HELDERSCHE- NIEUWEDIEPER COURANT. Jaargang 49. M. 1. Donderdag 1 Januari 1891. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. J. H. VAN BALEN. Een gelukkig Nieuwjaar. On doseapereert nimmer 1" Jan Pieterss, Coen.' Het Vaderlandt glietroowe Blijf ick tot ia dea doot; Wilhelmuslied, VersoWJnt lederen Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonuementsprijs per 8 maanden. Voor de courant binnen de gemeentef 0.70, met Zondagablad f 1. naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, *1.25 naar alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost- Indië en Amerika) 1.75, 2.10 naar Zuid-Afrika 2.50, 8. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. HELDER. P r ij s der a d/v e r t e n t i n Van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 eent. Bij abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Ingezonden mededeelingen en aanbevelingen, geplaatst tassohen den tekst, per regel 15 et. Advertenties voor liefdadige doeleindenu 5 Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand5 Agenten in het buitenland: België, Mr. N. Bertoux, Agence de publicité, 12 Rue Ste-Gudule, Bruxelles; N.-Jersey en Omstreken„Mr. P, Langeveld Mz., Okonite Co, Passaic. Wij vestigen de aandacht van het adverteerend publiek op de met 1 Januari ingevoerde ver- hooging van den prijs der adver- tentiën. DOOR J. HENDRIK VAN BALEN. Walter Stuben was verliefd, doodelijk ver liefd op Martha, de dochter van den burgemeester. Dat wist iedereen in het dorp, en tevens wist iedereen, dat hadr vader, de oude Gimberg, niet wilde toestaan, dat die twee een paar werden. De rede log voor de hand en was ook aan ieder een bekend. Walter Stuben toch .was eene arme jongen, die als violist in het theater van de naburige stad wel een bestaan had, maar geen fortuin; daarentegen was Hendrik Wolters een boerenzoon, die rijk was en mettertijd nog rijker hoopte te worden, een in het oog des vaders vrij wat begeerlijker partij, en daar hij een goed oogje op Martha had, iets wat iedereen óók wist, begreep de oude Gimberg, burgemeester van Veldburg, dat hij de hand zijner dochter vrij moest houden, om, als Hendrik zijn aanzoek mocht doen, hem die terstond te kunnen geven. Hij begreep en gevoelde dat Hendrik niet lang meer zou wachten, en waarschijnlijk (er was den oude zooiets ter oore gekomen) op Nieuwjaarsdag er wel mede voor den dag zou komen. In afwachting van die heugelijke gebeurtenis had de oude man intusschen veel ergernis van dien Walter te doorstaan. De violist was een hardnekkig vrijer, die niet het hoofd in den schoot legde. Hij liet niets onbeproefd om met zijne geliefde in correspondentie te komen en afspraakjes te maken, en daar Martha evenveel van Walter hield als hij van haar, werd er menig middel gevonden om elkander te spreken. Twee maal reeds had men Walter betrapt, als hij 's avonds zijne aangebedene een serenade bracht op de viool, en de menschen, die daar achter waren gekomen, hadden gezorgd dat het geheele dorp het wist, en zoo was de burgemeester het ook te weten gekomen. Maar nu was alle leed vergeten. Hendrik had doen weten, dat hij den burgemeester met Nieuwjaar wenschte te spreken over eene hoogst gewichtige aangelegenheid, en deze wreef zich in de handen van genoegen. Nu zou al dat gezeur uit zijn, en reden tot ergenis zou hij niet meer hebben, want morgen zou Martha verloofd zijn, en dan kon Hendrik al vast zekere rechten op Martha doen gelden, de rechten van toekom stig echtgenoot, en dan kon hij dien Walter zijne vrijerij verbieden. Hielp dat niet, dan was de commissaris van politie er nog, die den burge meester naar de oogen keek, en al lag het buiten zijne bevoegdheid zich met de vrijerij in te laten, toch zou hij den knaap wel mores leerenalshet noodig was. Reeds eenmaal had hij hem eene waarschuwing doen geworden zich er voor te wachten, in den omtrek van de burgemeesters woning te komen met de bedoeling om serenades te brengen, en toen dit niet hielp, had de com missaris hem gezegd, dat hij, op grond dat Walter 's nachts na twaalven burengerucht maakte als hij fidelde, hem zou laten oppakken en een paar dagen zou laten brommen. Doch Walter was er