BIJVOEGSEL, bel]oorende tot de Heldersclje- en ^ieuwedieper Courant van 26yVpril 1891. Tot toelichting van de door den heer Land inge diende amendementen op de legerwet, bevat de Staatscourant de volgende Nota van den heer Land. Bij hel ivets uitwerp tot regeling van den ver plichten krijgsdienst meent ondergeteckeiule het volgende onder de aandacht te moeten brengen. Hij zal zich bepalen tot opmerkingen omtrent de marine, daarbij den gang volgende, door den leid draad aangegeven. I. Bij de behandeling der Marine-begrooting voor 1890 is door ondergeteekende reeds gewezen op het verontrustend tekort aan personeel, en in het Voorloopig Verslag dier begrooting werden maatregelen aanbevolen ten einde de oefening en samenhang van het personeel en de mobilisatie der vloot te verzekeren. De hij deze wet voorgestelde maatregelen strek ken uitsluitend tot het aanvullen van het tekort door middel van dienstplichtigen van het voorne men om tot eene deugdelijke organisatie te komen of van eene poging om de taak der Marine dui delijk te omschrijven blijkt uit de Memorie van Toelichting weinig. Reeds in 1887 werd door den heer Rooseboom gewezen op het verontrustend kleine aantal gasten binnenslands aanwezig. Dat geachte lid groudde zijne berekening op de bijlage C. der Marine-begroo ting, jeen onbetrouwbaren grondslag, omdat op die bijlage een gedeelte personeel werd voorgesteld als te dienen in Oost-lndië, terwijl dat feitelijk ia Nederland was. Die opheldering werd niet gegeven waarschijnlijk omdat het verbeterde getal toch nog slechts een derde of een vierde van het ver- eischte aantal zoude aangeven. Een amendement, om een kleiner aantal schepen als oefeniugs-divisie in dienst te stellen en dus meer schepelingen binnenslands te houden, werd dan ook slechts verworpen, nadat vooraf de stemmen hadden ge staakt. Ware het amendement aangenomen, dan zoude reeds toen en noodzakelijkerwijze de binnen- landsche verdediging meer op den voorgrond zijn gesteld, aan welk deel van de taak der marine tot nu toe de minste zorg wordt gewijd. Wat aangaat de onvoltalligheid van het personeel, de Regeering meende voor een aantal qualiteiten te mogen rekenen op het onmiddellijk gebruik van vrijwilligers, die zich in oorlogstijd wel zouden aanbieden. Deze hulp zoude echter onvoldoende blijken, terwijl dat personeel niet onmiddelijk zou kuunen worden gebruikt, ook volgens het oordeel van den minister van Oorlog, zojals dat gebleken is bij de behandeling van de jongste wet tot verlenging van den diensttyd der militie. Over het tekort en de maatregelen tot aanvulling wordt in deze Nota later gesproken voorloopig wordt er op gewezen, dat de voorbereiding tot den oorlog van het binnenlands aanwezige personeel onvol doende is. Tot nogtoe ontbrak eene organisatie van het personeel. Gedeeltelijk was dit een gevolg van het verlammende incompleet, maar ook werden geen voldoende maatregelen genomen om het beschikbare personeel behoorlijk en stelselmatig voor te berei den. Het gewiohtigste deel van de taak der marine, de binnenlandsche verdediging, werd op den achter grond gesteld, aan den dienst in de koloniën niet de noodige aandacht gewijd en daarentegen het varen op den oceaan bij voortduring en met mis kenning van de eischen van gewijzigde toestanden en van het nieuwere materieel op den voorgrond geplaatst. Ten bewijze het volgende Drie schepen bleven de ocaan bevaren tot het opdoen van zeil- en rondhout-kennis, van weinig of geen waarde voor de binnenlandsche verdediging en onderwijl bleef in Nederland een personeel achter, ten eene male onvoldoende in getalsterkte en boven dien voor een groot deel bestaande uit jongens, zieken en reconvalescenten. Ook het personeel in Oost-lndië was, bij zware diensten, onvoltallig, werd niet tijdig afgelost en dus lichamelijk zeer geschaad. De invloed daarvan strekt zich uit over het geheele marine-personeel daar het beurtelings en bij