te zien dan lucht en water. De
dagen glijden even eentonig voorbij als voorheen,
's Avonds kunnen wij het „lichten" der zee
bewonderen. De phosphorgloed, dien de infu
siediertjes verspreiden, doet ons in den donker
sten avond naar de maan omzien. Het is alsof
de oppervlakte der zee, waarover het schip gaat,
de zolder van een hel verlicht vertrek is, en
langs de wanden van het schip iets van dat
licht naar buiten ontsnapt. Heinde en ver, waar
de golven het water doen krullen, is de zee met
een vuurgloed overtogen. Het is een schoon
gezicht, maar men moet het zien om er het
verhevene van te |kunnen gevoelen. Ziet men
millioenen sterren beneden zich, ook aan den
donkerblauwen hemel schittert in groote pracht
een talloos sterrenheir. De zuiverheid der lucht,
of iets anders misschien, doet hier de sterren
veel grooter zijn, helderder flonkeren, dan bij
ons in Europa het geval is.
Den daaropvolgenden Zaterdag kregen wij
„Kaap Verde" in het gezicht en stoomden er
betrekkelijk zoo dicht langs voorbij, dat alles
duidelijk te onderscheiden was. De kaap, een
der uitloopers van de hooge Afrikaansche kust
draagt zijn naam met eerereeds in de verte is
hij herkenbaar aan zijn groene kleur. Boven op
den hoogsten top staat een vuurtoren en op een
der kleinere neventoppen een zeer lief gelegen
huis, welks witte en roode steenen en helderrood
dak zeer schoon afsteken op den glooienden
groenen achtergrond. Eenige kale rotsen, die
verbindt, gevonden en dat zonder het juist
te zoeken
z/Ook de duisterste oogenblikken worden
somtijds verhelderd door de zegenende licht
stralen der kunst," zeide donna Dolores, niet
zonder verwijt, «zij verlaat hare volgelingen
niet en als zij gevaar loopeu te vertwijfelen,
doet zij hen vinden wat zij zochten."
wEn hier heb ik ook den goudrooden
weerschijn voor het haar," riep Keppler
verheugd. Toen trad hij op haar toe.
//Gij hebt daar een goed woord gesproken,
madonna mia, van de kunst, de trouw der
kunst; ik had niet gedacht, dat liet bij Sata-
nella zoo diep zat."
Een spottend lachje verscheen 0111 liaar
mond.
//Gij ook al?" zeide zij. //Meester, gij
zijt een goed mensclienkenner, gij dringt
met uwen helderen onbevooroordeelden blik
zoo diep in 's menschen ziel en ondanks dat
alles houdt gij mij voor eene dier kunstena
ressen, voor wie de kunst niet anders is dan
een bron van winst, een middel van bestaan
„Gij zijt voor mij een diamant, die van
honderd verschillende zijden schittert, donna
Dolores, iederen dag van een andere zijde.
Gij zijt voor mij een raadsel, dat ik nog niet
heb kunnen verklaren. Het gesluierde beeld
van Sais, dat ik zoo gaarne zou willen ont
sluieren, en waarvoor ik toch bevreesd zou
zijn, omdat het misschien de ontzettende
waarheid verbergt, die ik zou vreezen te ont
dekken."
„De paardenvoet", merkte zij spottend op.
//Ja, als gij dezen toon aanslaat, dan zou
even boven water uitsteken, toonen duidelijk
aan, hoe gevaarlijk het zou zijn hier te landen.
Bovendien staat er altijd een hooge zee. Er is
drukte aan boord en geen wonder! Een wed
strijd zal er gehouden worden en nu moeten
door de matrozen tal van (Lingen klaarge
maakt worden, terwijl de passagiers onder
elkaar reeds een begin maken of druk spre
ken over de aanstaande gebeurtenissen. De
wedstrijd zal bestaan in hoog- en verspringen,
zakloopen, een tiental aardappelen één voor één
in een emmer brengen, met de beenen aan el
kaar gebonden, hardloopenvoor dameseen
drietal eieren met een lepel van een mat opne
men en zonder met de hand aan te raken op
een eind verder geplaatst bord te brengen en
eindelijk tot slot en besluit een wedloop met
hindernissen. De mededingers moeten door een
touwladder kruipen, over een massa gespannen
touwen klimmen, zich door reddingsboeien wrin-
gan en eindelijk door een luchtkoker spartelen,
die vol meel gestrooid is. Men behoeft niet te
vragen hoe de hardloopers er uitzien, wanneer
zij te voorschijn komen.
