HELDERSCHE-
NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
EN
J. H. VAN BALEN.
Eene Verrassing.
fBn iluespereert nimmer!"
Jan Pietera. Coen.
rt.t VtderUndt
Bl(jl ick tot In den doot.
Vorsotiljnt lederen niasdag, Donderdag nn zaterdag.
Abonnementsprijs per 3 maanden:
foor de courant -binnen de geuicieeute0.70, met Zondagsblad f 1.05
t n n naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, 1.85
alle landen, die in het postverdrag
rijn opgenomen (inbegrepen
Oust-Indië en Amerika). 1.75, 2.10
puk Zuid-Afrika2.50, 3.
REDACTEUR-UITGEVER
Molenplein. Helder.
Telefoonnummer 20.
Prijs der A d v e r t e n ti n
Van 1—5 regels 50 cents, elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar plaag de
hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager.
Ingozonden raededeelingen en aanbeveliugen, geplaatst tussohnn den tekst, per 1
Advertentiën voor liefdadige doeleinden
Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand
I 10 Ct.
S
fn
2 1
mbi
ran
P
Agent in liet buitenland: België, Mr. N. Bertoux, Agence de publicité, 12 Rue Ste-Gudule, Bruxelles.
5 I
gevoelde zich weer volkomen in orde. d-
Volkomen! Een bittere trek lag op zijn L
nog bleek gelaat.
Ik ga naar huis, zeide hij, ik zou uwe p
feestvreugde maar storen. j
Men maakte tegenwerpingen, maar
het hielp niet.
Ik wil u uw genoegen niet bederven, ,j,er
zeide hij, en ik gevoel mij weer geheel eu c
in orde. Maak u niet ongerust. Heusch,
ik ben zeer wel.
Hij nam afscheid met een koelheid,
die aan zijne ongesteldheid werd toege
schreven. De oude heer begeleidde hem t f 6
nog tot aan de vestibule, maar drukte
hem, toen Hermien ook medeging, daar ec
de hand tot afscheid en ging weer naar Ai
binnen. ®en
Adieu, zeide hij zacht en toonloos, ?tur<
zonder haar aan te zien, zonder haar
de hand te reiken.
Bert, wat heb je eigenlijk
Vraag je dat nog?
Zij zweeg, maar verschoot van kleur, e Kj
Weet je niet, waarom ik hier lande
gekomen ben vroeg hij. .?e
Zij zweeg nog steeds, maar werdaeiJe
bleeker en bleeker. j"eer'
Begrijp je niet, dat ik om j°u,orts
kwam, Hermien, alleen om jou? Is dea^
tijd je zoolang gevallen, of heb je altijd 8taa
gehuicheld dire
Bertklonk het verontwaardigd, wei
Spreek op dan 1 Waarom heb je
mij in de meening gelaten, dat je mij best
lief had? Waarom heb je mij in deae tf
meening gelaten, dat ik slechts temen
vragen had, dat het slechts een kwestie^^
van tijd was? staat
Ik dacht niet, dat je 't meende....rerpe
Niet meende Ik
Hij keek haar zoo verbaasd aan, datAlho
zij nu ook opkeek. f K
Neen, en toen kwam Willem en:r®u°
Spaar mij de rest, zeide hij. Je
had éér aan mijn verstand kunnen;heej
twijfelen, dan aan mijzelf. Dat jqggec
zoo'n meening omtrent mij koesterde^g
neen, dat is te erg! Vaarwel, Hermien.
vaarwel
Hij opende de deur en trad naai.
buiten.
Bert, klonk het, ga zóó nie'|ï|M
heen ill I
Waarom niet, om de martelinjf
nog langer te rekken Dank je. Adieu
voor het laatst
Met snelle schreden verwijderde h^cll
zich door de hoog liggende sneeuw
Zij zag hem zich allengs verwijderen, ii
dikke, dwarrelende ineen wvlokkeiCon
gehuld, totdat hij aan den hoek de
straat voor hare oogen verdween.
Adieu, voor het laatst, mompelde zi;
in huis tredend. En als ik hem ni
eens nimmer terugzag?
Albert liep voort, zonder te zieit.
waarheen hij ging. De gastvrije woninange,
van zijn oom was hij reeds tweemal^rtig p
gepasseerd, zonder het te weten. Toeieuitk
onbewust, was hij buiten het stadje cengem
den grootcn rijksweg gekomen. Hi
was er koud en donker. Geen levendllj
ziel ontmoette hijhij zou ook niemaEekjaai
opgemerkt hebben. Van de hoojie bo<
boomen vielen nu en dan hoopji
sneeuw naar beneden en de dikfe Nat:
vlokken, door een oostenwind voort ga en
dreven, maakten hem bijna blind. Mlao g
moeite ging hij voort, want de sneeu °?or
pakte zich onder zijn laarzen vast «P
groeide daaraan tot stukken, die b^
loopen onmogelijk maakten.
