HELDERSCHE- NIEU WEDIEPER COURANT. Jaargang 49. M. 56. SHü Zondag 10 Mei 1891. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. J. H. VAN BALEN. Brieven uit de Oost. DOLORES. ,Er. desespereeri nimmer I' Jan Pieltrsz. Corn. Het Vsderlandt ghetronwe Bliji ick tot in den doot: Wilhelmuslied. VersolUJnt lederen Diasdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per 3 Voor de courant binnen de gemeente ff naar dc overige plaatsen van Nederland naar alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost- Inilic en Amerika) n h naar Zuid-Afrika maanden 0.70, mei 0.90, ir 1.75, - 2-50, Zondagsblad 1.05 1-35 REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. HELDER. Prijs der advertentiën: Van 15 regel» 50 cent, elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Ingezonden mededeelingen en aanbevelingen, geplaatst tnssoheu den tekst, per regel 15 et Advertentiën voor liefdadige doeleinden Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand. 5» Agenten in het buitenland: België, Mr. N. Bertoux, Agence de publicité, 12 |Rue Ste-Gudule, Bruxelles; N.-Jersey en Omstreken: Mr. P. Langeveld Mr., Okonite Co, Passaic. VIII. Padang, 2 April 1891. Geachte heer Padang-Sidempoean is thans, wat vroeger Siboga was, de woonplaats van den Resident van Tapanoelie. Uit den aard der zaak bracht ik hem miju eerste bezoek, bij welke gelegenheid diens oudste zonen mij lieten zien hunne keurige collectie daar ter plaatse bijeengebrachte kapellen en vlinders. De Atlasvlinder heb ik ook mogen bewonderen. De temperatuur van P.-S. vond ik veel aange namer dan die van Siboga. Ik kon ook over dag iets afdoen van de vele bezoeken, die ik toen had af te leggen, en 's avonds was het er vrij luchtig. Toch staat de plaats, en vooral dat gedeelte waar eene kweekschool voor Inlandsche ouderwijzers ge vestigd is, als zeer ongezond bekend, en moeten Europeesche ambtenaren dikwijls om gezondheids redenen eene overplaatsing aanvragen'. Dat men er ook gezond blijven kan, bewijst de zendeliug-leeraar Dammerboer, dien ik zeer welvarende aantrof en die toch reeds dertig jaren daar werkzaam is. Ook zijn ijver mag geroemd worden, en de thans weer toegestane subsidie voor het geven van godsdienstig onderwijs aan Europeanen, op plaatsen waar geen geestelijke gevestigd is, verdient hij ten volle. Mijn werkzaamheid te P.-S. besloot ik met het houden van eene godsdienstige toespraak iude Sociëteit, waar mij eene standplaats achter het biljart werd aangewezen. Voor zooiets moet men in Indië zijn I Al even bijzonder was de reisgelegenheid, waar mede ik den volgenden namiddag (Maandag 2 Fe bruari) den terugtocht naar Siboga ondernam. Stel u voor eene vischwagen, zooals er dagelijks in vliegende vaart uwe wouing voorbijkomen, maar denk hem u de helft korter en aan alle zijden van plankeu voorzien, zoodat een bak gevormd wordt, waarboven op een zekere hoogte, die den toevoer van versche lucht mogelijk doet zijn, een afdakje gemaakt is. Zet dan voor zulk een wagen een karbouw, die in voorkomen veel van een Nijlpaard heeft en in zijn stap den voorbijganger schijnt toe te roepen „kom ik er vandaag niet, dan kom ik er morgen Licht nu de achterste plank even op en laat mij in den wagen klimmen, nadat ik daarin een matras met kussens en wat proviand heb laten brengeu I Zoo hebt gij eene duidelijke vooretelling van de wijze, waarop ik P.-S. verliet en 24 uren achtereen heb moeten reizen. Toen eerst was ik gekomen in de nabijheid der kali (rivier), die ik u in miju vorigen brief beschreef. Na mij eenige rust Feuilleton ran de Heldersche- en Nisuwedieper Conrsnt. 