herhaling in Oost-lndië dient. De examina bij de zeemacht bleven gericht op zeevaren. Alleen in het examen om te worden be vorderd tot luitenant ter zee eerste klasse (rang van kapitein) komt voor de schrale eisch //een algemeen overzicht van de verdedigingsmiddelen der Neder- landsche zeegaten en kusteu." Slechts een algemeen overzicht dus en dat zich zelfs niet uitstrekt tot de Waterliniën, waarin de marine ook zou moeten optreden. Het gepantserde materieel, in vorm, samenstelling hulpmiddelen, bewapening, manoeuvreer- en veebt- wijze afwijkende van de gewone schepen, eischt eene afzonderlijke en voortgezette oefening. Te recht werd dit zoo begrepen en tevens dat bij die oefe ning continuïteit, overdracht van kennis en ervaring moest worden in acht genomen, eensdeels om snel een groot aantal geoefenden te verkrijgen, anderdeels om averijen te voorkomen, minstens te beperken. Maar het gebrek aan personeel dwong tot het ver minderen in aantal der in dienst gestelde rammen en monitors, later tot hunne buitendienststelling gedurende 2/3 van het jaar. Om aan dien maat regel het verontrustend karakter te ontnemen, althans voor den oningewijde, werd van de overgebleven viermaandelijksche oefening gesproken als noodig tot oefening der zeemilicien alsof dus de vrijwilliger, officier en schepeling van huis uit het Binneulandsch materiëel kende, kon behandelen en desnoods ten strijde voeren. De gevolgen bleven niet uit. Het varen werd min of meer een waagstuk, maar in den eersten tijd zorgde men althans voor vaste geroutineerde loodsen. Van lieverlede verslapte de voorzichtigheid. Werden eerst de monitors over zee geconvoceerd, de #Adder" ging naar zee alléén met een gewonen loods, onvoorbereide offi cieren en bemanning. Op het lijk van den wacht- hebbenden officier werd later eene aanteekening gevonden ,/beproetden te zes uur te wenden, maar het schip weigerden op alle manieren, vervolgden onze koers", Of er stoom genoeg was of nier, als bij een andere gelegenheid op een monitor voorkwam, het merk op een der buitenboordkranen verkeerd was gesteld, of bij betere kennis van de eigenschappen van den bodem, het schip niet óm- gekregen had kunnen worden, bleef in het duister. Duidelijker is het geval met de „Schorpioen". Zij werd gewond op eene plaats kwetsbaar, maar juist daarom goed voorzien en afgesloten. Bij goede kennis der daartoe dienende waterdichte schotten, •luizen, enz. had het ingedrongen water beperkt kunnen worden tot enkele kubieke meters, en als soms iets faalde, tot enkele tientallen. Den offi cieren had het echter aan tijd en gelegenheid ont broken zich van dat alles op de hoogte te stellen, en zulks is tegenwoor lig bij de tijdelijke indienst- steltingcn nog bij voortduring het geval. Want bij die indienststelling der schepen voor binnenland- sclien dienst komt plotseling een van alle kanten samengevloeid personeel aan I) >ord. Snel wordt alles ingeladen, stoom wordt opgestookt en het schip dan gerekend gereed te zijn en zelfs gevechts- klaar. Met alles aan boord, met gevulde ruimen en bergplaatsen ontbreekt de gelegenheid onderdee- len te leeren kennen. Daartoe zou weder alles overhoop moeten worden gehaald, maar de regeling vau den dienst, het aanwijzen van plaats en werkkring aan de verschillende personeu, neemt alle tijd in beslag en reeds drie weken na de indienststelling wordt een divisie gevormd, worde* gecombineerde man leuvres gelast en komt teven» de zeemilie aan boord. Alles draagt dus den stem pel van overhaasting en vertoon en de oefeningen werpen zelfs niet de begeerde vruchten af. In tijd van oorlog en wanneer de vijand kort na de mobilisatie opdaagde zou onze vloot een gistend, onsamenhangend geheel zijn. Behalve rampen, komen aanvaringen en averijen reeds in vredestijd veelvuldig voor, niettegenstaande in het gunstige jaargetijde onder de gunstige om standigheden wordt gevaren. Zij werpen geen blaam op het