NEDERLAND. HELDER, ii November. STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. Een bij de Kamer ingediend, uit 87 artikelen saamgesteld wetsontwerp, strekt ter uitvoering van de wet tot regeling van den krijgsdienst en be vat tevens bepalingen omtrent den overgang van den met betrekking tot de nationale militie en de schutterijen bestaanden tot den nieuwen toe stand. Behoudens noodzakelijke uitzonderingen, ver valt de militiewet op den dag van in werking treding der wet op den krijgsdienst. Voor de invoering der nieuwe wet wordt als tijdstip 1 Januari 1892 voorgesteld. De schutterij wet blijft tot Januari 1898 in wer king, ten einde de schutterijen tusschen 1 Januari 1893 en 1 Januari 1898 geleidelijk te kunnen opheffen. Na 1892 zou dan de jaarlijksche aanvulling van de schutterijen niet meer plaats hebben daarentegen zal in 1893 tot en met 1897 de overgang naar de reserve van de werkelijk ge- dienden als het verleenen van finaal ontslag, na 5jarigen reservedienst, op de gewone wijze ge schieden. De schutterij-lichtingen, reserve inbegrepen, zullen in laatstgenoemde jaren telkens met éen verminderen en alzoo dalen van tien tot vijf. De vijf overblijvende lichtingen der reserve zou den dan gezamenlijk ineens van verderen dienst worden ontheven. Daardoor blijft het mogelijk, gedurende het Sjarig overgangstijdperk, waarin jaarlijks eene lichting dienstplichtigen van het leger voor de landweer beschikbaar komt, van de in de schut terijen aanwezige krachten voor 's lands verde diging partij te trekken voor zooveel daaraan behoefte bestaan zal. Eene opheffing van de schutterijen in haar geheel, op 1 Jan. 1893, acht de Reg. niet raad zaam, uit vrees voor gebrek aan beschikbaar personeel voor de verdediging te land. Daarom is de Reg. tegen het voorstel der Staatscommissie, om de schutters, die oud-mili tairen zijn, en de geoefende schutters beneden de 32 jaar naar de zee- en landweer te doen overgaan, zoomede tegen het denkbeeld dier- zelfde commissie, om alle overige Nederlanders, daartoe door hun leeftijd aangewezen, beschik baar te stellen voor de aanvullingsreserve of de bijzondere diensten der niet-dienenden. De geleidelijke opheffing der schutterijen zal bevorderlijk kunnen zijn aan de vrijwillige dienst neming bij de zee- en landweer, bij laatgenoemde wapenmacht in den door de leden der schutterij bekleeden rang of graad, behoudens voldoening aan te stellen eischen, onder welke niet die van militairen dienst gedurende ten minste één jaar. Zij die, na invoering der nieuwe wet, hun militiedienst voortzetten, worden, voor zoover zij niet als plaatsvervanger dienen, niet ontslagen bij het einde van den militiedienst, doch hun wordt nieuwe dienst opgelegd. Aan de plaatsvervangers, die tot geen langer dienst dan die ingevolge de militiewet kunnen worden verplicht, wordt geen nieuwe dienstplicht opgelegd. De nummerverwisselaar evenwel wordt gelijk gesteld met den loteling, die zelf in dienst is opgetreden. De overige voorzieningen betreffen de regeling van den overgang van den ouden tot den nieu wen toestand, in verband met de geschillen over de inlijving, de aangifte tot inschrijving, het ontslag uit den dienst, de strafbepalingen, enz. ProTinclale Staten Tan Noorfllolland. In de jl. Vrijdag te half elf geopende Statenzitting waren in de eerste plaats aan de orde het toestaan der 3de suppletoire begrooting voor 1890 van het gesticht „Meerenberg", zonder discussie toegestaan, evenals de subsidie ?i f 800 in eens voor 1890, ten behoeve van de zeevaartkundige school in het zee manshuis en van f 2000 per jaar voor den tijd van 3 jaren voor de machinistenschool te Amsterdam. Afwijzeud beschikten de Staten met 27 tegen 39 stemmen op het verzoek om subsidie gedaan aan het bestuur der Vereeniging van Nederlandsche scherpschutters, als zijnde deze Vereeniging wel van algemeen, doch niet van provinciaal belang. Door de heeren Rahusen, Waller, v. Lennep, v. Dedem