NEDERLAND.
HELDER, ii November.
STATEN-GENERAAL.
Tweede Kamer.
Een bij de Kamer ingediend, uit 87 artikelen
saamgesteld wetsontwerp, strekt ter uitvoering van
de wet tot regeling van den krijgsdienst en be
vat tevens bepalingen omtrent den overgang van
den met betrekking tot de nationale militie en
de schutterijen bestaanden tot den nieuwen toe
stand.
Behoudens noodzakelijke uitzonderingen, ver
valt de militiewet op den dag van in werking
treding der wet op den krijgsdienst. Voor de
invoering der nieuwe wet wordt als tijdstip 1
Januari 1892 voorgesteld.
De schutterij wet blijft tot Januari 1898 in wer
king, ten einde de schutterijen tusschen 1 Januari
1893 en 1 Januari 1898 geleidelijk te kunnen
opheffen.
Na 1892 zou dan de jaarlijksche aanvulling
van de schutterijen niet meer plaats hebben
daarentegen zal in 1893 tot en met 1897 de
overgang naar de reserve van de werkelijk ge-
dienden als het verleenen van finaal ontslag, na
5jarigen reservedienst, op de gewone wijze ge
schieden.
De schutterij-lichtingen, reserve inbegrepen,
zullen in laatstgenoemde jaren telkens met éen
verminderen en alzoo dalen van tien tot vijf.
De vijf overblijvende lichtingen der reserve zou
den dan gezamenlijk ineens van verderen dienst
worden ontheven.
Daardoor blijft het mogelijk, gedurende het
Sjarig overgangstijdperk, waarin jaarlijks eene
lichting dienstplichtigen van het leger voor de
landweer beschikbaar komt, van de in de schut
terijen aanwezige krachten voor 's lands verde
diging partij te trekken voor zooveel daaraan
behoefte bestaan zal.
Eene opheffing van de schutterijen in haar
geheel, op 1 Jan. 1893, acht de Reg. niet raad
zaam, uit vrees voor gebrek aan beschikbaar
personeel voor de verdediging te land.
Daarom is de Reg. tegen het voorstel der
Staatscommissie, om de schutters, die oud-mili
tairen zijn, en de geoefende schutters beneden
de 32 jaar naar de zee- en landweer te doen
overgaan, zoomede tegen het denkbeeld dier-
zelfde commissie, om alle overige Nederlanders,
daartoe door hun leeftijd aangewezen, beschik
baar te stellen voor de aanvullingsreserve of de
bijzondere diensten der niet-dienenden.
De geleidelijke opheffing der schutterijen zal
bevorderlijk kunnen zijn aan de vrijwillige dienst
neming bij de zee- en landweer, bij laatgenoemde
wapenmacht in den door de leden der schutterij
bekleeden rang of graad, behoudens voldoening
aan te stellen eischen, onder welke niet die van
militairen dienst gedurende ten minste één jaar.
Zij die, na invoering der nieuwe wet, hun
militiedienst voortzetten, worden, voor zoover zij
niet als plaatsvervanger dienen, niet ontslagen
bij het einde van den militiedienst, doch hun
wordt nieuwe dienst opgelegd.
Aan de plaatsvervangers, die tot geen langer
dienst dan die ingevolge de militiewet kunnen
worden verplicht, wordt geen nieuwe dienstplicht
opgelegd.
De nummerverwisselaar evenwel wordt gelijk
gesteld met den loteling, die zelf in dienst is
opgetreden.
De overige voorzieningen betreffen de regeling
van den overgang van den ouden tot den nieu
wen toestand, in verband met de geschillen over
de inlijving, de aangifte tot inschrijving, het
ontslag uit den dienst, de strafbepalingen, enz.
ProTinclale Staten Tan Noorfllolland.