's Avonds worden plechtig op het achterschip
de prijzen uitgereikt. Eenige vlaggen drapeeren
den achtergrond en de schommelende lampen
werpen een tooverachtig licht op de dame, die
de prijzen zal uitreiken, en'op de naaste omge
ving. De eerste officier leest de namen der win
ners voor, die achtereenvolgens verschijnen en
hunne belooning uit de hand der dame ontvan
gen. Met een driewerf herhaald hoerawordt
de vergadering gesloten.
Na afloop van deze dingen keert alles tot de
rustige rust van voorheen terug. Zoo nu en dan
nog een flauwe opflikkering van leven, als vlie
gende visschen, de „boer met zijn varkens", of
potvisschen in "t gezicht zijn, verder kruipt ieder
onder het uitgespannen zeil, want al is het niet
heet door dat er een frisch koeltje waait, het
zonnetje heeft toch groote kracht.
Een klein gebrek aan de machine verplicht
ons een uur stil te liggen. Een haai heeft be
merkt, dat er iets niet in den haak is en zwemt
voortdurend om het schip. Een groote haak
met een dito stuk pekelvleesch er aan, wordt
hem voorgeworpen, maar hij heeft geen lust er
in te bijten en beweegt er zich maar onophoude
lijk om heen alsof hij 't niet vertrouwt. Intus-
schen is de machine in orde gebracht en we
gaan heen, zonder onze moordlust aan de haai
te kunnen bekoelen.
Weer hebben we iets bijzonders gehad, een
concert n.1., zoo althans wordt het genoemd.
Zaterdagavond om 8 uur precies werd het ge
opend. Besef ten volle den ernst van dat gewich
tige oogenblik de derde klasse kajuit is ontdaan
van de tafels, waarvan er twee tegen elkaar
geschoven zijn blijven staan. Aan den wand
staan zitbanken, waarop het geachte publiek
plaats neemt. Achter de tafel staat de voorzit
terszetel, alias bank. Alles wordt schitterend
verlicht door vier schommelende lantaarns. Het
voorzitterschap wordt waardiglijk bekleed door
een vetten slagersknecht uit Londen, het vice-
voorzitterschap door een dito uit Birmingham en
men daaraan beginnen te gelooven", hernam
Keppler, terwijl hij voortwerkte, „dat is de
rechte Satanella-toon. En ik voor mij heb
liever, dat ge dien toon aanslaat, want daar
tegen heb ik altijd nog een wapen, de twij
fel aan u."
„Daar hebt ge gelijk aan," zeide zij koel.
Hij keek haar vast aan.
„Gij noemt mij een goed mensclienkenner,
maar daarin hebt ge ongelijk, madonna. Want
zoo vaak ik denk u goed beoordeeld te
hebben, zoo vaak heb ik mij bedrogen. Ik
weet niet of gij zeer edel zijt of zeer boos
aardig."
„Zeer boosaardig", zeide zij beslist, hem
lachend aanziende en met een wereld van
moedwil in de schitterende oogen.
Keppler wierp de palet opnieuw neer en
trad met de armen over de borst gekruist
voor haar. I11 zijn karakteristiek, scherp-
geteekend, gladgeschoren gelaat was duidelijk
te zien, dat een machtige ontroering hem
had aangegrepen. Zijne anders zoo heldere
oogen keken haar somber aan.
„Neem een oogenblik rust," zeide hij, „rust
een beetje uit en dan zal ik u terwijl een
gek sprookje vertellen."
„Een sprookje?" Zij keek hem verwonderd
aan.
„Ja, een sprookje. Of meent ge dat er
tegenwoordig geen dingen meer gebeuren,
die door anderen sprookjes genoemd worden?
Zeker wel, maar er zijn sprookjes voor kleine
en voor groote kinderen."
„Welaan dan, ik luister."
Dolores trad van de verhevenheid at en
het secretarisschap door een avonturiertje. Aan
den linkerkant zitten de „voordragers van lie
deren", enz., aan den rechter de 2de-klasse-pas
sagiers en achteraf zitten, hangen en staan de
3de-klasse-passagiers, de emigranten en de be
manning van de boot, benevens de tafelbedien
den. Een kurketrekker dient den voorzitter, bij
gebrek aan een beteren, tot presidentshamer.
