BIJVOEGSEL, bel]oorende tot de Heldersclje- en ^ieuwedieper Courant van 26yVpril 1891.
Tot toelichting van de door den heer Land inge
diende amendementen op de legerwet, bevat de
Staatscourant de volgende
Nota van den heer Land.
Bij hel ivets uitwerp tot regeling van den ver
plichten krijgsdienst meent ondergeteckeiule het
volgende onder de aandacht te moeten brengen.
Hij zal zich bepalen tot opmerkingen omtrent de
marine, daarbij den gang volgende, door den leid
draad aangegeven.
I. Bij de behandeling der Marine-begrooting
voor 1890 is door ondergeteekende reeds gewezen
op het verontrustend tekort aan personeel, en in
het Voorloopig Verslag dier begrooting werden
maatregelen aanbevolen ten einde de oefening en
samenhang van het personeel en de mobilisatie der
vloot te verzekeren.
De hij deze wet voorgestelde maatregelen strek
ken uitsluitend tot het aanvullen van het tekort
door middel van dienstplichtigen van het voorne
men om tot eene deugdelijke organisatie te komen
of van eene poging om de taak der Marine dui
delijk te omschrijven blijkt uit de Memorie van
Toelichting weinig.
Reeds in 1887 werd door den heer Rooseboom
gewezen op het verontrustend kleine aantal gasten
binnenslands aanwezig. Dat geachte lid groudde
zijne berekening op de bijlage C. der Marine-begroo
ting, jeen onbetrouwbaren grondslag, omdat op die
bijlage een gedeelte personeel werd voorgesteld als
te dienen in Oost-lndië, terwijl dat feitelijk ia
Nederland was. Die opheldering werd niet gegeven
waarschijnlijk omdat het verbeterde getal toch
nog slechts een derde of een vierde van het ver-
eischte aantal zoude aangeven. Een amendement,
om een kleiner aantal schepen als oefeniugs-divisie
in dienst te stellen en dus meer schepelingen
binnenslands te houden, werd dan ook slechts
verworpen, nadat vooraf de stemmen hadden ge
staakt. Ware het amendement aangenomen, dan
zoude reeds toen en noodzakelijkerwijze de binnen-
landsche verdediging meer op den voorgrond zijn
gesteld, aan welk deel van de taak der marine tot
nu toe de minste zorg wordt gewijd.
Wat aangaat de onvoltalligheid van het personeel,
de Regeering meende voor een aantal qualiteiten
te mogen rekenen op het onmiddellijk gebruik van
vrijwilligers, die zich in oorlogstijd wel zouden
aanbieden. Deze hulp zoude echter onvoldoende
blijken, terwijl dat personeel niet onmiddelijk zou
kuunen worden gebruikt, ook volgens het oordeel
van den minister van Oorlog, zojals dat gebleken
is bij de behandeling van de jongste wet tot
verlenging van den diensttyd der militie. Over het
tekort en de maatregelen tot aanvulling wordt in
deze Nota later gesproken voorloopig wordt er
op gewezen, dat de voorbereiding tot den oorlog
van het binnenlands aanwezige personeel onvol
doende is.
Tot nogtoe ontbrak eene organisatie van het
personeel. Gedeeltelijk was dit een gevolg van het
verlammende incompleet, maar ook werden geen
voldoende maatregelen genomen om het beschikbare
personeel behoorlijk en stelselmatig voor te berei
den. Het gewiohtigste deel van de taak der marine,
de binnenlandsche verdediging, werd op den achter
grond gesteld, aan den dienst in de koloniën niet
de noodige aandacht gewijd en daarentegen het
varen op den oceaan bij voortduring en met mis
kenning van de eischen van gewijzigde toestanden
en van het nieuwere materieel op den voorgrond
geplaatst.
Ten bewijze het volgende
Drie schepen bleven de ocaan bevaren tot het
opdoen van zeil- en rondhout-kennis, van weinig of
geen waarde voor de binnenlandsche verdediging en
onderwijl bleef in Nederland een personeel achter,
ten eene male onvoldoende in getalsterkte en boven
dien voor een groot deel bestaande uit jongens,
zieken en reconvalescenten.
Ook het personeel in Oost-lndië was, bij zware
diensten, onvoltallig, werd niet tijdig afgelost en
dus lichamelijk zeer geschaad. De invloed daarvan
strekt zich uit over het geheele marine-personeel
daar het beurtelings en bij herhaling in Oost-lndië
dient.