en Heemskerk was een amendement voor gesteld, waarbij zou worden bepaald dat voor 1891 f 500 subsidie zou worden gegeven. De heer Rahusen zei, dat er moed toebehoorde een amendement in te dienen op dit voorstel, waar over en Ged. Staten èn de commissie afwijzend ad- viseferen. Hij gelooft dat ér wel een provinciaal belang is te ontdekken in deze zaak. Het is niet noodig, dat het is een zuiver provinciaal belang. Dit wordt ook door de Staten gehuldigd bij het toestaan der andere subsidiën. Het beginsel is altijd geweest, de zaak moet zijn van algemeen en ook van provinciaal belang. En deze zaak is van provinci aal belang. Het algemeen nut erkennen zelfs Ged. Staten en de commissie. Vooral in deze dagen moet de weerbaarheid vau den Staat zooveel mogelijk worden verhoogd. Denken wij daarbij maar aan de Transvalers, wier scherpschutters het land hebben gered. Maar ook de provincie heeft er belang bij, want de Vereeniging is in deze provincie gevestigd. En als Nederland, wat God verhoede, in oorlog komt, dan heeft Noordholland het meeste belang bij scherpschutters, want Amsterdam zal worden het laatste reduit, dat verdedigd moet worden. En als men dan geen scherpschutters heeft dau zal men zien dat het wel een provinciaal belang is ze te hebben. Slechts voor één jaar wenschten de heeren Waller, v. Leunep, v. Dedem en Heemskerk f 500 subsidie te geven. De heer Kal ff bestreed den heer Rahusen. Ook wielrijders, zwemmers, enz. waren bezig in het Rijks belang. De heer v. Dedem vond dat wielrijden en zwem men niet, maar schieten wel ten goede kwam aan de verdediging, de beiden eersten konden niet als factoren in de verdediging meerekenen. Hij hield verder nog een warm pleidooi voor het toestaan der subsidie. Vervolgens kwam aan de orde de nadere voor dracht van Ged. Staten tot het verleenen van onder steuning voor den aanleg van een locaalspoorweg tusschen Alkmaar en Hoorn met het daarbij gevoegd rapport der commissie, wier voorstel door Ged. Staten was overgenomen. Het voorstel van Ged. Staten ten aanzien van de aanvraag om subsidie voor den spoorweg Alkmaar Hoorn, door de heeren Bosman en De Lange ge daan, zooals het door de speciale commissie is ge amendeerd, en met die wijzigingen hebben Ged. Staten verklaard zich te vereenigen strekt thans om voor den aanleg van het werk een renteloos voorschot van 2 ton te geven uit de provinciale fondsen, waarvan f 175.000 zal worden verstrekt, zoodra de weg in exploitatie is gebracht, hetgeen, onvoorziene omstandigheden daargelaten, voor 1 Aug. 1894 moet zijn geschied. De overige 25 mille worden gegeven zoodra de rekening der kosten van aanleg (onteigening, en bouw der baan en van de daarbij behoorende kunstwerken) door Ged. Staten is goedgekeurd. Dc teruggave van het voorschot geschiedt uit de opbrengst der lijn, zoodra die zal gestegen zijn boven zeker bedrag per jaar, vast te stellen nadat de re kening van den aanleg bij Ged. Staten is ingediend. Tot vaststelling van dat bedrag zullen worden bijeen- geteld 4 pCt. van de kosten van aanleg na aftrek van het voorschot en de genoten subsidiën, de kos ten van exploitatie per jaar ad 45 mille, f 2000 voor kosten van beheer. Van de jaarijksche opbrengst boven dit bedrag wordt aan de provincie de helft uitgekeerd. Vóór 1 Aug. 1891 moet zich eene vennootschap hebben gevormd voor den bouw en de exploitatie van dezen spoorweg. Over het alzoo gewijzigd voorstel van Gedep. Sta ten, voerde jl. Vrijdag allereerst het woord de heer mr. Van Nierop, die een paar vragen wenschte te doen. Wat zal er gebeuren als de rekening door Gedep. Staten niet wordt goedgekeurd tot het volle door de ondernemers voorgedragen cijfer? Dat de rekening wordt goedgekeurd tot een lager cijfer en dit ook voorkomt bij de berekening die gemaakt wordt voor de terugbetaling van het voorschot of de vaststelling van liet dividend. Wat de verwachtingen betreft omtrent de opbrengst van de lijn Alkmaar—Hoorn, men zal op