113) Uoman van Gravin EUFEMIA BALLESTREM. (Uit het Duitse h.) Toen men bij het eerste glas sect met elkander klonk, stiet Dolores met haar glas ook tegen dat van dokter Rusz. „Wees niet boos ik ben een ziek en zenuw achtig kind," zeide zij, doelende op het voorgevallene van den laatst verloopen nacht. „Men is nooit boos op dames," antwoordde dokter Rusz en bracht hare hand aan zijne lippen. Spoedig deden de sect en het vroolijke gezelschap hun werking gelden ver in het park klonk het luide, hartelijk lachen van het zorgelooze gezelschap en de luidste daaronder was Lolo Falkner. Plotseling viel het iemand in, naar de oorsprong van het „Heksengat" te vragen eu dokter Rusz ver telde met zijn welluidende stem de daaraan verbonden legende, zooals die opgeteekend stond in de geslachts registers van den Valkenhof. Eerst luisterde alleen de vrager, maar langzamerhand zweeg de geheele kritig en luisterde men met onverholen aandacht naar°den verhaler, die de vertelling op meesterlijke en boeiende wijze wist voor te dragen. „DonnerwetterMen had op dat ellendige tuig moeteu schieten," riep graaf Schiuga uit, toen dokter Rusz geëindigd had. Tegelijk dronk hij een groot glas sect, dat hij xich onder de vertelling van het Heksengat had inge schonken, in één teug uit. Het hoeveelste dit was, wist niemand te zeggen j men kon bet echter naar zijne vonkelende oogeu en rood wordende neus wel zoo wat berekenen. gegund te hebben, ging ik in den nacht van 3 op 4 Februari de kali af, gezeten in eene prauw, die nu door een tweetal Inlanders geroeid werd. Hiinne taak was vrij gemakkelijk. Slechts nu en dan, als de stroom vrij sterk werd, hadden zij op te passen, dat wij niet tegen den kant terecht kwamen. Bij het aanbreken van den dag waren wij op zee. De roeispanen werden neergelegd en een zeil werd op gezet. We hadden dus slechts wat wind noodig om vooruit te komen. Maar deze liet weinig van zich merken, zoodat wij zeer langzaam vorderden. Het weer opnemen der roeispanen lag voor de hand, doch wat deden mijne Inlanders Zij begonnen te fluiten om den wind, in de heilige overtuiging dat deze dan wel komen zou, en het baatte mij niet, of ik bun al beduidde dat zij roeien moesten. Werd nu miju ongeloof wel eens beschaamd door wat meerdere beweging in het zeil, hun geloof had voor mij dit onaangename gevolg, dat ik drie uur later op zee bleef, dan noodig was geweest. Later vernam ik, dat door de belofte van eene extra-fooi, ik hun geloof wel aan het wankelen had kunnen brengen Toen ik in Siboga terug was, gevoelde ik mij zeer verreisd, waarom ik bet mij den volgenden dag (5 Februari) zoo gemakkelijk mogelijk maakte en in Siboga bleef. Doch den daarop volgenden dag moest ik verder. Het wat natuurschoon betreft meest interessante gedeelte mijner dienstreis bleef mij nog over. Ik had nog een paar gemeenten in de zoogenaamde Tobalanden Taroetoeng en Lago-botti te be zoeken. en zoo een tocht te doen door het gebergte. De eerstgenoemde plaats ligt 4000 voet hooger dan Siboga, en vooral het eerste gedeelte, dat ik had af te leggen, was ontzaglijk steil. Ik legde dat eerste gedeelte te voet af, waarbij mijn wan delstok een souvenir van een mijner Heldersche oud-leerlingen mij uitstekend te stade kwam, maar hoe vermoeiend dat klimmen ook wa9, welk een onvergetelijken aanblik bood mij de omgeving Van al aanzienlijker hoogte hield ik geruiraen tijd het