De examina bij de zeemacht bleven gericht op
zeevaren. Alleen in het examen om te worden be
vorderd tot luitenant ter zee eerste klasse (rang van
kapitein) komt voor de schrale eisch //een algemeen
overzicht van de verdedigingsmiddelen der Neder-
landsche zeegaten en kusteu." Slechts een algemeen
overzicht dus en dat zich zelfs niet uitstrekt tot de
Waterliniën, waarin de marine ook zou moeten
optreden.
Het gepantserde materieel, in vorm, samenstelling
hulpmiddelen, bewapening, manoeuvreer- en veebt-
wijze afwijkende van de gewone schepen, eischt
eene afzonderlijke en voortgezette oefening. Te recht
werd dit zoo begrepen en tevens dat bij die oefe
ning continuïteit, overdracht van kennis en ervaring
moest worden in acht genomen, eensdeels om snel
een groot aantal geoefenden te verkrijgen, anderdeels
om averijen te voorkomen, minstens te beperken.
Maar het gebrek aan personeel dwong tot het ver
minderen in aantal der in dienst gestelde rammen
en monitors, later tot hunne buitendienststelling
gedurende 2/3 van het jaar. Om aan dien maat
regel het verontrustend karakter te ontnemen, althans
voor den oningewijde, werd van de overgebleven
viermaandelijksche oefening gesproken als noodig
tot oefening der zeemilicien alsof dus de vrijwilliger,
officier en schepeling van huis uit het Binneulandsch
materiëel kende, kon behandelen en desnoods ten
strijde voeren. De gevolgen bleven niet uit. Het
varen werd min of meer een waagstuk, maar
in den eersten tijd zorgde men althans voor vaste
geroutineerde loodsen. Van lieverlede verslapte
de voorzichtigheid. Werden eerst de monitors
over zee geconvoceerd, de #Adder" ging naar zee
alléén met een gewonen loods, onvoorbereide offi
cieren en bemanning. Op het lijk van den wacht-
hebbenden officier werd later eene aanteekening
gevonden ,/beproetden te zes uur te wenden, maar
het schip weigerden op alle manieren, vervolgden
onze koers", Of er stoom genoeg was of nier,
als bij een andere gelegenheid op een monitor
voorkwam, het merk op een der buitenboordkranen
verkeerd was gesteld, of bij betere kennis van de
eigenschappen van den bodem, het schip niet óm-
gekregen had kunnen worden, bleef in het duister.
Duidelijker is het geval met de „Schorpioen". Zij
werd gewond op eene plaats kwetsbaar, maar juist
daarom goed voorzien en afgesloten. Bij goede
kennis der daartoe dienende waterdichte schotten,
•luizen, enz. had het ingedrongen water beperkt
kunnen worden tot enkele kubieke meters, en als
soms iets faalde, tot enkele tientallen. Den offi
cieren had het echter aan tijd en gelegenheid ont
broken zich van dat alles op de hoogte te stellen,
en zulks is tegenwoor lig bij de tijdelijke indienst-
steltingcn nog bij voortduring het geval. Want bij
die indienststelling der schepen voor binnenland-
sclien dienst komt plotseling een van alle kanten
samengevloeid personeel aan I) >ord. Snel wordt
alles ingeladen, stoom wordt opgestookt en het
schip dan gerekend gereed te zijn en zelfs gevechts-
klaar. Met alles aan boord, met gevulde ruimen
en bergplaatsen ontbreekt de gelegenheid onderdee-
len te leeren kennen. Daartoe zou weder alles
overhoop moeten worden gehaald, maar de regeling
vau den dienst, het aanwijzen van plaats en
werkkring aan de verschillende personeu, neemt
alle tijd in beslag en reeds drie weken na de
indienststelling wordt een divisie gevormd, worde*
gecombineerde man leuvres gelast en komt teven»
de zeemilie aan boord. Alles draagt dus den stem
pel van overhaasting en vertoon en de oefeningen
werpen zelfs niet de begeerde vruchten af.
In tijd van oorlog en wanneer de vijand kort
na de mobilisatie opdaagde zou onze vloot een
gistend, onsamenhangend geheel zijn.
Behalve rampen, komen aanvaringen en averijen
reeds in vredestijd veelvuldig voor, niettegenstaande
in het gunstige jaargetijde onder de gunstige om
standigheden wordt gevaren. Zij werpen geen blaam
op het personeel, dat in de eerste plaats zelf het
slachtoffer werd en kau worden vau de slechte voor
bereidende maatregelen, en buiten eigen schuld, doch
niet ten onrechte, zijn prestige ziet verminderen.