de knaap niet naar, zich door een commissaris of een burgemeester of door wien ook, den voet dwars te laten zetten. Hij had gelegenheid gehad om Martha een briefje te doen toekomen, waarin hij haar verzocht, op Oudejaarsnacht even aan het venster te komen, met klokslag van twaalven, opdat hij de eerste zou zijn, die haar een gelukkig Nieuwjaar toe- wenschen kou, en zij had hem doen weten dat zij dit zou doen. De Oudejaarsavond brak, aan, en het was een prachtige, echte Oudejaarsavond. De sneeuw lag ovtral hoog en het vroor dat het kraakte, en de maan overgoot de sneeuw en de schitte rende ijskristallen met een mooi zacht licht, Walter was, ondanks de koude, op zijn post reeds een half uur vóór middernacht. Met zijne viool onder zijne lange jas stapte hij langs den tuinmuur op en neer, gedurig het oog gericht houdende op het kleine verlichte venstertje van Martha's kamertje. Spelen deed hij echter niet, want juist op het oogenblik dat hij zijne aange bedene het sein wilde geven, begon de eenige klok van het dorp te slaan, twaalf zware slagen, langzaam maar zeker, en toen opende Martha het venster. Walter snelde fluks toe, sprong op den tuin muur, boog zich naar het venster over en drukte, terwijl hij zich met de eene hand aan een muur ijzer vasthield, met de andere Martha's hand, terwijl het geluid van een kus eenige malen herhaald de eentonige stilte van den nacht atbrak. Laten wij maar moed houden, liefste, fluisterde Walter, wie weet welk een gelukkig Nieuwjaar wij nog zullen hebben. Ja, zeide Martha, met tranen in de oogen, ik zal ook mijn best doen, maar o, Walter, je weet niet hoe bevreesd ik ben. Vader is zoo opgeruimd, ik geloof stellig dat Hendrik morgen met zijn aanzoek voor den dag zal komen. Wie weet, mompelde Walter, er kan nog veel gebeuren, en als je weigert zal je vader je toch niet dwingen Wat hij verder wilde zeggen, bleef hem in de keel steken, want opeens hoorde men stemmen van een aantal naderende personen en daaronder herkenden beiden die van den burgemeester. Snelsnelverberg u I riep Martha. Vertrouw op God en houdt moed, liefste, zeide Walter, en toen sprong hij vlug van den muur, terwijl Martha even snel het venster sloot. Het was tijd ook. De burgemeester, die bij een zijner vrienden het Oudejaar was gaan vieren, keerde met eenige vrienden vroolijk huiswaarts. Hij had hen uitgenoodigd, bij hem nog een glas punch te gebruiken, onder allerlei toespelingen op eene aanstaande heugelijke gebeurtenis, en de vrienden lieten zich niet lang noodigen. Walter zag hen al aankomen; zij waren al zeer dicht bij, en hij had net den tijd om zich tegen den muur te drukkenmaar verbergen kon hij zich niet; want het maanlicht herschiep den nacht in dag. Hij drukte zich met den schouder tegen den muur en hield zich alsof hij sliep. Bij die beweging gleed de viool op den grond. Dat was nu wel niet erg slim, want het was moeielijk aan te nemen dat iemand in zoo'n felle kou gemakkelijk in slaap zou geraken. Maar Walter wist dat hij met geen erge slimme lieden te doen had. Nauwelijks stond hij een minuut zóó, of de vroolijke vrienden van Veldburg verschenen om den hoek, druk pratend, lachend en zelfs wel nu en dan een regel zingend. Opeens bleef de geheele troep staan. Wat is dat? DAAr staat iemand! Een dief misschien! Ben je zot? Ha! ik begrijp het al. Deze uitroepen klonken duidelijk van de lippen der respectieve personen. Walter hoorde alles, en door zijn halfgesloten oogleden zag hij hen siaan. Stil, zeide opeens de burgemeester, stil, ik vat het Langzaam schreden allen vooruit en naderden, met den burgemeester voorop, Walter tot op zes schreden. Het licht der maan veroorloofde hun, den jongen man duidelijk te zien. Ik zie eene viool, zeide opeens de burge meester zacht; het is natuurlijk Walter, die schobbejak van een jongen duivel. Hij heeft het, ondanks het verbod van den commissaris, andermaal gewaagd, mijne dochter eene serenade te brengen. En hij is nu in slaap gevallen, merkte de dorpssmid op. Ja, hij slaapt, zeide een vetweider, die tevens wethouder was. Zoo slaapt hij Ja waarachtighij slaapt zeide de burgemeester. Nu, dan zullen we hem toch een poets bakken. Vooruit, kameraden, naar