personeel, dat in de eerste plaats zelf het slachtoffer werd en kau worden vau de slechte voor bereidende maatregelen, en buiten eigen schuld, doch niet ten onrechte, zijn prestige ziet verminderen. Reeds in 1881 verklaarde de toenmalige minister van Marine dat het Fransche stelsel (trouwens bijna overal gehuldigd) om «Ie zeeofficieren iu de zeeplaatsen te vereenigen, toejuiching zou ondervinden. Toch bleef de maatregel achterwege en gaan de eerste dienstjaren van den jeugdigen zeeofficier voorbij op eene wijze, waardoor het mee.'endeel eerst tegen h t bereiken van den 27 a 28jarigen ouderdom ten volle bruikbaar is. In tijd van vrede heeft dit minder bezwaar, uit hoofde van de controle der oudere officieren in tijd van oorlog, echter dient ieder voor zijne ?aak berekend te zijn. De kennis van onze zeegaten en rivieren is over het algemeen geheel onvoldoende. De geschikste en later niet weder in te halen tijd om te laten opnemen en om ten volle bekend te worden met stroomen en ondiepten, valt in de eerste dienstjaren der zeeofficieren en wordt steeds niet benut. Bij mobilisatie zouden commandanten moeten worden aangewezen die niet in die qualiteit en misschien zelfs in het geheel niet op rammen of monitors hadden gediend, terwijl de hulp van loodsen niet kon worden ontbeerd en daarvan zelfs de manauvres der schepen afhankelijk zonden zijn. Officieren toren-commandanten worden niet op geleid en zouden in oorlogstijd ontbreken. Een stelsel van reserve eerste klasse is, ten opzichte van de schepen, aangenomen, waarbij wel het materiëel bewonderenswaardig onder verf en vaseline is gecon serveerd, maar waarbij niet als in andere landen zich aan boord eene vaste kern der bemanning bevindt, welk laatste stelsel alléén eene voldoende kennis van het materiëel en eene behoorlijke mobilisatie waar borgt. Wanneer eenmaal werd gemobiliseerd dan zou het gemis vau zulk een kern zich doen gevoelen het zelfbewustzijn, onderling vertrouwen en de samenhang, bij de landmacht op hoogen prijs gesteld, zou bij de bemanning onzer schepen ontbreken. In Duitschland zijn de reserveschepen geheel bemand en is de equipage belast met de conservatie van een of twee zusterschepen, terwijl ingeval van mobi lisatie de bemanning over de twee of drie schepen wordt verdeeld. Betreft het bovenstaande meer bepaald aanvoering en samenhang, de toestand ten opzichte van het mindere personeel is iets gunstiger, omdat aan hen lagere eischen behoeven te worden gesteld wat betreft den duur van speciale oefeningen op de schepen voor binnenlandsche defensie. Toch valt ten deze nog veel te doende matrozen worden geoefend met pseudo-kanonnen en torens aan wal, maar dit waarborgt niet de goede behandeling van kanonnen en torens aan boord van een bewegend schip. De oefeningen bepalen zich tot de zomer maanden en geven geen maatstaf ter beoordeeling van hetgeen van het personeel is te wachten, in het zeer mogelijke geval dat een oorlogstoestand intreedt of voortduurt gedurende de wintermaanden. Omtrent den dienstplichtige voorloopig slechts dit, dat onze schepen met een zeer groot aantal zijn bemand. Zulks kan wel geen ander doel hebben dan om een gedeelte der dienstplichtigen als scherp schutters aan boord dienst te laten doen. Onder- tusschen heeft de milicien als hij met groot verlof gaat in den regel niet meer dan vijf-en-twintig schoten met het geweer gedaan. Kanonniers zouden bijna geheel hebben ontbroken op aandrang van de Kamer bij de jongste Marine- begrooting zijn echter maatregelen genomen ora in dat gebrek sneller dan tot nog toe te voorzien. III. a. Wegens het groote incompleet bij dezee macht zal het aantal tegenwoordig in dienst zijnde vrijwilligers niet kunnen worden ingekrompen, zegt de Memorie van Toelichting, en verder nogdoor het wetsontwerp wordt alleen bereikt dat de vrij willigers spoediger tot de beuoodigde sterkte voltallig zullen zijn. Daar nu 631 dienstplichtigen de