Waar was hij?
Hij stond stil en keek rond
bespeurde toen, dat hij ongeveer eren
I half uur buiten de stad was. IV
onverschillige blikken keek hij n
den weg en de sneeuw, die hem duize^
maakte door haar dwarrelen, en
toen weer voort, zonder te bedenr
Wegens de Kerst
dagen zal de courant
van Zondag 27 dezer niet
verschijnen.
Zij, die xicli met 1 Jan.
1892 op dit blad abon-
neereu, ontvangen de tot
dien datum verschijnende
nummers GRATIS.
Een Kerstvertelling
door
J. HENDRIK VAN BALEN.
De „Staatscourant* had in officiéél e
taal bekend gemaakt, dat de heer A.
van der Sloot benoemd was tot mijn-inge
nieur en „ter beschikking* was gesteld
van den gouverneur-generaal van Ned.
Indië, en de gelukkige eigenaar van
dien naam en die titel spoedde zich
uit Brussel, alwaar hij eenige weken
had vertoefd, naar huis om een recht
genoeglijk Kerstfeest te vieren, wie
weet, misschien wel het laatste in het
vaderland.
In zalige overpeinzingen verzonken,
zat Albert in de hoek der coupé. Er
was slechts één ding, waaraan hij dacht,
êén ding, waarop zijne gedachten zich
concentreerden, nl. hoe zij hein zou
ontvangen! Niet dat hij in twijfel
verkeerde omtrent hare gevoelens, maar
enkel omdat hij naar dat oogenblik
zoozeer verlangde. Want van twijfel
was geen sprake. Hij wist, dat het
voor haar was wat het voor hem was,
namelijk het leven, het geluk.
Als een visioen trok alles voor zijn
geestesoog voorbij. De aankomst in de
vestibule, waar zij misschien wel zou
zorgen alleen te zijn om hem het eerst
te ontvangen, de gelukwenschen van
de familie, de vroolijke opgewondenheid
en dan ten slotte de verrassing van
hunne verloving. Hij zag, hij door
leefde dat alles, terwijl hij in een hoek
der coupé ineengedoken zat en hij
glimlachte gelukkig.
De trein snelde voort. Te Rotterdam
kwam eene dame binnen, die recht
tegenover hem plaats nam. Zijne
blikken dwaalden van de kleine gehand-
schoende handjes, die nu en dan uit
de mof te voorschijn kwamen, naar de
kleine in elegante laarsjes besloten
voetjes. Hermien was toch veel knap
per, dacht hij; hare handen waren be
paald kleiner en haar voeten ook. Deze
mocht knap, ja, zelfs mooi zijn, dat
moest hij bekennen, toen hij haar ter
sluiks opnam, maar zij kon toch niet
halen bij Hermien. Die had zooiets
geheel anders over zich, zooiets liefs,
zooiets aantrekkelijks, iets waaraan
eigenlijk geen naam was te geven.
Ja juist, zooiets waaraan geen naam
te geven is. Zoo gaat het ons allen,
als Amor ons te pakken heeft en zoo
ging het Albert ook. Van de schoonste,
de schitterendste vrouw zou hij een-
voudig gezegd hebben: zij is schoon
ja, maar Hermien heeft toch zoo iets,
waaraan geen naam is te geven en juist
dat is het wat mij aantrekt.*
Te Schiedam, Delft, den Plaag, overal
kwamen menschen in den trein; het
werd al voller en voller, te vol zelfs,
maar Albert glimlachte en schikte ge
willig in. Hij was te gelukkig om het
kwalijk te nemen, als de een hem met
een „O, pardon op de teenen trapte
of als een ander eenvoudig hem de
heetwaterstoof onder de voeten uittrok.
Wat beteekende dit alles bij het geluk
dat hem vervulde?
Eindelijk stoof de trein krassend en
krakend onder een oorverdoovend ge
weld het station binnen. De portieren
werden opengerukt en iedereen haastte
zich weg te komen.
Daar stond zijn neef Jan reeds. Zou
die om hem gekomen zijn. Ja waarlijk,
hij was reeds aan het portier.
Zoo, kerel ben je daar, wel dat
doet mij genoegen. En hoe gaat het?
Nogmaals, wel gelukgewenscht met je
benoeming hoor!
O, uitstekend, dankje, dankje.
De beide vrienden schudden elkaar
de hand.
Dat is een ware verrassing, zei
Albert, dat ik je hier al dadelijk aan
tref.
Verduiveld knappe meid, mom
pelde Jan, terwijl hij het dametje na
keek, dat tegenover Albert had gezeten.
Ja, een knap gezicht, stemde
Albert onverschillig toe.