In de jl. Vrijdag te half elf geopende Statenzitting
waren in de eerste plaats aan de orde het toestaan
der 3de suppletoire begrooting voor 1890 van het
gesticht „Meerenberg", zonder discussie toegestaan,
evenals de subsidie ?i f 800 in eens voor 1890, ten
behoeve van de zeevaartkundige school in het zee
manshuis en van f 2000 per jaar voor den tijd van
3 jaren voor de machinistenschool te Amsterdam.
Afwijzeud beschikten de Staten met 27 tegen 39
stemmen op het verzoek om subsidie gedaan aan
het bestuur der Vereeniging van Nederlandsche
scherpschutters, als zijnde deze Vereeniging wel van
algemeen, doch niet van provinciaal belang.
Door de heeren Rahusen, Waller, v. Lennep, v.
Dedem en Heemskerk was een amendement voor
gesteld, waarbij zou worden bepaald dat voor 1891
f 500 subsidie zou worden gegeven.
De heer Rahusen zei, dat er moed toebehoorde
een amendement in te dienen op dit voorstel, waar
over en Ged. Staten èn de commissie afwijzend ad-
viseferen. Hij gelooft dat ér wel een provinciaal
belang is te ontdekken in deze zaak. Het is niet
noodig, dat het is een zuiver provinciaal belang.
Dit wordt ook door de Staten gehuldigd bij het
toestaan der andere subsidiën. Het beginsel is altijd
geweest, de zaak moet zijn van algemeen en ook van
provinciaal belang. En deze zaak is van provinci
aal belang. Het algemeen nut erkennen zelfs Ged.
Staten en de commissie. Vooral in deze dagen moet
de weerbaarheid vau den Staat zooveel mogelijk
worden verhoogd. Denken wij daarbij maar aan
de Transvalers, wier scherpschutters het land hebben
gered. Maar ook de provincie heeft er belang bij,
want de Vereeniging is in deze provincie gevestigd.
En als Nederland, wat God verhoede, in oorlog
komt, dan heeft Noordholland het meeste belang bij
scherpschutters, want Amsterdam zal worden het
laatste reduit, dat verdedigd moet worden. En als
men dan geen scherpschutters heeft dau zal men
zien dat het wel een provinciaal belang is ze te
hebben. Slechts voor één jaar wenschten de heeren
Waller, v. Leunep, v. Dedem en Heemskerk f 500
subsidie te geven.
De heer Kal ff bestreed den heer Rahusen. Ook
wielrijders, zwemmers, enz. waren bezig in het Rijks
belang.
De heer v. Dedem vond dat wielrijden en zwem
men niet, maar schieten wel ten goede kwam aan
de verdediging, de beiden eersten konden niet als
factoren in de verdediging meerekenen. Hij hield
verder nog een warm pleidooi voor het toestaan der
subsidie.
Vervolgens kwam aan de orde de nadere voor
dracht van Ged. Staten tot het verleenen van onder
steuning voor den aanleg van een locaalspoorweg
tusschen Alkmaar en Hoorn met het daarbij gevoegd
rapport der commissie, wier voorstel door Ged.
Staten was overgenomen.
Het voorstel van Ged. Staten ten aanzien van de
aanvraag om subsidie voor den spoorweg Alkmaar
Hoorn, door de heeren Bosman en De Lange ge
daan, zooals het door de speciale commissie is ge
amendeerd, en met die wijzigingen hebben Ged.
Staten verklaard zich te vereenigen strekt thans
om voor den aanleg van het werk een renteloos
voorschot van 2 ton te geven uit de provinciale
fondsen, waarvan f 175.000 zal worden verstrekt,
zoodra de weg in exploitatie is gebracht, hetgeen,
onvoorziene omstandigheden daargelaten, voor 1 Aug.
1894 moet zijn geschied. De overige 25 mille
worden gegeven zoodra de rekening der kosten van
aanleg (onteigening, en bouw der baan en van de
daarbij behoorende kunstwerken) door Ged. Staten
is goedgekeurd.
Dc teruggave van het voorschot geschiedt uit de
opbrengst der lijn, zoodra die zal gestegen zijn boven
zeker bedrag per jaar, vast te stellen nadat de re
kening van den aanleg bij Ged. Staten is ingediend.