niet meer dan f 2500 kunnen rekenen per jaar, per KM. en alleen voor locaal-verkeer. In 't allergunstigste geval zal 't dividend 4 a 5 pCt. kunnen bedragen, niet meer. Men behoeft dus in geen geval te vreezen voor te groote winsten van de ondernemers, en voor de aandeelhouders. De kosten van aanleg acht spr. inderdaad niet te hoog geraamd, en dan vullen er nog kosten bij komen van kapitaalcreatie om geld te hebben voor de betalingen van den aanleg, tot tijd en wijle de f 175,000 renteloos voorschot door de provincie zijn betaald. Zullen kosten voor het plaatsen van eene obligatieleening en het koersverschil, daarop even tueel te lijden, als kosten van geldverschaffing op de kosten van aanleg gebracht kunnen worden Spr. wenschte om al die redcren nog geheel an dere voorwaarden te stellen. De leeningen en andere punten zouden de concessionnarissen aan de con trole van Gedep. Staten moeten onderwerpen, maar dit alles is zeer moeilijk. Hij wenscht zoo mogelijk van Gedep. Staten eenig antwoord op deze vragen te mogeu ontvangen. De lieer mr. J. C. de Vries, merkte op, dat het èn aan de ondernemers èn aan de provincie vrij staat afstand te doen van die tweede bijdrage van f 25,000. Maar als er geen goedgekeurde rekening is, dan worden de f 175,000 ook niet aan de pro- vincie teruggegeven. Hij vraagt, of dit de bedoeling is? Voor zich zou hij er geen bezwaar tegen hebben reeds nu de mogelijkheid te onderetellen dat de 175 mille a. «fonds perdu" worden gegeven. De heer mr. A. F. K. Hartogh was 't daarmede eens en lichtte het nog nader toehij drukte zijn leedwezen er over uit dat Gedep. Staten de door de commissie voorgestelde wijziging hebben overge nomen. Heigeen de ondernemers primitief vroegen is eigenlijk nog meer in het belang van de provin cie dan wat Gedep. Staten nu voorstellen. Zij wilden voor de aandeelhouders met 4 pCt. tevreden zijn en de Gedep. Staten bieden 5 percent vóór dat er van aandeel in de winst voor de provincie sprake is, zelfs indien men noest aannemen dat de raming van de kosten van aanleg f 100,000 te hoog was gesteld. Zou 't nu niet verre de voorkeur verdie nen alsnog terug te keeren tot 't oorspronkelijk voorstel van de ondernemers, en deze aaanhangige voordracht niet aan te nemen De heer mr. T. Heemskerk heeft er bezwaar tegen aan de ondernemers zonder noodzaak de ver plichting contractueel op te leggen om op Zondag treinen te laten rijden. Als hij verder de drie edities: de voorwaarden van de ondernemers zei ven, die van. Gedep. Staten en die door Gedep. Staten voorgesteld, naast elkander legt, dan komt 't hem voor, dat, dat iedere volgende editie minder duide lijk en meer gecompliceerd is. Hij zou tot de eerste willen terugkeeren, en merkt aan den heer Van Nierop op, dat kosten van kapitaal verschaffing toch zeker niet kunnen bedoeld zijn onder de kunstwerken van de baan tot de aanlegkosten be hoorende. De lieer mr. Westerwoudt achtte 't hoogst moeilijk om te antwoorden op vragen omtrent punten die nimmer bij de besprekingen tusschen Gedep. Staten en de aanvragers zijn aangeroerd. Uit alles blijkt, dat de ondernemers geen post voor kapitaalcreatie op de rekening zullen brengen; de zorg voor het geld late men gerust aan hen over. Overigens liangl alles nog te veel in de lucht, dan dat men nu reeds zou kunnen zeggen wat beslist zal moeten worden in de toekomst. De rapporteur der commissie, mr. Mouthaan; beantwoordde namens haar de gemaakte bedenkingen. In de zomervergadering is reeds gebleken, dat de Statcu de lijn wenschten tot stand te brengen, in het provinciaal belang er van. Gedep. Staten hebben, sterk door dit votum, veel toegegeven aan de aan vragers. Ook de commissie: zij heeft getracht aan alle bedenkingen te gemoet te komen, en daarom haar voorstel gedaan. In de gevallen door mr. van Nierop, de Vries en Hartogh geopperd, zou zijn advies zijn 's rech ters tusschenkomst in te roepen om vau de aan vragers te zijner tijd het werkelijk