oog op de zoogenaamde vallei van Siboga, die vrij goed bevolkt is, eu onder welke bevolking een zendeliug met grooten zegen voor het Christendom werkzaam is, zoodat hij daar eeu net kerkje heeft kunnen bouwen. Toen ik dat schouwspel genoot, begon het te dagen. Alles nog in het dal teekende kalmte en rust, kerkklokstoonen stegen daaruit zoo vreedzaam tot mij op, dat ik te nauwernood van die plek scheiden kon. Toch biedt nog schooner schouwspel den reiziger naar Taroetoeng de baai van Siboga, zooals ik reeds bij mijn vorig schrijven opmerkte, doch eerst bij mijn terugtocht viel daarop mijn oog. Ik onderstel, dat op het oogeublik, waarop ik bij het heengaan daarvan had kunnen genieten, ik reeds mijne vermoeide leden had uitgestrekt in een overdekten draagstoel, welke voor die reis ter mijner beschikkiug was gesteld. Die draagstoel was aan beide zijden halverwege voorzien van ijzeren ringen, waardoor een stok kon worden gestoken. „Hu! Het is om koud van te worden," riep Lolo Falkner uit. „Hoe kan men nu zulk een vroo- lijken avond door zoo'n afschuwelijke geschiedenis bederven Ik houd meer van vroolijke vertellingen. Wie geeft er een ten beste „Jij, ErfurtVertel de barones uwe avonturen uit uw laatste kwartier eensNeen, hel is om je dood te lachen schreeuwde men door elkander. „Stilte De oude graaf zal iets vertellen riep de commandant lachende uit. De opgeroepene was een jong luitenant, die wel wat laat 's konings rok had aangetrokken en een kaal hoofd had, waarom hij „oude graaf Erfurt" werd genoemd. Karakteristiek was het bij hem, dat hij zeer verstoord was eu nooit eene geschiedenis ten einde bracht, daar hij dit door het invallen zijner kameraden steeds vergat. „Ja," zeide hij nu nadenkend. „Hoe was de ge schiedenis eigenlijk „Nu, ge laagt in kwartier bij den bankier Schweige- les," hielp een luitenant hem. „Juist," knikte de oude graaf verheugd. „Eene schoone vrouw, beschaafd en voornaam. „De Schweigelesse vroeg graaf Schinga. „Ja. Zij had even goed gravin Schweigeles kunnen zijn. Werkelijk Bekoorlijk en zoo iets aan genaams. „En de oude Schweigele9 vroeg iemand. „Afschuwelijke kerel, trotsch, hatelijk aan iederen vinger een diamanten ring hoe hij aau die vrouw is gekomen, is mij een raadsel Pauze. „Maar de geschiedenis, Erfurtriep de com mandant nu. „Ja, jazeide de oude graaf tot algemeene vroolijkheid. „Die lulatsch, die Schweigeles Halt!" riep Lolo uit,j|„dat is iets voor dokter Rusz Hij moet ons eens uitleggen, waar het woord „lulatsch" van daan komt." „LaterDe spreker heeft nu het woord," ant Had ik uu in dien stoel plaats genomen, dan licht ten beurtelings 4 koeli's (daglooners) den heelen toestel op, namen de uiteinden van de stokken op hunne schouders en gingen er op een sukkel drafje van door. Eene schommelende beweging werd daardoor veroorzaakt, die mij dreigde zeeziek te maken, maar alles went, en voor geen geld had ik dien weg te paard willen afleggen, waar het pad zoo smal is, en men aan zijne eene zijde steeds duizelingwekkende ravijnen heeft. Ik had intusschen met die koeli's te doen, als ik zag, dat het zweet hun langs het naakte, bovenlijf als waterstralen afliep. Om het half uur moesten dan ook 4 andere koeli's uit miju gevolg mij verder dragen. Doch bij die verwisseling ontstonden telkens groote onaangenaam heden over de vraag wie aan de beurt was, zoodat de gewapende politie-oppasser, die mij door de wel willendheid van het bestuur was medegegeven, meer dan eens handelend moest optreden. Zoo reisde