plaats zulleu innemen van vrijwilligers en er dan nog een tekort is, kan worden aangenomen dat op dit oogen- blik pl. ra. 30 pet. aan de sterke ontbreekt. Bij bet stelsel bij deze wet aangenomen zal het tekort aan vrijwilligers schijnbaar kleiner worden en zullen voortaan opmerkingen omtrent dat tekort kunnen worden beantwoord met de opmerking, dat de wet op den dienstplicht hare werking nog niet ten volle heeft doen gevoelen. Daarbij moet echter niet uit het oog worden verloren dat dan voorloopig toch slechts ruim 2/3 van de vloot volledig kan worden bemand, dat de Regeering zelve niet overtuigd is van (le mogelijkheid om dienstplichtigen voldoende op te leiden en dat zelfs in het gunstig geval van slagen van die pogingen, de aanvulling eerst over eenige jaren zal zijn afgeloopen. Uitbreiding van materiëel is voorloopig dus minder gewenscht, maar bovendien is de vraag gewettigdof met het oog op het voorgaande niet maatregelen moetén worden genomen tot ver meerderde werving van vrijwilligere. Daartoe zou de werving opengesteld moeten worden ook voor matrozen boven de 18 jaar. Zelfs bij een hoog handgeld zou nog bezuinigd worden, daar de 16 a I7jarige jongeling van de opleidingsschepen aan boord komende, den lande reeds duizend gulden heeft gekost en gemiddeld toch ook nog 6 a 7 jaar noodig heeft om matroos 2de klasse te worden. Stuurlieden. Een dertigtal, hoewel voor die quali teit niet noodig, zal worden opgeleid tot reserve officier. In verband met den te bestendigen korten eersten oefeningstijd zullen zij misschien minder militair zijn, maar behoeven overigens niet veel bij de Marine-officieren in practische bruikbaarheid achter te staan, zoolang aan de practische vorming van die laatsten niet meer zorg wordt besteed. Aanbeveling zoude het misschien verdienen voor de hier bedoelde qualiteit ook gebruik te maken van het loodspersoneel, dat toch ree ls geroepen is eene belangrijke plaats aan boord der oorlogsschepen in te nemen. Machinisten. Het schijnt zeer mogelijk dienst plichtigen, die den cursus aan de raachinistenschool hehben doorloopen, na de eerste oefeningstijd tot machinist-leerling Lste klasse te bevorderen, later zelfs tot machinist 3de klasse. Het blijft evenwel de vraag of die leerlingen der Marine-school meer dan tot nu toe het geval was op stoomschepen zullen gaan varen, en zelfs de daarop te verkrijgen ondervinding komt slechts in beperkte mate ten goede aan de behandeling van keteb, machines, hulpmachines enz. aan boord der oorlog schepen, omdat die meer samengesteld zijn en alle van elkander afwijken, terwijl die van de koopvaar dijschepen alle van ongeveer ouderling gelijke samen stelling zijn. Daar nu 40 a 51 pet. der machinisten uit dienst plichtigen zullen bestaan, zal de militair-technische waarde van het machinisten-personeel waarschijolijk te laag blijven, en zou het aanbeveling verdienen dat percentage tot op de helft te verminderen. In zooverre is echter de voorgestelde maatregel eene verbetering, dat tot nu toe gerekend werd op de eventueele hulp, in oorlogsstijd, van geheel onvoor bereide machinisten vau alsdan stil gaan liggende particuliere atoomschepen. Vuurstokers. Van het vuurstokersperaoneel zal 61 pCt. uit dienstplichtigen bestaan. Bevoegde personen rekenen zelfs dit percentage niet veroutruatend hoog, wanneer slechts de geheele eerste oefeningstijd aan de opleiding tot stoker worde besteed. Matrozen lste en 2de kl. De proefneming om dienstplichtigen tot die qualiteit op te leiden is onschadelijk, omdat er toch voorshands nog een gro)t incompleet bestaat. Maar waar de Memorie van Toelichting zegt dat het aantal van die qualiteit aangewezen reeds „zeer gering" is, maar beproefd zal worden het aantal nog te verminderen „uithoof de van de kosten verbonden aan het ia dienst houden van de vrijwilligers", verdient het aanbe veling maatregelen te nemen het tekort, zij bet ook tijdelijk, aan te vullen en