gegeven voor schot terug te vragen. De heer mr. P. A. Brugmans achtte de quaestie over de vraag wat kosten van aanleg zullen zijn, nog niet geheel duidelijk, en de bezwaren die ge rezen zijn, heeft mr. Mouthaan niet voldoende opgelost. De heer mr. de Vries achtte dc oplossing om 's rechters tusschenkomst in te roepen niet juist, maar als men de goedkeuring door Gedep. Staten verlangt en goedkeuring in gemeen overleg, dan is men gereed. Want dan zal, als er geen overleg wordt verkregen, 's rechters tusschenkomst kunnen worden ingeroepen. Bovendien is 't ook niet billijk in een contract de beslissing aan een der beide partijen over te laten. De heer mr. Hartogh beval nog nader het oor spronkelijk voorstel van de concessionarissen aan, volgens hetwelk het voorschot toch altijd eerder aan de provincie zal terugkomen. De heer mr. Heemskerk wilde als amendement uit 't voorstel laten vervallen de verplichting om (ook op Zondag) vier treinen te laten rijden. Voor 't minst genomen acht hij die verplichting op te leggen niel noodzakelijk. De heer van Nierop bespreekt de vraag of de Maatschappij moet verplicht worden terug te be talen als er een zeker fixum is verdiend. Hij zou willen 73 duizend om alle bezwaren op te lossen, als fixum van opbrengst. De heeren mr. Philips en mr. Lohman onder steunden het amendement Heemskerk. De heer mr. Hartogh wilde een fixum van f 73,600 voorstellen op 't punt der terugbetaling van het voorschot, en, zoodra de opbrengsten zullen gestegen zijn boven f 73,000 per jaar, dat dan 't voorschot zal worden terugbetaald en van 't meer dere de helft aan de provincie komen zal, en verder het voorschot van 2 ton in eens toe te kennen. Ook dit amendement wordt voldoende ondersteund. Bij de heropening van de discussiën na de pauze, deelde de voorzitter mede, dat de heer Heemskerk zijn amendement gewijzigd heeft, zoodat als voor waarde blijft bestaan, dat de exploitatie vóór 1 Aug. 1894 verzekerd moet zijn met 4 treinen per dag, maar met de bijvoeging, dat deze verplichting niet gelde voor den Zondag. De heer K. Zijp wees op de exceptioneel gunstige verhoudingen, waaronder de lijn Medemblik naar Hoorn is aangelegd, waarop deze lijn zeker niet zal mogen rekenen, zoodat de begrooting zeker niet te hoog genomen is. De heer Van Dedem zag bezwaar in het ante cedent dat hier gesteld wordt, en betwijfelt altijd nog of het cijfer voor den aanleg niet te hoog is getaxeerd. De heer Hartogh wees er op dat er dit niets toe doet, nu 't alleen de vraag geldt hoe de teruggave zal geschieden van het voorschot. Wel kon hij verzekeren dat, als zijn amendement niet wordt aan genomen, de geheele zaak wordt in de waagschaal gesteld. Dc heer mr. Van Nierop wenschte, dat er een contradictoir debat over de begrootingspostpn zal worden gevoerd tusschen de voordragers en Gedepu teerde Staten. De heer mr. Aug. Philips achtte de zaak reeds gepraejudicieerd door de motie, die in de zomerver gadering is aangenomen. De vraag is nu niet meer of 200,000 te hoog is, dat is reeds beslist. Hij zal dus niet tegenstemmen. De heer Mouthaan wees er den vorigen spreker op dat in het besluit staat „hoogstens twee ton." Over het araendement-Heemskerk om te bepalen dat de verplichting van vier treinen daags te laten rijden niet zal gelden voor den Zondag, worden 32 stemmen tegen en 32 steramen voor uitgebracht, 'zoodat in een volgende bijeenkomst opnieuw zal worden bestemd. Het araenderaent-Hartogh, om een fixum van 73 duizend jaarlijksche opbrengst te bepalen, waarna het voorschoot moet worden terugbetaald, en de meerdere opbrengst verdeeld tusschen de provincie en de aanvragers, en om het voorschot van 2 ton niet in tweeën maar in eens te betalen, werd met 42 stemmen voor en 22 tegen aangenomen. De heeren Philips en Rutgere achtten thans eene stemming over het voorstel zelf met voorbehoud van de beslissing over 't amendement-Heemskerk, niet logisch en niet wenschelijk, al zou 't ook