Reeds in 1881 verklaarde de toenmalige minister
van Marine dat het Fransche stelsel (trouwens bijna
overal gehuldigd) om «Ie zeeofficieren iu de zeeplaatsen
te vereenigen, toejuiching zou ondervinden. Toch
bleef de maatregel achterwege en gaan de eerste
dienstjaren van den jeugdigen zeeofficier voorbij op
eene wijze, waardoor het mee.'endeel eerst tegen h t
bereiken van den 27 a 28jarigen ouderdom ten
volle bruikbaar is.
In tijd van vrede heeft dit minder bezwaar,
uit hoofde van de controle der oudere officieren
in tijd van oorlog, echter dient ieder voor zijne
?aak berekend te zijn.
De kennis van onze zeegaten en rivieren is over
het algemeen geheel onvoldoende. De geschikste en
later niet weder in te halen tijd om te laten opnemen
en om ten volle bekend te worden met stroomen
en ondiepten, valt in de eerste dienstjaren der
zeeofficieren en wordt steeds niet benut.
Bij mobilisatie zouden commandanten moeten
worden aangewezen die niet in die qualiteit en
misschien zelfs in het geheel niet op rammen of
monitors hadden gediend, terwijl de hulp van
loodsen niet kon worden ontbeerd en daarvan zelfs
de manauvres der schepen afhankelijk zonden zijn.
Officieren toren-commandanten worden niet op
geleid en zouden in oorlogstijd ontbreken.
Een stelsel van reserve eerste klasse is, ten opzichte
van de schepen, aangenomen, waarbij wel het materiëel
bewonderenswaardig onder verf en vaseline is gecon
serveerd, maar waarbij niet als in andere landen zich
aan boord eene vaste kern der bemanning bevindt,
welk laatste stelsel alléén eene voldoende kennis van
het materiëel en eene behoorlijke mobilisatie waar
borgt. Wanneer eenmaal werd gemobiliseerd dan zou
het gemis vau zulk een kern zich doen gevoelen
het zelfbewustzijn, onderling vertrouwen en de
samenhang, bij de landmacht op hoogen prijs gesteld,
zou bij de bemanning onzer schepen ontbreken. In
Duitschland zijn de reserveschepen geheel bemand
en is de equipage belast met de conservatie van
een of twee zusterschepen, terwijl ingeval van mobi
lisatie de bemanning over de twee of drie schepen
wordt verdeeld.
Betreft het bovenstaande meer bepaald aanvoering
en samenhang, de toestand ten opzichte van het
mindere personeel is iets gunstiger, omdat aan hen
lagere eischen behoeven te worden gesteld wat
betreft den duur van speciale oefeningen op de
schepen voor binnenlandsche defensie. Toch valt
ten deze nog veel te doende matrozen worden
geoefend met pseudo-kanonnen en torens aan wal,
maar dit waarborgt niet de goede behandeling van
kanonnen en torens aan boord van een bewegend
schip. De oefeningen bepalen zich tot de zomer
maanden en geven geen maatstaf ter beoordeeling
van hetgeen van het personeel is te wachten, in
het zeer mogelijke geval dat een oorlogstoestand
intreedt of voortduurt gedurende de wintermaanden.
Omtrent den dienstplichtige voorloopig slechts dit,
dat onze schepen met een zeer groot aantal zijn
bemand. Zulks kan wel geen ander doel hebben
dan om een gedeelte der dienstplichtigen als scherp
schutters aan boord dienst te laten doen. Onder-
tusschen heeft de milicien als hij met groot verlof
gaat in den regel niet meer dan vijf-en-twintig
schoten met het geweer gedaan.
Kanonniers zouden bijna geheel hebben ontbroken
op aandrang van de Kamer bij de jongste Marine-
begrooting zijn echter maatregelen genomen ora in
dat gebrek sneller dan tot nog toe te voorzien.