ik den 6den Februari tot 's avonds 6 uur en den daaropvolgenden dag tot 's namiddags 4 uur. Toen eerst had ik Taroetoeng bereikt, waar ik Zondag 8 Februari uitrustte van de vermoeienis sen der reis. De twee daaropvolgende dagen be steedde ik aan mijne reis naar Lago-botti, waar ik 11 en 12 Februari mijn dienstwerk verrichtte. Toen terug naar Taroetoeng, waar ik den 14den Februari aankwam, en toen twee dagen vertoefde. Daarmede was mijn dienstwerk afgeloopen. Nog twee dagen had ik te reizen en ik was met mijn draagstoel, waarin ik acht dagen zoovele uren had doorgebracht, in Siboga terug. Daar wachtte ik scheepsgelegenheid af naar Padang, dat ik den 23sten Februari in goeden welstand mocht terugzien. En nu nog heel wat zou ik u van mijne reis door de Tobalanden kunnen vertellen maar zal deze brief niet te lang worden, dau moet ik mij bepalen tot het aanstippen van enkele zaken uit het daarvan door mij gemaakte journaal. Wat de manier van reizen betreft, verdient nog vermelding, dat wanneer men in Indië twee of meer dagreizen heeft af te leggen, om zijne bestemming te bereiken, vanwege het Gouvernement waar dat ver- eischt wordt een huis is gebouwd, dat men een logement zou kunneu noemen, wijl men daar vrij voldoende den nacht kan doorbrengen, maar waar men zelf voor eten en drinken zorgen moet. In zulk een huis bracht ik vier avonden en nachten door. Met het voorhanden zijnde servies moet men zich wat behelpen, zelfs thee kunnen zetten in eene dekschaal. Ook moet men, als men de eenige rei ziger is, wat verveling kunnen uitstaan en zich niet te zeer laten verontrusten door de gedachte aan mogelijke aanrandingen, waarbij geen buren hulp kunnen verleenen. Maar dan is om het ongewone van den toestand het verblijf in zulk een huis niet onaardig. Wat de door mij bezochte plaatsen uit de Toba landen betreft, beide hebben een vrij sterke bezet ting, wat om de nabijheid van het onafhankelijke van Sumatra's westkust zeer noodig is. In woordde dokier Rusz lachende. „Ja, nu weet ik in het geheel niet meer, hoe het was," zeide de oude graaf verslagen. „Het begon met het diner," fluisterde een der officieren hem in. „Ja, juist, zoo was het!" nam de oude graaf het woord weder op. „Schildpadsoep en van dat groene goed. Hier bootste hij het snijden van boonen na, zoodat men hem begreep. „Daarbij zalm en hoe noemt men dat ook vroeg hij, op zijn uitgestoken tong wijzende. „Ossentong," verbrak een luitenant de pantomime, waarna de verteller voortging: „Juist Ok tongue heet het in 't Eugelsch. Daarna weer hij klopte met de wijsvinger tegen zijn voorhoofd. „Kalfskop," legde men deze beweging uit. „Zoo is hetzeide de verteller verheugd, maar nu schoot zijn geheugen verder te kort en een luid gelach volgde op deze „kapitale geschiedenis." De graaf nam dit echter volstrekt niet euvel op hij was blijde, dat hij verder mocht zwijgen en zijn sect kou drinken. „En nu de voordracht van dokter Rusz," riep Lolo, toen het lachen bedaard was. „Ik ben er nog niet mede klaar," zeide de aan gesprokene. „Ik hoor gaarne vroolijke geschiedenissen," zeide nu de commandant. „Het is zoo'n behagelijk iets, vooral hier in de vrije lucht, met een geurige sigaar daarbij. Wie vertelt er nog eene?" riep hij luide. „Ik zeide mevrouw Rusz plotseling. „Gij Lieve vrouw, gij schertst zeide dokter Rusz honigzoet. „Mevrouw Rusz heeft het woord," zeide de commandant en iedereen bleef in gespannen ver wachting, wat deze vrouw, die steeds de rol van stomme speelde, wel te