kunnen gebeuren, dat de eindbeslissing over het voorstel zoodoende tot de zomervergadering van 1891 werd uitgesteld. De vergadering besliste met 42 tegen 22 stem men dat dc eindstemming over het voorstel nu niet zal worden gehouden. De voordracht omtrent de bijdrage van f25,500 voor de haven te Medemblik, wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Omtrent het ontwerp-besluit tot wijziging van het reglement voor het hoogheemraadschap van Rijnland, werd in de zomervergadering der Staten nog geen beslissing genomen. Er waren toen eenige bedenkingen gerezen, naar aanleiding van welke Gedep. Staten van dijkgraaf en hoogheemraden eenige inlichtingen vroegen en verkregen. Zij hand haven hunne toen gedane voordracht, om nl. de jaarwedde van den dijkgraaf van f 3000 te vcr- hoogen tot f 5000, onder voorwaarde dat hij geene andere bezoldigde betrekkingen mag aannemen of bekleeden zonder toestemming van de vereenigde vergadering der ingelanden. Ook Gedep. Staten vau Zuid-Holland hadden voorgesteld deze voor waarde op te nemen, doch de Prov. Staten van Zuidholland achten haar onnoodig en lieten haar weg. Wordt dus thans die voorwaarde door de Prov. Staten van Noordholland er bij vastgesteld, dan zal er een geschil zijn ontstaan dat krachtens art. 70 .der Grondwet aan de beslissing van den Koning moet worden onderwerpen. De speciale commissie stelt bij meerderheid van stemmen aan de Staten voor, in een paar punten af te wijken van hetgeen door Gedep. Staten wordt voorgesteld, namelijk om niet den rentmeester de verplichting op te leggen om behalve te Leiden ook nog in andere gemeenten, die tot het hoogheem raadschap behooren, zitting te houden. De heer P. Ledeboer wenschte te behouden de inrichting omtrent de gaarders zooals die thans bestaat. In de afschaffing ziet spr. geen heil en geen voordeel. Integendeel, het tusschentijds be talen aan de gaardere is een groot gemak voor de plattelands ingelanden. De artikelen 157 en 158 wenscht hij uit 't oude reglement te behouden, zoodat de rentmeester vrij blijft daar waar 't noodig is, gaarders aan te stellen. De heer Ferf, lid van Gedep. Staten, zou dit geheele punt maar gerustelijk aan de vereenigde vergadering van Rijnland zells willen overlaten. De lieer Rutgere van Rozenburg acht 't opmer kelijk dat de vereenigde vergadering zich eene be voegdheid wenscht te zien ontnomen, die zij in 't oude reglement had, nl.om onherroepelijk gaarders in andere plaatsen aan te stellen, en de meerderheid van de commissie gaat met dien wensch mede. De minderheid echter ziet daarin geen reden om op den nuttigen maatregel te komen. De minder heid is niet overtuigd dat Rijnland de wijzigingook nu nog zou wenschen. De bezuiniging die men beoogt is onbelangrijk. Het is zeker in het belang van de ingelanden, de gaardere, die niet 2 dagen per week, maar dagelijks en den geheelen dag zitting houden, te bestendigen. En die instelling wordt ook zeer gewaardeerd, want de helft der ingelanden maakt van de gaardere ge bruik. De heer mr. De Vries achtte dit alles hier niet de vraag, maar alleen of men de vereenigde verga dering wil ontstaan van eene bevoegdheid, die zij heeft, en spr. zou dit willen doen. De heer 't Hooft was dit niet eens. Als de artikelen niet gewijzigd worden dan kan Rijnland de gaardere niet afschaftener zijn dan geen dagen genoeg over voor den rentmeester. Hij drukt er ook op dat de instelling der gaarders in het Matig der ingelanden is. De heer mr. Heemskerk besprak het verband tusschen de voorgestelde bezuiniging en de verhoo ging van het traktement des rentmeesters. Hij zot» dit laatste willen behouden en den geheelen toestand die goed werkt. De heer Waller beantwoordt den heer de Vries. De heer De Vries bespreekt het andere punt waarover bijna reeds een conflict is tusschen Noord en Zuidholland. Hij ziet er geen beginsel in, en zou daarom een conflict willen vermijden en willen toegeven. De mindeiheid heeft daarom