III. a. Wegens het groote incompleet bij dezee
macht zal het aantal tegenwoordig in dienst zijnde
vrijwilligers niet kunnen worden ingekrompen, zegt
de Memorie van Toelichting, en verder nogdoor
het wetsontwerp wordt alleen bereikt dat de vrij
willigers spoediger tot de beuoodigde sterkte voltallig
zullen zijn. Daar nu 631 dienstplichtigen de plaats
zulleu innemen van vrijwilligers en er dan nog een
tekort is, kan worden aangenomen dat op dit oogen-
blik pl. ra. 30 pet. aan de sterke ontbreekt. Bij
bet stelsel bij deze wet aangenomen zal het tekort
aan vrijwilligers schijnbaar kleiner worden en zullen
voortaan opmerkingen omtrent dat tekort kunnen
worden beantwoord met de opmerking, dat de wet
op den dienstplicht hare werking nog niet ten volle
heeft doen gevoelen. Daarbij moet echter niet uit
het oog worden verloren dat dan voorloopig toch
slechts ruim 2/3 van de vloot volledig kan worden
bemand, dat de Regeering zelve niet overtuigd is
van (le mogelijkheid om dienstplichtigen voldoende
op te leiden en dat zelfs in het gunstig geval van
slagen van die pogingen, de aanvulling eerst over
eenige jaren zal zijn afgeloopen.
Uitbreiding van materiëel is voorloopig dus
minder gewenscht, maar bovendien is de vraag
gewettigdof met het oog op het voorgaande
niet maatregelen moetén worden genomen tot ver
meerderde werving van vrijwilligere. Daartoe zou
de werving opengesteld moeten worden ook voor
matrozen boven de 18 jaar. Zelfs bij een hoog
handgeld zou nog bezuinigd worden, daar de 16 a
I7jarige jongeling van de opleidingsschepen aan
boord komende, den lande reeds duizend gulden
heeft gekost en gemiddeld toch ook nog 6 a 7 jaar
noodig heeft om matroos 2de klasse te worden.
Stuurlieden. Een dertigtal, hoewel voor die quali
teit niet noodig, zal worden opgeleid tot reserve
officier. In verband met den te bestendigen korten
eersten oefeningstijd zullen zij misschien minder
militair zijn, maar behoeven overigens niet veel bij
de Marine-officieren in practische bruikbaarheid
achter te staan, zoolang aan de practische vorming
van die laatsten niet meer zorg wordt besteed.
Aanbeveling zoude het misschien verdienen voor de
hier bedoelde qualiteit ook gebruik te maken van
het loodspersoneel, dat toch ree ls geroepen is eene
belangrijke plaats aan boord der oorlogsschepen in
te nemen.
Machinisten. Het schijnt zeer mogelijk dienst
plichtigen, die den cursus aan de raachinistenschool
hehben doorloopen, na de eerste oefeningstijd tot
machinist-leerling Lste klasse te bevorderen, later
zelfs tot machinist 3de klasse.
Het blijft evenwel de vraag of die leerlingen der
Marine-school meer dan tot nu toe het geval was
op stoomschepen zullen gaan varen, en zelfs de daarop
te verkrijgen ondervinding komt slechts in beperkte
mate ten goede aan de behandeling van keteb,
machines, hulpmachines enz. aan boord der oorlog
schepen, omdat die meer samengesteld zijn en alle
van elkander afwijken, terwijl die van de koopvaar
dijschepen alle van ongeveer ouderling gelijke samen
stelling zijn.
Daar nu 40 a 51 pet. der machinisten uit dienst
plichtigen zullen bestaan, zal de militair-technische
waarde van het machinisten-personeel waarschijolijk
te laag blijven, en zou het aanbeveling verdienen
dat percentage tot op de helft te verminderen. In
zooverre is echter de voorgestelde maatregel eene
verbetering, dat tot nu toe gerekend werd op de
eventueele hulp, in oorlogsstijd, van geheel onvoor
bereide machinisten vau alsdan stil gaan liggende
particuliere atoomschepen.
Vuurstokers. Van het vuurstokersperaoneel
zal 61 pCt. uit dienstplichtigen bestaan.
Bevoegde personen rekenen zelfs dit percentage
niet veroutruatend hoog, wanneer slechts de
geheele eerste oefeningstijd aan de opleiding
tot stoker worde besteed.
Matrozen lste en 2de kl. De proefneming om
dienstplichtigen tot die qualiteit op te leiden is
onschadelijk, omdat er toch voorshands nog een
gro)t incompleet bestaat. Maar waar de Memorie
van Toelichting zegt dat het aantal van die qualiteit
aangewezen reeds „zeer gering" is, maar beproefd
zal worden het aantal nog te verminderen „uithoof
de van de kosten verbonden aan het ia dienst
houden van de vrijwilligers", verdient het aanbe
veling maatregelen te nemen het tekort, zij bet
ook tijdelijk, aan te vullen en de vermindering
van het reeds te recht „zeer gering" genoemde
aantal matrozen-vrijwilligers niet op den duur te
bestendigen. Die vermindering bedraagt toch weder
pl. m. 20 pCt.