den commissaris. In alle stilte ging het troepje heen en den zelfden weg terug, naar het huts van den com missaris. Wij zullen hem laten pakken, hoorde Walter den burgemeester nog zeggen, en voor zijn Nieuw jaar den nacht in de wacht laten zitten. Dat zal hem opfrisschen. En nu waren zij weer den hoek om en Walter was alleen. Wat zou hij nu doen Natuurlijk zou hij heengaan. Maar juist toen hij daartoe besloten was, hoorde hij opnieuw naderende voetstappen, maar ditmaal van de andere zijde. Wat is dat nu weer? bromde Walter; het schijnt wel alsof het geheele dorp hier juist van nacht langs moet komenik ben verstijfd van de kou, en nu kan ik weer blijven staan. Terwijl hij dit mompelde, verscheen opeens om den hoek een man, die terstond door Walter herkend werd. Het was niemand anders dan Hendrik, de aanstaande van Martha. Walter was in geen stemming om vroolijk te zijn, en waarschijnlijk zou hij den rijken boeren zoon zonder spreken voorbij zijn gegaan, als niet opeens een uitstekend idee bij hem opgekomen was. Hé, Hendrik I De boerenzoon bleef staan en keek verbaasd rond. Toen Walter bemerkende, liep hij onwillig op hem toe. Hoor eens, Hendrik, zeide Walter op hem toetredende: ik wil je niet langer in den weg zijn, jongen. Als het zoo Nieuwjaar is, dat stemt een mensch heel anders als gewoon, en daarom wil ik vrede met je sluiten. Ja, zie je, Walter, zei Hendrik, na eenige aarzeling inwendig verblijdja, zie jedat is het ook, wat ik zeg, als het zoo op eens Nieuwe- jaar is, dan is een mensch wel meer vergevens gezind, nietwaar Dat is zoo. Zoo op eens? zei Walter, dat gaat anders i\og al regelmatig, maar dat daargelaten ik wil je toonen dat ik het goed met je meen en geheel van Martha afzie. Wat geeft het mij toch? Niets! Jij bent rijk en ik arm, en dus heb jij de meeste kans. Maar laten wij onzen tijd niet nutteloos verslijten. Ziedaar, neem voor een half uur mijne plaats in. Ga hier staan, net zooals ik stond, en - houd je doodstil. Over een kwartier op zijn hoogst komt Martha hier. Maar denk er aan, als je niet alles bederven wilt, blijf dan stil staan en verroer je niet, al kwam het geheele dorp hier langs. Verstaat ge? Zeker, èf ik, zei Hendriknou, ik zal mij zoo stil houden als een muis, dat zal waar zijn, en Martha komt, zeg je 1 Ja, en dan kan je voor mijn part zeggen dat ik van haar afzie, zeide Walter. Nou, ik dank je wel, Walter, zeide Hendrik. Hij plaatste zich tegen den muur en bleef onbeweeglijk staan. Mooi, zeide Walter, zoo sta je best, krek of ik het ben. Denk nu goed aan alles, hoor. Ov.er een half uur kom ik weerom. 'tZal aan niets mankeeren, Walter, zei Hendrik. Genavend, hoor Bonsoirzei Walter en liep stikkend van 't lachen een eindje verder, en was met één sprong over den muur van den tuin, waar hij ineenge doken bleef zitten, om het einde van dit avontuur af te wachten. Geen tien minuten later kwam de burgemeester met zijne vrienden en den commissaris terug. Zij bleven evenals den eersten keer op korten afstand staan en praatten zachtjes. Hij staat nog op dezelfde plaats, zeide de burgemeester. En hij slaapt nog, zeide de dorpssmid. Wij zullen er een eind aan maken, zeide de commissaris. Tegelijk trad hij vooruit. Maar tot op twee passen van den violist genaderd, bleef hij eensklaps stokstijf staan. Toen, na een oogenblik den jongen man te hebben bekeken, keerde hij, zacht loopend, terug, en zeide tot den burgemeester: Maar edelachtbare, u hebt niet goed gezien, dat is Walter niet, maar Hendrik Wablief Ja, 't is Hendrik, kijk zelf maar. De verbaasde burgemeester deed met open mond en starende oogen, en gevolgd door zijne vrienden, eenige passen voorwaarts en bleef daar staan. Waarachtig, zeide hij, 't is zoohoe kon ik toch zoo aartsdom zijn Hij zou met Nieuw jaar komen, en 't is al Nieuwjaar. En toen ver anderde de norsche uitdrukking in eene vroolijke, en zich tot zijne vrienden keerende, zeide hij Stil we zullen een grap hebben Volg mij De feestgenooten volgden zwijgend den bur gemeester, die den hoek van het huis omgaande, zijne woning binnenging. Nauwelijks waren zij weg, of Walter sprong over den muur en stond opeens weer voor Hendrik. Ziezoo, alles gaat best, zeide hij, verge noegd in de handen vrijvend. Vooruit, nou jij in mijne plaats in den tuin en wat er ook gebeure, houd je stil, Snelsnelanders is het te laat j Maarbegon Hendrik. Praat nu niet, anders bederf je alles, zeide Walter. Hebben ze je nu herkend of niet? Ja, zei Hendrik. Welnu, ze denken dat jij Martha een sere nade hebt gebracht, begrijp je dat? Ja zeker. 