Je zegt dat net, Bert, alsof je er
niet meer naar kijkt, zeide Jan; ik wou
dat ik in jou plaats geweest was.
Beide heeren stapten nu op, Jan in
de hoop de jonge dame nog eens te
zien, Albert verlangend tehuis te
komen.
En hoe maken het oom en
tante?
Opperbest, zei Jan, maar zooals
je begrijpt stilletjes en niets op drukte
gesteld. Daarom juist kwam ik hier
heen. We hebben van avond in de
club een kolossalen fuif en ik reken
er op dat je meegaat. Thuis heb je
toch nietsPa en Ma gaan vroeg naar
kooi en hebben maar liever dat wij
uitknijpen.
Onmogelijk, zei Albert, ik ga
naar de van Meerensik heb een
invitatie ontvangen te Brussel en je
weet wel, dat ik gewoon was in de
laatste jaren daar altijd met Kerstmis
te zijn.
Heb ik het niet gedacht, zei
Jan. Bert, Bert, wanneer zal jij toch
eens wijs worden Hebben de mooie
oogen van Hermien nu nog hun invloed
niet op je verloren?
Neen, zei Bert, ruiterlijk, nog
niet.
Nu, jij liever dan ik. Ik denk
anders dat het zoo heel lang niet zal
duren of je hebt er je bekomst van.
Ga jij er maar heen van avond.
Misschien bekom je nog wel eene
verrassing, die je minder goed aan
staat.
Albert hoorde het laatste niet eens
meer. Zij waren de woning van de
familie Hofman, Jan's ouders, genaderd
en traden binnen.
Na oom en tante te hebben verwel
komd en na zich te hebben gekleed en
verfrischt, stapte Albert dien avond de
deur uit naar de Van Meerens.
Hij was daar een goede bekende.
De familie had vroeger vlak naast zijn
oom gewoond en hij en Jan waren er,
j om zoo te zeggen, als kinderen in
huis geweest. De jarenlange vriend
schap tusschen de beide families had
een groote mate van vertrouwelijkheid
doen ontstaan, zoodat men ten laatste
elkander bijna als familie beschouwde.
Vooral Albert, een wees, de eenige
zoon van 's heerén Hofmans broeder,
was in de familie als het ware opge
nomen en er mede opgegroeid. Zij
deelden in alles mede en toen Albert
zijne benoeming in de „Staatscourant*
had gelezen, kreeg hij met de volgende
post reeds de gelukwenschen der Van
Meerens en de uitnoodiging om de
Kerstdagen ten hunnent te komen
doorbrengen.
Tusschen Albert en de oudste
dochter Hermien was al spoedig eene
nauwere betrekking ontstaan, die, door
niets gehinderd, steeds inniger was
geworden. Toen hij met gunstig
gevolg examen had afgelegd, was hij
eerst van plan geweest de zaak nu tot
beslissing te brengen, doch hij bedacht,
dat hij wel ingenieur was, maar met
ledige handen kwamhij had nog geen
aanstelling mogen verwerven. Er waren
er zoovelen, die wachtten en wachtten
en die vóór moesten gaan. Dat was
billijk en Albert schikte zich er in.
De oude heer Van Meeren was ook
lang niet gemakkelijk op dit punt,
dat wist hij. „Wie den moed heeft
zich een vrouw te kiezen, moet ook
iets hebben om haar aan te bieden,*
meende hij.
Maar nu was alles geheel anders,
de aanstelling had hij wel en deugde
lijk in de groote enveloppe in zijn zak
en die zou hij haar als Kerstgeschenk
geven.
Nu was hij er. Met wat al te groote
kracht trok hij aan de schel, zoodat
die vreeselijk luidde. Dat hinderde
niet. Men kende hem, hij was geen
vreemde. De gedienstige, die hem
inliet, keek dan ook niet boosintegen
deel scheen het hem toe, dat zij hem
gunstig toelachte. Zou zij ook al
begrijpen wat hij kwam doen?
„Of mijnheer maar naar binnen
wilde gaande familie was in de
huiskamer, mijnheer kende den weg.*
Of hij dien kendeStralend van
vreugde trad hij binnen en met schit
terende oogen keek hij het verraste
gezelschap aan.
Welk een vreugde! Opeens bevond
hij zich te midden van lachende,
vroolijke gezichtenhij kon alle handen
welke hem werden toegestoken niet
drukken. In eigen kring had hij niet
hartelijker kunnen ontvangen worden.
De kleinere Van Meerens hingen hem
aan de armen, terwijl hij de grootere
de handen drukte.
Hermien was een der eerste geweest
wier hand hij drukte. Ja, dat was de
oude hartelijkheid, de sympathie der
zielen, die hem uit haar lief gelaat
tegenstraalde. Woorden waren hier
overbodig.