Ziekenoppassers, koks, schrijvers, enz. worden
reeds nu gereedelijk uit de dieustplichtingen
gevonden.
b. Uitgaande van de werkelijke sterkte van het
korps vrijwilligers op I Juli 1889 en aannemende
als begeerde sterkte die van bijlage D. van de
Marinebegrooting van 1890 zou voor een voltallig
personeel noodig zijn eene meerdere uitgave van
pl. ra. f 420000 'sjaars.
Hierbij moeten nog worden gevoegd de gages
en voedingskosten van het personeel van den in
aanbouw zijnden rammonitor „Reinier Claessen"
en van eenige torpedobooten.
De Regeering is waarschijnlijk wel genegen op
te geven hoeveel die kosten zullen bedragen en
tot welke hoogte het boven aangegeven getal van
f 420000 waarschijnlijk zoude stijgen, wanneer
het aantal vrijwilligers, volgens de thans bestaande
regelen, werd bestendigd.
Bij het aanhangige wetsontwerp zullen 631 dier
(ontbrekende) vrijwilligers door dienstplichtingen
worden vervangen. De bezuiniging daardoor ver
kregen, maar door de Regeering niet onder cijfers
gebracht, meent ondergeteekende te mogen stellen
op pl. m. 340 000 gulden 'sjaars. Bij de dan
overblijvende vermeerderde uitgaven aau personeel
moet nog worden gerekend op de kosten van een
beter stelsel van reserve van het materieel en van
de practische vorming van de officieren. De kosten
dier verbeteringen zullen zich in hoofdzaak bepalen
tot de voedingskosten en den bijslag, die de jeug
dige officieren op hun non-activiteitstractement
moeten genieten, wanneer zij actief worden geplaatst
cp de wijze als in het Voorloopig Verslag der
jongste Marine-begrooting is aangegeven. Die kosten
zijn te rekenen op pl. ra. f 50 000 sjaars, inder
daad eene geringe som, wanneer daarvoor wordt
verkregen een bekwamer energieker personeel van
officiereu en minderen, verbeterde kennis van
materieel, zeegaten en rivieren en eene betere
mobilisatie van de vloot. Ondergeteekende erkent
gaarne den goeden aanleg, elementaire vorming en
uitmuntende goeden wil van het marine-personeel,
maar het wordt gebruikt op eene wijze, die de
weerbaarheidvan het geheel op een te laag peil
houdt dan dat bet met vertrouwen, zoude kunnen
wordeu gesteld tegenover de sterkere schepen des
vijands met hunne niet wisselende bemanning,
bestaande uit physiek krachtige en gezonde indivi
duen, die bovendien bet groote materieele en
moreele voordeel bezitten behoorlijk beschermd te
zijn opgesteld. De vrijwilliger moge tot zekere
hoogte weten waaraan hij zich blootsteld bij onze
marine, de dienstplichtige wordt bij de wet aan
gewezen en heeft eenig recht te verlangen dat hij
ingedeeld worde bij een goed geheel en goed worde
aangevoerd.
VA. Bij de bepaling van de sterkte van het
dienstplichtig personeel schynt uitgegaan te zijn
vau de volgende beginselen
lo. Steeds moet een voltallig personeel binnens
lands aanwezig zijn. Volgens dit wetsontwerp
zullen tekorten in de sterkte van vrijwilligers, die
niet of slechts langzaam zouden worden aangevuld,
of die, zooals het gebrek aan machinisten, werden
bestendigd, nu gaandeweg en zoo mogelijk door
dienstplichtigen worden aangevuld.
2o. Het personeel vrijwilligers zal de helft van
den diensttijd in de koloniën doorbrengen.