Tot vaststelling van dat bedrag zullen worden bijeen-
geteld 4 pCt. van de kosten van aanleg na aftrek
van het voorschot en de genoten subsidiën, de kos
ten van exploitatie per jaar ad 45 mille, f 2000
voor kosten van beheer.
Van de jaarijksche opbrengst boven dit bedrag
wordt aan de provincie de helft uitgekeerd. Vóór
1 Aug. 1891 moet zich eene vennootschap hebben
gevormd voor den bouw en de exploitatie van dezen
spoorweg.
Over het alzoo gewijzigd voorstel van Gedep. Sta
ten, voerde jl. Vrijdag allereerst het woord de heer
mr. Van Nierop, die een paar vragen wenschte te
doen. Wat zal er gebeuren als de rekening door
Gedep. Staten niet wordt goedgekeurd tot het volle
door de ondernemers voorgedragen cijfer? Dat de
rekening wordt goedgekeurd tot een lager cijfer en
dit ook voorkomt bij de berekening die gemaakt
wordt voor de terugbetaling van het voorschot of
de vaststelling van liet dividend.
Wat de verwachtingen betreft omtrent de opbrengst
van de lijn Alkmaar—Hoorn, men zal op niet meer
dan f 2500 kunnen rekenen per jaar, per KM. en
alleen voor locaal-verkeer. In 't allergunstigste geval
zal 't dividend 4 a 5 pCt. kunnen bedragen, niet
meer. Men behoeft dus in geen geval te vreezen
voor te groote winsten van de ondernemers, en voor
de aandeelhouders.
De kosten van aanleg acht spr. inderdaad niet
te hoog geraamd, en dan vullen er nog kosten bij
komen van kapitaalcreatie om geld te hebben voor
de betalingen van den aanleg, tot tijd en wijle de
f 175,000 renteloos voorschot door de provincie zijn
betaald. Zullen kosten voor het plaatsen van eene
obligatieleening en het koersverschil, daarop even
tueel te lijden, als kosten van geldverschaffing op
de kosten van aanleg gebracht kunnen worden
Spr. wenschte om al die redcren nog geheel an
dere voorwaarden te stellen. De leeningen en andere
punten zouden de concessionnarissen aan de con
trole van Gedep. Staten moeten onderwerpen, maar
dit alles is zeer moeilijk. Hij wenscht zoo mogelijk
van Gedep. Staten eenig antwoord op deze vragen
te mogeu ontvangen.
De lieer mr. J. C. de Vries, merkte op, dat het
èn aan de ondernemers èn aan de provincie vrij
staat afstand te doen van die tweede bijdrage van
f 25,000. Maar als er geen goedgekeurde rekening
is, dan worden de f 175,000 ook niet aan de pro-
vincie teruggegeven. Hij vraagt, of dit de bedoeling
is? Voor zich zou hij er geen bezwaar tegen hebben
reeds nu de mogelijkheid te onderetellen dat de
175 mille a. «fonds perdu" worden gegeven.
De heer mr. A. F. K. Hartogh was 't daarmede
eens en lichtte het nog nader toehij drukte zijn
leedwezen er over uit dat Gedep. Staten de door
de commissie voorgestelde wijziging hebben overge
nomen. Heigeen de ondernemers primitief vroegen
is eigenlijk nog meer in het belang van de provin
cie dan wat Gedep. Staten nu voorstellen. Zij wilden
voor de aandeelhouders met 4 pCt. tevreden zijn
en de Gedep. Staten bieden 5 percent vóór dat er
van aandeel in de winst voor de provincie sprake is,
zelfs indien men noest aannemen dat de raming
van de kosten van aanleg f 100,000 te hoog was
gesteld. Zou 't nu niet verre de voorkeur verdie
nen alsnog terug te keeren tot 't oorspronkelijk
voorstel van de ondernemers, en deze aaanhangige
voordracht niet aan te nemen
De heer mr. T. Heemskerk heeft er bezwaar
tegen aan de ondernemers zonder noodzaak de ver
plichting contractueel op te leggen om op Zondag
treinen te laten rijden. Als hij verder de drie
edities: de voorwaarden van de ondernemers zei ven,
die van. Gedep. Staten en die door Gedep. Staten
voorgesteld, naast elkander legt, dan komt 't hem
voor, dat, dat iedere volgende editie minder duide
lijk en meer gecompliceerd is. Hij zou tot de
eerste willen terugkeeren, en merkt aan den heer
Van Nierop op, dat kosten van kapitaal verschaffing
toch zeker niet kunnen bedoeld zijn onder de
kunstwerken van de baan tot de aanlegkosten be
hoorende.