Papa's krachtige bevelende stem
moest eindelijk tusschenbeiden komen
om te maken dat de gast toch een
zetel kon krijgen en aan het woord
kon komen. Wat was er veel te vragen
en te antwoorden over en weer.
Alberts oogen dwaalden onophoude
lijk af naar Hermien. Wat was zij
in dien korten tijd mooi geworden en
van welk een geluk sprak dat gelaat.
Ja, zij gevoelde toch wel met hem,
spraken hare tintelende oogen daar
niet van, het golven van haar boezem,
de verhoogde kleur der wangen Nog
nooit had zij hem zoo schoon toe
geschenen, zoo begeerenswaardig.
De vooravond vloog om. Alleen de
kleinen waren ongeduldig en blikten
gedurig naar de deuren van de suite.
Want daar stond de kerstboom en daar
lag voor 't oogenblik hun geluk.
Welk een genot, toen de deuren
opengeschoven werden en een stroom
van licht binnenlieten en de familie
oprees om zich rondom den Kerstboom
te scharen. Dat donkere groen van
de den, verlicht door tallooze lichtjes,
zich spiegelend in rood, in geel, in
goud en zilver, fonkelend als diamant,
springend en glijdend van het eene
glinsterende voorwerp op het andere,
tusschen de takken van de den door
en weerkaatsend in de wijd geopende
oogen der kleinen, die eerst, verstomd
van verbazing, onbeweeglijk, starend
bleven staan, maar eindelijk in één
jubelkreet losbarstten, te sterker daar
hij langer ingehouden was.
Daar was voor ieder wat, te veel
zelfs, als dat mogelijk ware, voor ieder.
Een ware schat van geschenken bengelde
tusschen de takken en aan de uitroepen
van vreugde, van verbazing, van geluk,
kwam geen einde.
Albert stond dat alles met genot aan
te kijken, maar toch dwaalden zijne
oogen voortdurend af naar haar, naar
zijn geluk.
Ziedaar, Indische ingenieur, hier
is ook voor jou wat, riep de heer Wan
Meeren uit en Albert ontwikkelde uit
de vele papieren een fraaie Indische
sigarenkoker.
Het was werkelijk fraai en smaakvol;
die dat gekozen had, kende zijn goeden
smaak.
En al weder zocht hij hare oogen.
En hier is nog de grootste allei
verrassingen, klonk het naast hem. En
Hermien's poezele hand reikte hem een
brie^e over. De opheldering volgt straks,
zeide zij.
Wat kon dat zijn?
Albert bekeek de fijne enveloppe van
echt Hollandsch papier, waarop met
fraaie letters zijn adres stond toen
opende hij het en bracht een klein briefje
van hetzelfde papier te voorschijn.
„VerloofdJohan Willem Telting
en Maria Hermina Van Meeren,* i
las hij.
Maar hij hief het hoofd niet opde
uitroep van verrassing, waarop zij gere
kend had, kwam niet over zijne lippen,
hij las nog eens en nogmaals, ofschoon
de letters hem voor de oogen dansten, j
toen werd hij witter dan het papier en
onwillekeurig zocht zijne hand een
steun.
Mijn God! Wat scheelt je, Bert?
Hij beproefde te antwoorden, maar
vermocht geen woord uit te brengen.
Hij waggelde naar de canapé daar
achter hem en had nog gelegenheid te
gaan zitten. Toen was het ook gedaan.
Bewusteloos zakte hij in de kussens.
Breng gauw wat eau de cologne,
de warmte heeft hem bevangen riep
de oude heer, het is buiten ook zoo
vinnig koud. Spoedig Hermien, spoedig
Eenige minuten slechts waren na de
slag hem toegebracht verloopen, maar
in dien korten tijd was alles vernietigd
wat hem nog zoo kort geleden had
bezieldhoop, verwachting, geluk. En
toch was het geen benauwde droom,
maar koude naakte werkelijkheid, toch
was hij ook wel bij zinnen en kon zich
alles goed herinneren. Had zij hem dan
niet zoo goed als beloofd, dat zijne
wenschen vervuld zouden worden? Was
hij er dan niet zeker van geweest, dat
hare liefde hem behoorde? Geen twijfel
daaraan kwam in zijn ziel op. Neen,
zijne geestvermogens waren gelukkig
niet gekrenkt en zijne herinneringen
waren te zeker, zijne ondervinding was
te stellig.
Nog kort geleden, toen hij zijn diplo
ma had verworven, was zij het geweest,
die hem had afgeraden toen reeds aan
zoek om hare hand te doen het zou
immers nu spoedig gebeuren, als hij
zijne aanstelling maar had. En nu?
Hij stond op van de canapéhij
a 98]
eloos I
■erzocli
jn opg