ook voorge steld de toevoeging in art. 13 te doen vervallen. De heer Rutgere verdedigde het gevoelen van de meerderheid Om de voordracht met de beperking van art. 13 aan te nemen. Die is indertijd met algemeene instemming voorgesteld, men moet daarop nu niet terugkomen, al zou er ook een conflict zijn tusschen de beide provinciën. De lieer Ledeboer heeft als amendement voorge steld het nieuw voorgestelde art. 158 te doen ver vallen uit het voorstel. Dc voorgestelde toevoeging aan art. 13, dat de dijkgraaf geen andere bezoldigde betrekkingen zal mogen bekleeden zonder toestemming der vereenigde vergadering, wordt met 49 tegen 11 stemmen aan genomen. Het jamendcmeut-I.»edcboer wordt met 48 tegen 12 stemmen aangenomen en de gaarders dus behouden. De overige punten van de voordracht worden vervolgens zonder hoofdelijke stemmen aangenomen en goedgekeurd. Evenzoo de voordrachten tot wijziging van dc bijzondere reglementen van de polders Wormer, Jisp en Neck en de Diemermeer. Jl. Zaterdag namen de Staten het amendement- Heemskerk omtrent niet verplicht Zondags rijden aan met 24 legen 18 stemmen, en daarna de voor dracht, zooals zij nu is geamendeerd, met 35 tegen 7. De heer Prins interpelleerde Gedep. Staten over hun voornemen als er geen antwoord van den mi nister kwam op den brief om salarisverhooging voor de ambtenaren ter griffie. Waar zij verklaren dat de zaken niet goed kunnen gaan, als de hooge re geering niet medewerkt, is interpellatie noodig. Hij wilde geen bepaald voorstel doen, maar door zijn spreken den minister overtuigen dat er op deze wijze belemmering ontstaat en ook de Staten niet kunnen worden verantwoordelijk gesteld voor een goed beheer. De Voorzitter antwoordde, dat er nog geen ant woord was, dat Gedep. Staten nog willen wachten,, en dat zoo het antwoord ontkennend mocht wezen, zij toch den minister zullen zien te overtuigen. Trouwens, nu de heer Prins had gesproken, zal dc minister wel overtuigd wezen. De Voorzitter stelde voor uit naam der Stalen een adres van hulde te richten aan de Koningin en het koninklijk huis bij gelegenheid van liet op treden der regentes, met de bede, dat Z. M. spoedig mocht heretellen en zelf de teugels van het bewind weder kunne terhand Hemen. Binnenlandsch nieuws. Helder. Den 25, 26 cn 27 uctober 11. had te Rijssel eene internationale tentoonstelling van pluimgedierte plaats. Onder de bekroonden komt onzen plaatsgenoot, de heer P. Polvliet, voor als de voornaamste prijswinner. De Fransche dagbladen brengen den heer P. grooten lof, ter wijl de voorzitter der tentoonstellingscommissie, de heer Dubar, den heer P. in het bijzonder gelukwenschte met de door een ieder bewon derde inzending. De grootste tegenstander van den heer P. was de heer Lejeune van Parijs, die eene inzending van 150 paar duiven exposeerde en evenveel kippen. Van de laatsten kreeg hij den prijs, maar met zijne duiven moest hij het tegenover den heer P. afleggen. Men verklaarde o. a. al gemeen, nimmer zulke duiven te hebben gezien, wat, als men weet, dat juist die welke zoozeer de aandacht trokken, door den heer P. alhier gelokt zijn, geen geringe genoegdoening voor hem moet zijn. Het meeste succes hadden vijf Engelsche kroppers, waarvan een paar blauwe de fabelach tige waarde van f 1800 vertegenwoordigen, een paar zwarte evenveel waarde bezitten, terwijl de drie overigen ieder eene waarde van f 1200 vertegenwoordigen. Het zal dan ook niemand verwonderen, dat de heer P. de volgende prijzen verwierf i°. De grootste prijs (f 500), toegekend aan de fraaiste collectie. 20. De vijf eereprijzen, toegekend aan vijf ver schillende rassen. 30. Achttien eerste prijzen. 40. Twaalf tweede prijzen. 50. Drie mentions trés honorable (derde prij zen), te zamen 39 prijzen. Oudesluis (gem. Zijpe). Jl. Woensdags vierden de spoorwegwerker K. Nap en zijne vrouw, haltewachteres, hun 25jarig huwelijks-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1890 | | pagina 2