Wanaeer het tot dat laatste ter eeniger tijd
mocht komen, zal een eerste stap zijn gedaan in
het belang van de humaniteit en van de weerbaar
heid van het marine-personeel. Blijkens het Kolo
niaal Verslag was de sterkte van het Europeetche
marine-personeel in Oost-lndië in 1889 gemildeld
2564 man. Op dat personeel werd een verlies
geleden van lT'ff pCt. aan sterfgevallen, maar ver
der van 9,4 pCt. aan personen die wegens ziekte
naar Nederland moesten worden teruggezonden of
voor den dienst afgekeurd (l). Behalve deze ver
liezen kan nog wordeu gerekend op een doorloo-
pend cijfer van 6 7 pCt. zieken aan boord en
in de hospitalen, aan den dienst onttrokken, maar
nog niet zoover achteruitgegaan dat zij tot herstel
van gezondheid naar Nederland moeten worden
teruggezonden. Uit zulke gegevens, blijkt dat de
dienst in de koloniën te zwaar is en dat ook het
gedeelte personeel dat wegens „langdurig verblijf"
repatrieert, iu een staat vaa uitputting moet ver-
keeren. Verbeterde inrichting der schepen, zoodat
zij een behoorlijk verblijf voor de equipage opleve
ren, spaarzaamheid in het gebruik van tijd en
kracht der bemanning, voltalligheid van het perso
neel, tijdige aflossing en een tot 2 jaar beperkt
verblijf in Oost-lndië, kunnen op den duur niét
uitgesteld worden, omdat ten deze alles neerkomt
op de kosten van meerdere passage en van betere
inrichting der oorlogsschepen. Een gedeelte vau
die kosten zou overigens worden teruggevonden
door een kleiner aantal zieken, die zonder waarde
voor den actieven dienst zijn, toch hun traktement
genieten en verplegingskosten eischen en verder
door afname van verloop en pensionneering (3).
Bij de berekening van het personeel binnens
lands, benoodigd om in de behoeften van de kolo
niën te voorzien, schijnt niet gerekend te zijn op
de zieken en op den algemeenen toestand van het
pas gerepatriëerde personeel.
In Indië zijn 1904 schepelingen (L), gerende
eene jaarlijksche aflossing vau 635 man, te ver
meerderen met een gedeelte wegens ziekte vroeger
afgelosten. In L889 repatriëerden 794 man, geeft
na aftrek van officieren en mariniers ongeveer 600
schepelingen. Dit te kleine aantal wijst op eene te
kleine, dus vertraagde aflossing. Bij tijdige aflos
sing zal het aantal tot ongeveer 700 klimmen.
Daar voortaan 2145 man binnenslands aanwezig
moeten zijn en de pas gerepatriëerden in het eerste
jaar niet wel in aanmerking kunnen komen voor
plaatsiug op de schepen voor buitenlandschen dienst,
zullen van de 2145 man pl. ra. 70) niet dadelijk
voor alle diensten geschikt zijn en herstellende
zieken wezen.
Het komt derhalve ondergeteekende voor, dat
door de boven aangegeven maatregelen de lichaams
toestand van de schepelingen moet worden verbeterd,
dan wel afgezien worden van het denkbeeld om
831 vrijwilligers door dienstplichtingen te vervangen.
Overigens is het niet wel mogelijk een oordeel
te vellen over de sterkte van het binnenslands
beuoodigde personeel, zooals dat is aangegeven in
de bijlage B. der Memorie van Toelichting. Vrede
schynt er genomen te moeten worden met de verklaring
dat nauwgezet is overwogen hoe ver kon worden
gegaan met de vervanging van vrijwilligers en dat
de sterkte van het personeel is bepaald met het
oog op het te bemannen materieel en de overige
diensten te water. Er bestaat echter aanleiding om
te vermoeden dat die „overige diensten" niet juist
zijn bepaald en dat bijv. gerekend wordt op drijvende
versperringen die niet aanwezig zijn of niet gemaakt
worden en op lichte vaartuigen, niet in de opgaven
te vinden, hoewel zij schynen te worden aangebouwd
Door ondergeteekende werd bij het Voorloopig
Verslag der Marine-begrooting van het vorige jaar
eene bijlage overgelegd omtrent het in oorlogstijd
binnenslands benoodigde personeel. Hij vertrouwde
dat de overlegging van zulk eene opgave voldoende
aanleiding zoude zijn ora bij deze wet van de
Regeering eene dergelijke opgave te verkrijgen,
volgens hare inzichten gewijzigd en aangevuld.
Zulk eene lijst is natuurlijk opgemaakt moeten
worden bij de samenstelling van bijlage B der
Memorie van Toelichting en zal wel, met inbegrip
(1) Behalve deze 9.4 pet. werden wegens oog
ziekte teruggezonden 3.1 pet., makende een totaal
van 12.5 pet., of 320 man.
(2) Het verblijf der schepelingen in West-lndië
heeft op hen geen overwegend slechten invloed
door ruimere schepen, lichteren dienst, voltalligheid
en beter klimaat.
(3) Zonder de officieren en mariniers.