De lieer mr. Westerwoudt achtte 't hoogst
moeilijk om te antwoorden op vragen omtrent
punten die nimmer bij de besprekingen tusschen
Gedep. Staten en de aanvragers zijn aangeroerd.
Uit alles blijkt, dat de ondernemers geen post
voor kapitaalcreatie op de rekening zullen brengen;
de zorg voor het geld late men gerust aan hen
over. Overigens liangl alles nog te veel in de
lucht, dan dat men nu reeds zou kunnen zeggen
wat beslist zal moeten worden in de toekomst.
De rapporteur der commissie, mr. Mouthaan;
beantwoordde namens haar de gemaakte bedenkingen.
In de zomervergadering is reeds gebleken, dat
de Statcu de lijn wenschten tot stand te brengen,
in het provinciaal belang er van. Gedep. Staten hebben,
sterk door dit votum, veel toegegeven aan de aan
vragers. Ook de commissie: zij heeft getracht aan
alle bedenkingen te gemoet te komen, en daarom
haar voorstel gedaan.
In de gevallen door mr. van Nierop, de Vries
en Hartogh geopperd, zou zijn advies zijn 's rech
ters tusschenkomst in te roepen om vau de aan
vragers te zijner tijd het werkelijk gegeven voor
schot terug te vragen.
De heer mr. P. A. Brugmans achtte de quaestie
over de vraag wat kosten van aanleg zullen zijn,
nog niet geheel duidelijk, en de bezwaren die ge
rezen zijn, heeft mr. Mouthaan niet voldoende
opgelost.
De heer mr. de Vries achtte dc oplossing om
's rechters tusschenkomst in te roepen niet juist,
maar als men de goedkeuring door Gedep. Staten
verlangt en goedkeuring in gemeen overleg, dan
is men gereed. Want dan zal, als er geen overleg
wordt verkregen, 's rechters tusschenkomst kunnen
worden ingeroepen. Bovendien is 't ook niet billijk
in een contract de beslissing aan een der beide
partijen over te laten.
De heer mr. Hartogh beval nog nader het oor
spronkelijk voorstel van de concessionarissen aan,
volgens hetwelk het voorschot toch altijd eerder aan
de provincie zal terugkomen.
De heer mr. Heemskerk wilde als amendement
uit 't voorstel laten vervallen de verplichting om
(ook op Zondag) vier treinen te laten rijden. Voor
't minst genomen acht hij die verplichting op te
leggen niel noodzakelijk.
De heer van Nierop bespreekt de vraag of de
Maatschappij moet verplicht worden terug te be
talen als er een zeker fixum is verdiend. Hij zou
willen 73 duizend om alle bezwaren op te lossen,
als fixum van opbrengst.
De heeren mr. Philips en mr. Lohman onder
steunden het amendement Heemskerk.
De heer mr. Hartogh wilde een fixum van
f 73,600 voorstellen op 't punt der terugbetaling
van het voorschot, en, zoodra de opbrengsten zullen
gestegen zijn boven f 73,000 per jaar, dat dan 't
voorschot zal worden terugbetaald en van 't meer
dere de helft aan de provincie komen zal, en verder
het voorschot van 2 ton in eens toe te kennen.