de vermindering van het reeds te recht „zeer gering" genoemde aantal matrozen-vrijwilligers niet op den duur te bestendigen. Die vermindering bedraagt toch weder pl. m. 20 pCt. Ziekenoppassers, koks, schrijvers, enz. worden reeds nu gereedelijk uit de dieustplichtingen gevonden. b. Uitgaande van de werkelijke sterkte van het korps vrijwilligers op I Juli 1889 en aannemende als begeerde sterkte die van bijlage D. van de Marinebegrooting van 1890 zou voor een voltallig personeel noodig zijn eene meerdere uitgave van pl. ra. f 420000 'sjaars. Hierbij moeten nog worden gevoegd de gages en voedingskosten van het personeel van den in aanbouw zijnden rammonitor „Reinier Claessen" en van eenige torpedobooten. De Regeering is waarschijnlijk wel genegen op te geven hoeveel die kosten zullen bedragen en tot welke hoogte het boven aangegeven getal van f 420000 waarschijnlijk zoude stijgen, wanneer het aantal vrijwilligers, volgens de thans bestaande regelen, werd bestendigd. Bij het aanhangige wetsontwerp zullen 631 dier (ontbrekende) vrijwilligers door dienstplichtingen worden vervangen. De bezuiniging daardoor ver kregen, maar door de Regeering niet onder cijfers gebracht, meent ondergeteekende te mogen stellen op pl. m. 340 000 gulden 'sjaars. Bij de dan overblijvende vermeerderde uitgaven aau personeel moet nog worden gerekend op de kosten van een beter stelsel van reserve van het materieel en van de practische vorming van de officieren. De kosten dier verbeteringen zullen zich in hoofdzaak bepalen tot de voedingskosten en den bijslag, die de jeug dige officieren op hun non-activiteitstractement moeten genieten, wanneer zij actief worden geplaatst cp de wijze als in het Voorloopig Verslag der jongste Marine-begrooting is aangegeven. Die kosten zijn te rekenen op pl. ra. f 50 000 sjaars, inder daad eene geringe som, wanneer daarvoor wordt verkregen een bekwamer energieker personeel van officiereu en minderen, verbeterde kennis van materieel, zeegaten en rivieren en eene betere mobilisatie van de vloot. Ondergeteekende erkent gaarne den goeden aanleg, elementaire vorming en uitmuntende goeden wil van het marine-personeel, maar het wordt gebruikt op eene wijze, die de weerbaarheidvan het geheel op een te laag peil houdt dan dat bet met vertrouwen, zoude kunnen wordeu gesteld tegenover de sterkere schepen des vijands met hunne niet wisselende bemanning, bestaande uit physiek krachtige en gezonde indivi duen, die bovendien bet groote materieele en moreele voordeel bezitten behoorlijk beschermd te zijn opgesteld. De vrijwilliger moge tot zekere hoogte weten waaraan hij zich blootsteld bij onze marine, de dienstplichtige wordt bij de wet aan gewezen en heeft eenig recht te verlangen dat hij ingedeeld worde bij een goed geheel en goed worde aangevoerd. VA. Bij de bepaling van de sterkte van het dienstplichtig personeel schynt uitgegaan te zijn vau de volgende beginselen lo. Steeds moet een voltallig personeel binnens lands aanwezig zijn. Volgens dit wetsontwerp zullen tekorten in de sterkte van vrijwilligers, die niet of slechts langzaam zouden worden aangevuld, of die, zooals het gebrek aan machinisten, werden bestendigd, nu gaandeweg en zoo mogelijk door dienstplichtigen worden aangevuld. 2o. Het personeel vrijwilligers zal de helft van den diensttijd in de koloniën doorbrengen. Wanaeer het tot dat laatste ter eeniger tijd mocht komen, zal een eerste stap zijn gedaan in het belang van de humaniteit en van de weerbaar heid van het marine-personeel. Blijkens het Kolo niaal Verslag was de sterkte van het Europeetche marine-personeel in Oost-lndië in 1889 gemildeld 2564 man. Op dat personeel werd een verlies geleden van lT'ff pCt. aan sterfgevallen, maar ver der van 9,4 pCt. aan personen die wegens ziekte naar Nederland moesten worden teruggezonden of voor den dienst afgekeurd (l). Behalve deze ver liezen kan nog wordeu gerekend op een doorloo- pend