vertellen kon hebben. Lago-botti heeft men mij de grens kunnen wijzen, die men niet overschrijden moet als men zijn leven lief heeft. Maar daar heeft men op nog iets anders mijne aandacht kunnen vestigen op ket prachtige Toba- meer. Hoe verrukkelijk moet het zijn, daarop èenige uren door te brengen 1 Noode wees ik, uit gebrek aan tijd, eene uitnoodiging daartoe af. Getroffen ben ik ook door het betrekkelijk groote aantal Christen-kerkjes met hun aardige torentjes, die hel zoo welsprekend getuigenis afleggen van den ijver der vele zendelingen, die daar werkzaam zijn. Laaf ik hier nog mogen vertellen, dat ik eene van de daar bestaande zendingsscholen heb bezocht en een en al verbazing was over het keurige schrift van sommige leerlingen, terwijl ik nimmer vergeten zal het oogenblik, waarop die Inlandsche kinderen mij een vierstemmig lied toezongen Om hetgeen ik van de zending zelf gezien en gehoord heb, gevoel ik voor haar meer liefde dan ooit te voren Ik eindig mijn verhaal over mijne reis door de Tobalanden met de verzekering, dat men de daaraan verbonden moeielijkheden zich gaarne getroost om te kunnen ondervinden de hartelijke ontvangst van de zich daar bevindende Europeanen. Voor zooverre het met hunne wenschen overeenkwam, riep ik hun welmeenencl een „Tot weerzienstoe. Met allen, die mij kennen, gegroet ran tt. L. VAN 'TSANT. NEDERLAND. HELDER, 9 Mei. De komst van HH. MM. de Koningin en de Regentes te Amsterdam blijft bepaald op den reeds voor eenige weken door cuns vermelden datum, Dinsdag 26 Mei. Het bezoek zal niet als andere jaren een week, maar slechts 4 dagen duren. Het vertrek is dus bepaald op Vrijdag den 29Sten Mei. H. M. de Regentes is voornemens Zaterdag 30 Mei met H. M. de Koningin een bezoek te brengen aan Rotterdam. H.H. M.M. zijn Woensdagmorgen om 9 uur per Koninkl. Ned. Locaalspoorweg over Dieren op het Loo aangekomen. De vorstinnen werden aan het station ontvangen door de heeren van het gevolg en een groot aantal belangstellenden. Mevrouw Rusz echter zocht met de oogen haren zoon en knikte hem toetoen richtte zij de oogen op het water en begon „Er wu eens sene vrouw „Een sprookje dus," zeide graaf Schinga met een lang gezicht. „Ja, een sprookje," zeide mevrouw Rusz en begon nogmaals„Er was eens eene vrouw, die weduwe was en één kind had, dat eens een groot vermogec erven moest. Erfenissen zijn goederen in de maan luchtkasteelen. En ook dit luchtkasteel verviel in puin en het kind der weduwe bleef arm. De weduwe hertrouwde „Komt meer voor," bromde graaf Schinga. „En zij huwde een boozen man," ging mevrouw Ru9z voort. „Zoo Anders zijn de meeste vrouwen Xantippen," zeide graaf Schinga droog, doch mevrouw Rusz ging onbeschroomd verder. „Zij huwde een boozen man een slechten man. Want, toen zijne vrouw oud werd, beminde hij een jong, schoon meisje, de erfgename der goe deren, welke ipj gedacht had, dat zijn stiefzoon zou krijgen Zij hield een oogenblik stil, zonder den blik van het water af te wenden, zonder te letten op de vast op haar gerichte oogen van haar zoon, zonder het bleeke gelaat van Dolores op te merken. „Een zeer interessante geschiedenis/lieve," zeide dokter Rusz zacht m met zonderling bewogen stem. Intusschen was k Falkner op zijne moeder toe getreden. „Zoudt ge uwe geschiedenis niet liever thuis ver tellen, moeder?" vroeg hij zacht, terwijl hij zich over haar heenhoog. Zij lette echter noch op den een, noch op den andeï. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1891 | | pagina 1