Ook dit amendement wordt voldoende ondersteund.
Bij de heropening van de discussiën na de pauze,
deelde de voorzitter mede, dat de heer Heemskerk
zijn amendement gewijzigd heeft, zoodat als voor
waarde blijft bestaan, dat de exploitatie vóór 1 Aug.
1894 verzekerd moet zijn met 4 treinen per dag,
maar met de bijvoeging, dat deze verplichting niet
gelde voor den Zondag.
De heer K. Zijp wees op de exceptioneel gunstige
verhoudingen, waaronder de lijn Medemblik naar
Hoorn is aangelegd, waarop deze lijn zeker niet zal
mogen rekenen, zoodat de begrooting zeker niet te
hoog genomen is.
De heer Van Dedem zag bezwaar in het ante
cedent dat hier gesteld wordt, en betwijfelt altijd
nog of het cijfer voor den aanleg niet te hoog is
getaxeerd.
De heer Hartogh wees er op dat er dit niets toe
doet, nu 't alleen de vraag geldt hoe de teruggave
zal geschieden van het voorschot. Wel kon hij
verzekeren dat, als zijn amendement niet wordt aan
genomen, de geheele zaak wordt in de waagschaal
gesteld.
Dc heer mr. Van Nierop wenschte, dat er een
contradictoir debat over de begrootingspostpn zal
worden gevoerd tusschen de voordragers en Gedepu
teerde Staten.
De heer mr. Aug. Philips achtte de zaak reeds
gepraejudicieerd door de motie, die in de zomerver
gadering is aangenomen. De vraag is nu niet meer
of 200,000 te hoog is, dat is reeds beslist. Hij zal
dus niet tegenstemmen.
De heer Mouthaan wees er den vorigen spreker
op dat in het besluit staat „hoogstens twee ton."
Over het araendement-Heemskerk om te bepalen
dat de verplichting van vier treinen daags te laten
rijden niet zal gelden voor den Zondag, worden
32 stemmen tegen en 32 steramen voor uitgebracht,
'zoodat in een volgende bijeenkomst opnieuw zal
worden bestemd.
Het araenderaent-Hartogh, om een fixum van 73
duizend jaarlijksche opbrengst te bepalen, waarna
het voorschoot moet worden terugbetaald, en de
meerdere opbrengst verdeeld tusschen de provincie
en de aanvragers, en om het voorschot van 2 ton
niet in tweeën maar in eens te betalen, werd met
42 stemmen voor en 22 tegen aangenomen.
De heeren Philips en Rutgere achtten thans eene
stemming over het voorstel zelf met voorbehoud van
de beslissing over 't amendement-Heemskerk, niet
logisch en niet wenschelijk, al zou 't ook kunnen
gebeuren, dat de eindbeslissing over het voorstel
zoodoende tot de zomervergadering van 1891 werd
uitgesteld.
De vergadering besliste met 42 tegen 22 stem
men dat dc eindstemming over het voorstel nu niet
zal worden gehouden.
De voordracht omtrent de bijdrage van f25,500
voor de haven te Medemblik, wordt zonder discussie
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Omtrent het ontwerp-besluit tot wijziging van
het reglement voor het hoogheemraadschap van
Rijnland, werd in de zomervergadering der Staten
nog geen beslissing genomen. Er waren toen eenige
bedenkingen gerezen, naar aanleiding van welke
Gedep. Staten van dijkgraaf en hoogheemraden
eenige inlichtingen vroegen en verkregen. Zij hand
haven hunne toen gedane voordracht, om nl. de
jaarwedde van den dijkgraaf van f 3000 te vcr-
hoogen tot f 5000, onder voorwaarde dat hij geene
andere bezoldigde betrekkingen mag aannemen of
bekleeden zonder toestemming van de vereenigde
vergadering der ingelanden. Ook Gedep. Staten
vau Zuid-Holland hadden voorgesteld deze voor
waarde op te nemen, doch de Prov. Staten van
Zuidholland achten haar onnoodig en lieten haar
weg. Wordt dus thans die voorwaarde door de
Prov. Staten van Noordholland er bij vastgesteld,
dan zal er een geschil zijn ontstaan dat krachtens
art. 70 .der Grondwet aan de beslissing van den
Koning moet worden onderwerpen.