cijfer van 6 7 pCt. zieken aan boord en in de hospitalen, aan den dienst onttrokken, maar nog niet zoover achteruitgegaan dat zij tot herstel van gezondheid naar Nederland moeten worden teruggezonden. Uit zulke gegevens, blijkt dat de dienst in de koloniën te zwaar is en dat ook het gedeelte personeel dat wegens „langdurig verblijf" repatrieert, iu een staat vaa uitputting moet ver- keeren. Verbeterde inrichting der schepen, zoodat zij een behoorlijk verblijf voor de equipage opleve ren, spaarzaamheid in het gebruik van tijd en kracht der bemanning, voltalligheid van het perso neel, tijdige aflossing en een tot 2 jaar beperkt verblijf in Oost-lndië, kunnen op den duur niét uitgesteld worden, omdat ten deze alles neerkomt op de kosten van meerdere passage en van betere inrichting der oorlogsschepen. Een gedeelte vau die kosten zou overigens worden teruggevonden door een kleiner aantal zieken, die zonder waarde voor den actieven dienst zijn, toch hun traktement genieten en verplegingskosten eischen en verder door afname van verloop en pensionneering (3). Bij de berekening van het personeel binnens lands, benoodigd om in de behoeften van de kolo niën te voorzien, schijnt niet gerekend te zijn op de zieken en op den algemeenen toestand van het pas gerepatriëerde personeel. In Indië zijn 1904 schepelingen (L), gerende eene jaarlijksche aflossing vau 635 man, te ver meerderen met een gedeelte wegens ziekte vroeger afgelosten. In L889 repatriëerden 794 man, geeft na aftrek van officieren en mariniers ongeveer 600 schepelingen. Dit te kleine aantal wijst op eene te kleine, dus vertraagde aflossing. Bij tijdige aflos sing zal het aantal tot ongeveer 700 klimmen. Daar voortaan 2145 man binnenslands aanwezig moeten zijn en de pas gerepatriëerden in het eerste jaar niet wel in aanmerking kunnen komen voor plaatsiug op de schepen voor buitenlandschen dienst, zullen van de 2145 man pl. ra. 70) niet dadelijk voor alle diensten geschikt zijn en herstellende zieken wezen. Het komt derhalve ondergeteekende voor, dat door de boven aangegeven maatregelen de lichaams toestand van de schepelingen moet worden verbeterd, dan wel afgezien worden van het denkbeeld om 831 vrijwilligers door dienstplichtingen te vervangen. Overigens is het niet wel mogelijk een oordeel te vellen over de sterkte van het binnenslands beuoodigde personeel, zooals dat is aangegeven in de bijlage B. der Memorie van Toelichting. Vrede schynt er genomen te moeten worden met de verklaring dat nauwgezet is overwogen hoe ver kon worden gegaan met de vervanging van vrijwilligers en dat de sterkte van het personeel is bepaald met het oog op het te bemannen materieel en de overige diensten te water. Er bestaat echter aanleiding om te vermoeden dat die „overige diensten" niet juist zijn bepaald en dat bijv. gerekend wordt op drijvende versperringen die niet aanwezig zijn of niet gemaakt worden en op lichte vaartuigen, niet in de opgaven te vinden, hoewel zij schynen te worden aangebouwd Door ondergeteekende werd bij het Voorloopig Verslag der Marine-begrooting van het vorige jaar eene bijlage overgelegd omtrent het in oorlogstijd binnenslands benoodigde personeel. Hij vertrouwde dat de overlegging van zulk eene opgave voldoende aanleiding zoude zijn ora bij deze wet van de Regeering eene dergelijke opgave te verkrijgen, volgens hare inzichten gewijzigd en aangevuld. Zulk eene lijst is natuurlijk opgemaakt moeten worden bij de samenstelling van bijlage B der Memorie van Toelichting en zal wel, met inbegrip (1) Behalve deze 9.4 pet. werden wegens oog ziekte teruggezonden 3.1 pet., makende een totaal van 12.5 pet., of 320 man. (2) Het verblijf der schepelingen in West-lndië heeft op hen geen overwegend slechten invloed door ruimere schepen, lichteren dienst, voltalligheid en beter klimaat. (3) Zonder de officieren en mariniers.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1891 | | pagina 5