Daarmede opent hij kloppend en tafelranselend
de vergadering. Een oude speelman kweelt,
met een harmonica zwaaiend, een schoon liedeke,
waarop sterk geapplaudiseerd wordt. Verder
draagt ieder het zijne bij, en ofschoon de speel
man wel eens verkeerd speelt, en de president
verkeerd klopt (met zijn hamer) of wel, dat beiden
het om het hardst doen, de vergadering loopt
toch goed van stapel en wordt te half elf met een
God save the Queen
gesloten.
D. v. d. P.
NEDERLAND.
HELDER, 13 September.
Omtrent het Vorstelijk bezoek aan de residen
tie door H. M. de Koningin en Prinses Wilhel-
mina, meldt men het volgende
Toen de Koninklijke trein jl. Donderdagmor
gen te 10 u. 43 min. het station binnenreed,
stond I-I. M. met de Prinses op het voorbalkon
van den salon wagen.
De eerste, die H. M. tegemoet ging, was de
Groothertog van Saksen-Weimar, die H. M. zijne
schoonzuster en de Prinses met een hartelijken
kus verwelkomde, evenals de Hertogin van
Mecklenburg, die de Koningin en het Prinsesje
omhelsde.
Ter begroeting van de vorstelijke personen
waren voorts tal van autoriteiten tegenwoordig.
H. M. droeg een donkerblauw zijden kleed
met een crême-kleurige visite en de Prinses was
door een wit pluchen mantel tegen het frissche
weder beveiligd. Beiden zagen er goed uit.
Na eene korte begroeting in de wachtkamer
begaf de Koningin met de Prinses zich in het
gereedstaande open rijtuig.
Op liet buitenplein vond H. M. een deputatie
van de Nationale Vereeniging met banier ge
schaard en toen het rijtuig wegreed langs de
dichte rijen weerklonken herhaalde hoera's.
De Groothertog en zijne dochter volgden per
rijtuig dat van H. M.
Onmiddellijk na aankomst deed de Koningin
met het prinsesje een rijtoer door het Bosch over
de Laan van Nieuw-Oosteinöe naar Voorburg,
in welk dorp uit schier elke woning de vlag
wapperde. Over de Hoornbrug en den Rijs-
wijkschen weg werd naar de Residentie terug
gekeerd, waarna H. M. en de Prinses met de
dames van het gevolg een bezoek brachten aan
nam plaats op een der antieke zetels, Keppler
bleef tegenover haar tegen een pilaar geleund
staan.
„Er was eens een arme boerenjongen,"
aldus begon hij, nadat hij zijne ontroering
meester was geworden, „die van den morgen
tot den avond de geiten en de ganzen A*an
den burgemeester van liet dorp hoedde. En
terwijl de dieren zich onder luid snateren en
blaten te goed deden aan liet frissche groene
gras en de kruiden des velds, lag de arme
jongen in zijne gescheurde, schamele kleederen
in het hooge rietgras en droomde met open
oogen van een vreemde, nieuwe, schoone
wereld, die zijn ziel gevoelde, maar die hij
niet begreep. Eens op een dag moest hij met
een boodschap naar de stadhij moest versche,
warme koemelk brengen voor de zieke vrouw
van een beroemd schilder en de jongen drong
met zijn boodschap tot in het atelier van den
schilder door. Daar stond de ganzenhoeder
met wijd geopende oogen als verstomd te
kijken naar al de heerlijkheid, die hij aan
schouwde, en die in gouden lijsten op ezels
daar stonden en hij dacht niet meer aan zijn
ganzen, zijn geiten en zijn melk."
„Acht dagen later liep de knaap weg uit
het dorp en begaf zich naar den schilder, die
hij 'om Godswil bad, hem toch bij zich te
nemen en hem zijn kunst te leeren. Tot zijn
geluk was de schilder een liefdevol mensch,
die met zijn diepen blik terstond opmerkte,
wat er in de ziel van dien jongen moest
sluimeren. Hij nam hem op en leerde hem
zelf, en toen hij stierf, legde hij den eersten
lauwerkrans om de slapen van zijn leerling."