De speciale commissie stelt bij meerderheid van
stemmen aan de Staten voor, in een paar punten
af te wijken van hetgeen door Gedep. Staten wordt
voorgesteld, namelijk om niet den rentmeester de
verplichting op te leggen om behalve te Leiden ook
nog in andere gemeenten, die tot het hoogheem
raadschap behooren, zitting te houden.
De heer P. Ledeboer wenschte te behouden de
inrichting omtrent de gaarders zooals die thans
bestaat. In de afschaffing ziet spr. geen heil en
geen voordeel. Integendeel, het tusschentijds be
talen aan de gaardere is een groot gemak voor
de plattelands ingelanden. De artikelen 157 en
158 wenscht hij uit 't oude reglement te behouden,
zoodat de rentmeester vrij blijft daar waar 't noodig
is, gaarders aan te stellen.
De heer Ferf, lid van Gedep. Staten, zou dit
geheele punt maar gerustelijk aan de vereenigde
vergadering van Rijnland zells willen overlaten.
De lieer Rutgere van Rozenburg acht 't opmer
kelijk dat de vereenigde vergadering zich eene be
voegdheid wenscht te zien ontnomen, die zij in
't oude reglement had, nl.om onherroepelijk
gaarders in andere plaatsen aan te stellen, en de
meerderheid van de commissie gaat met dien wensch
mede.
De minderheid echter ziet daarin geen reden om
op den nuttigen maatregel te komen. De minder
heid is niet overtuigd dat Rijnland de wijzigingook
nu nog zou wenschen.
De bezuiniging die men beoogt is onbelangrijk.
Het is zeker in het belang van de ingelanden, de
gaardere, die niet 2 dagen per week, maar dagelijks
en den geheelen dag zitting houden, te bestendigen.
En die instelling wordt ook zeer gewaardeerd, want
de helft der ingelanden maakt van de gaardere ge
bruik.
De heer mr. De Vries achtte dit alles hier niet
de vraag, maar alleen of men de vereenigde verga
dering wil ontstaan van eene bevoegdheid, die zij
heeft, en spr. zou dit willen doen.
De heer 't Hooft was dit niet eens. Als de
artikelen niet gewijzigd worden dan kan Rijnland
de gaardere niet afschaftener zijn dan geen dagen
genoeg over voor den rentmeester. Hij drukt er
ook op dat de instelling der gaarders in het Matig
der ingelanden is.
De heer mr. Heemskerk besprak het verband
tusschen de voorgestelde bezuiniging en de verhoo
ging van het traktement des rentmeesters. Hij zot»
dit laatste willen behouden en den geheelen toestand
die goed werkt.
De heer Waller beantwoordt den heer de Vries.
De heer De Vries bespreekt het andere punt
waarover bijna reeds een conflict is tusschen Noord
en Zuidholland. Hij ziet er geen beginsel in, en
zou daarom een conflict willen vermijden en willen
toegeven. De mindeiheid heeft daarom ook voorge
steld de toevoeging in art. 13 te doen vervallen.
De heer Rutgere verdedigde het gevoelen van de
meerderheid Om de voordracht met de beperking
van art. 13 aan te nemen. Die is indertijd met
algemeene instemming voorgesteld, men moet daarop
nu niet terugkomen, al zou er ook een conflict zijn
tusschen de beide provinciën.
De lieer Ledeboer heeft als amendement voorge
steld het nieuw voorgestelde art. 158 te doen ver
vallen uit het voorstel.