1 Nou, als je nu eene dame eene serenade I hebt gebracht, dan ga je in den tuin en wacht daar op haar, begrijp je het nu? Ja zeker, nou, dan ga ik, zei Hendrik. Goed, zei Walter, en denk er aan wat je hier op den weg ook hoort, beweeg je niet. Geen denken aan, zeide Hendrik, terwijl hij achter den muur verdween. Toen Walter zich overtuigd had dat Hendrik weg was, ging hij op de oude plaats tegen den muur leunen, en bleef daar even onbeweeglijk staan als te voren. Intusschen was onze burgemeester, met zijne vrienden op de hielen, zijne woning binnenge gaan. Een ondeugend lachje verhelderde zijn plomp, grof, gelaat, en hij vermaakte zich bij voorbaat over de pret die hij zou hebben. Martha kwam hen te gemoet en ontving glim lachend de nieuwjaarswenschen van vader en diens vrienden, maar keek een beetje argwanend naar de glinsterende oogen vau haren vader. Nu kind, zeide de burgemeester, toen de warme punch ingeschonken stondik wensch je een gelukkig Nieuwjaar, nog eens hoor, een recht gelukkig Nieuwjaar, en om je daarvan het bewijs te geven, geef ik je, wat niet veel vaders hunne dochter voor hun Nieuwjaar kunnen geven. En dat isnu raadt eens Martha was een weinig bleek geworden, want zij begreep, waarop haar vader doelde. Nu, meisje, je behoeft niet te ontroeren, kind, vervolgde de burgemeesterdus je raad het niet? Nu dan, heeren, ik neem u allen tot getuigen bij hetgeen ik zeg ik geef mijne dochter een vrijerden vrijer die daar met zyn viool bij zich, buiten tegen den tuinmuur staat, den vrijer die je \een serenade heeft gébrachtdaar straks. Martha kon hare ooren niet gelooven. Vaderriep zij, vaderspot niet met het heiligste wat eene vrouw hebben kan! O vader, doe dat niet Wel, hoe heb ik het nu; denk je dat ik praatjes maak. Is het niet goed? Goed O ja, als het waar is, als u geen grappen maakt, dan ja, dan is het goed. Maar gekke meid, ik zeg je immers, in tegenwoordigheid van al mijne vrienden, dat ik je een vrijer geef, den vrijer die daar buiten staat met zijne vioolis dat duidelijk of is het niet? Weet je wie daar staat? Wil je hem hebben? O, vader, lieve vaderkreet Marthais het heusch waar Ik heb nog nooit mijn woord gebroken, zei de burgemeester, in de meening dat hij goed wist wat hij deed; en ik neem de heeren tot getuigey'dat ik je dien vrijer geef. Komaan, wil een van u den vrijer eens gaan halen De commissaris en de smid toonden zich ter stond bereid. Zij vonden den vrijer nog op dezelfde plaats staan en zonder hem dich te naderen riepen zij Hé, jonkman, kom eens hier, de burgemeester wil je spreken Walter raapte snel zijne viool op en zijne jas kraag hoog ophalende, liep hij, door de heeren voorafgegaan, naar binnen. Hij was nog nauwelijks den drempel over, toen de burgemeester al riep Nu, daar is nu de vrijer, die ik je geef weest gelukkig, kinderen, weest gelukkig Martha stiet een vreugdekreet uit en wierp zich in Walter's armen, die nu zijn viool liet vallen en zijn jas. Maar opeens klonken verwarde uitroepen en de burgemeester sprong bleek van woede op. Hoe Wat waart gij het toch, deugniet was het Hendrik dan niet? De commissaris en de anderen stonden als verplet. Ik neem mijn woord terug! Voort! mijn huis uit! riep de burgemeester in klimmende woede. Neen vader, zeide nu Martha, dat gaat zóó niet. U hebt uw .woord verpand en deze heeren tot getuige genomen, dat u mij den vrijer geeft, die buiten met zijne viool stond en die mij eene serenade had gebracht. Hel en duivelschreeuwde de burgemeester, dat was Hendrik Hendrik? zei Martha. Hebt u ooit gehoord dat Hendrik viool speelde? Zou Hendrik het ooit gewaagd hebben, mij eene serenade te bren gen? Neen vader, praat nu geen gekheid. v -.dit, ingenaaid f 1,60.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1891 | | pagina 1