Dc voorgestelde toevoeging aan art. 13, dat de
dijkgraaf geen andere bezoldigde betrekkingen zal
mogen bekleeden zonder toestemming der vereenigde
vergadering, wordt met 49 tegen 11 stemmen aan
genomen. Het jamendcmeut-I.»edcboer wordt met
48 tegen 12 stemmen aangenomen en de gaarders
dus behouden.
De overige punten van de voordracht worden
vervolgens zonder hoofdelijke stemmen aangenomen
en goedgekeurd.
Evenzoo de voordrachten tot wijziging van dc
bijzondere reglementen van de polders Wormer, Jisp
en Neck en de Diemermeer.
Jl. Zaterdag namen de Staten het amendement-
Heemskerk omtrent niet verplicht Zondags rijden
aan met 24 legen 18 stemmen, en daarna de voor
dracht, zooals zij nu is geamendeerd, met 35 tegen 7.
De heer Prins interpelleerde Gedep. Staten over
hun voornemen als er geen antwoord van den mi
nister kwam op den brief om salarisverhooging voor
de ambtenaren ter griffie. Waar zij verklaren dat
de zaken niet goed kunnen gaan, als de hooge re
geering niet medewerkt, is interpellatie noodig. Hij
wilde geen bepaald voorstel doen, maar door zijn
spreken den minister overtuigen dat er op deze wijze
belemmering ontstaat en ook de Staten niet kunnen
worden verantwoordelijk gesteld voor een goed beheer.
De Voorzitter antwoordde, dat er nog geen ant
woord was, dat Gedep. Staten nog willen wachten,,
en dat zoo het antwoord ontkennend mocht wezen,
zij toch den minister zullen zien te overtuigen.
Trouwens, nu de heer Prins had gesproken, zal dc
minister wel overtuigd wezen.
De Voorzitter stelde voor uit naam der Stalen
een adres van hulde te richten aan de Koningin
en het koninklijk huis bij gelegenheid van liet op
treden der regentes, met de bede, dat Z. M. spoedig
mocht heretellen en zelf de teugels van het bewind
weder kunne terhand Hemen.
Binnenlandsch nieuws.
Helder. Den 25, 26 cn 27 uctober 11. had
te Rijssel eene internationale tentoonstelling van
pluimgedierte plaats. Onder de bekroonden komt
onzen plaatsgenoot, de heer P. Polvliet, voor
als de voornaamste prijswinner. De Fransche
dagbladen brengen den heer P. grooten lof, ter
wijl de voorzitter der tentoonstellingscommissie,
de heer Dubar, den heer P. in het bijzonder
gelukwenschte met de door een ieder bewon
derde inzending.
De grootste tegenstander van den heer P. was
de heer Lejeune van Parijs, die eene inzending
van 150 paar duiven exposeerde en evenveel
kippen. Van de laatsten kreeg hij den prijs,
maar met zijne duiven moest hij het tegenover
den heer P. afleggen. Men verklaarde o. a. al
gemeen, nimmer zulke duiven te hebben gezien,
wat, als men weet, dat juist die welke zoozeer
de aandacht trokken, door den heer P. alhier
gelokt zijn, geen geringe genoegdoening voor
hem moet zijn.
Het meeste succes hadden vijf Engelsche
kroppers, waarvan een paar blauwe de fabelach
tige waarde van f 1800 vertegenwoordigen, een
paar zwarte evenveel waarde bezitten, terwijl de
drie overigen ieder eene waarde van f 1200
vertegenwoordigen.
Het zal dan ook niemand verwonderen, dat
de heer P. de volgende prijzen verwierf
i°. De grootste prijs (f 500), toegekend aan
de fraaiste collectie.
20. De vijf eereprijzen, toegekend aan vijf ver
schillende rassen.
30. Achttien eerste prijzen.
40. Twaalf tweede prijzen.
50. Drie mentions trés honorable (derde prij
zen), te zamen 39 prijzen.
Oudesluis (gem. Zijpe). Jl. Woensdags
vierden de spoorwegwerker K. Nap en zijne
vrouw, haltewachteres, hun 25jarig huwelijks-